ECLI:NL:GHAMS:2025:1365

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
23-001772-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal met bewijsvoering op basis van camerabeelden en forensisch onderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 juni 2021 was gewezen. De verdachte is beschuldigd van winkeldiefstal, gepleegd op 4 september 2017 in Amsterdam, waarbij hij sieraden, portefeuilles en horloges ter waarde van € 57.736,70 heeft weggenomen uit een winkel. De herkenning van de verdachte op camerabeelden door een verbalisant, die hem eerder had gecontroleerd, werd als betrouwbaar beschouwd. Het hof heeft de tenlastelegging bewezen verklaard, waarbij het hof de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. Het hof heeft echter, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, de gevangenisstraf verlaagd naar 2 maanden. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld dat de vordering correct was ingediend. Het hof heeft wel een schadevergoeding van € 21.536,09 toegewezen aan de benadeelde partij, ter compensatie van de materiële schade die door de verdachte is veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001772-21
Datum uitspraak: 21 mei 2025
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-189479-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 mei 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 4 september 2017, te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit [benadeelde partij] , gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen meerdere sieraden en/of portefeuilles en/of horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat- generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep een bewijsverweer gevoerd en heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van het hem tenlastegelegde.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 4 september 2017 is in de winkel [benadeelde partij] , gelegen aan de [adres 2] , een hoeveelheid sieraden, portefeuilles en horloges gestolen voor een bedrag van in totaal € 57.736,70.
De aangeefster [slachtoffer] heeft camerabeelden aangeleverd. Bij de aangifte is een bijlage gevoegd met de goederen die gestolen zijn. [1] Een verbalisant heeft de videobeelden, waarop één persoon zichtbaar is, gezien. De verbalisant kent deze persoon ambtshalve, als de verdachte. Hij heeft de verdachte de afgelopen jaren meermalen gecontroleerd en staande gehouden als verdachte van diverse strafbare feiten. Hij herkende de verdachte onmiddellijk aan de wijze van bewegen en de vorm van zijn hoofd. [2]
In de winkel is forensisch sporenonderzoek verricht aan twee vitrinekasten. Beide kasten waren voorzien van een schuifslot dat kon worden afgesloten met een sleutel. Gezien werd, dat beide sloten ‘uit’ stonden en dat het frame van de vitrinekast rondom het slot gescheurd was. Na onderzoek werd op één van de vitrinekasten een dactyloscopisch spoor aangetroffen en veiliggesteld:
Spoornummer: PL1300-2017189032-46175
SIN: [nummer]
Spooromschrijving: vingerafdruk
Wijze veiligstellen: folie
Tijdstip veiligstellen: 5 september 2017
Plaats veiligstellen: vitrinekast 2
Bijzonderheden: buitenzijde rechterzijde. [3]
Vergelijkend onderzoek van dit vingerspoor met in de databank van de politie opgeslagen dactyloscopische sporen, heeft geleid tot individualisatie van dit spoor op de verdachte, die geregistreerd stond in deze databank als:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1982
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Spoornummer: PL1300-2017189032-46175
SIN: [nummer]
Spoortype: dacty
Spooromschrijving: vingerafdruk
Wijze veiligstellen: folie
Tijdstip veiligstellen: 5 september 2017
Plaats veiligstellen: vitrinekast 2
Bijzonderheden: buitenzijde rechterzijde
Datum uitslag: 3 oktober 2017
Uitslag: na behandeling in een meervoudige procedure geïndividualiseerd op [verdachte] . [4]
Aanvullende overwegingen van het hof
Het hof is van oordeel dat de onmiddellijke herkenning van de verdachte op de beelden door de verbalisant die hem meermalen als verdachte heeft staande gehouden, als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Op grond van deze herkenning, in samenhang bezien met de aangifte en het aangetroffen vingerspoor van de verdachte op één van de opengebroken vitrines, komt het hof tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd. Het hof ziet ook na het bekijken van de in hoger beroep gevoegde beelden, die van goede kwaliteit zijn, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 september 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in
[benadeelde partij] , gelegen aan de [adres 2] , heeft weggenomen meerdere sieraden, portefeuilles en horloges, toebehorende aan [benadeelde partij] , waarbij verdachte die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de voetnoten onder het kopje ‘redengevende feiten en omstandigheden’.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van drie jaren.
De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft uit een winkel een hoeveelheid sieraden, portefeuilles en horloges weggenomen. Hij heeft zich, via het naastgelegen hotel, na sluitingstijd de toegang tot deze winkel verschaft en heeft van de aanwezige vitrines het slot verbroken. De waarde van de gestolen goederen bedraagt in totaal ruim
€ 57.000,-. Met zijn handelen, gericht op eigen financieel gewin, heeft de verdachte de eigenaar van de goederen en de samenleving financieel nadeel en overlast bezorgd. Daarvan heeft hij zich geen rekenschap gegeven.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof voorts mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 april 2025, eerder en veelvuldig voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Het hof is van oordeel dat de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden in beginsel een passende sanctie is. De door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf acht het hof minder passend, met name gezien het strafblad van de verdachte.
Het hof heeft evenwel ook acht geslagen op de omstandigheid dat in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM zeer ruim is overschreden. De verdachte is op 27 maart 2018 als verdachte gehoord en het vonnis dateert van 4 juni 2021. Op 16 juni 2021 is hoger beroep ingesteld en het hof doet uitspraak op 21 mei 2025. Dat betekent dat in eerste aanleg de redelijke termijn is overschreden met een jaar en drie maanden en in hoger beroep met een jaar en 11 maanden. Het hof ziet daarin aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf van 3 maanden, een gevangenisstraf van 2 maanden op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 26.058,66. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21.536,09. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen zoals in eerste aanleg.
De raadsman heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, aangezien niet kan worden vastgesteld dat de goederen op de nota (bij het schadeformulier) de gestolen goederen zijn die worden genoemd in de aangifte.
Het hof stelt vast dat het verzoek tot schadevergoeding niet is ondertekend. Als gevolg daarvan is niet vast te stellen of een persoon die bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen de vordering tot schadevergoeding heeft ingesteld. Het hof is van oordeel dat de verificatie van die bevoegdheid in deze fase van het proces een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het dossier is het hof evenwel voldoende gebleken dat [benadeelde partij] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is voor die schade aansprakelijk. Bij het schadevergoedingsformulier zijn als bijlage twee facturen gericht aan de [benadeelde partij] gevoegd, waaruit blijkt dat de inkoopprijs van de sieraden, exclusief de BTW, in totaal € 21.536,09 bedraagt (€ 11.863,60 + € 9.672,49). Gezien de goederenbijlage bij de aangifte, in samenhang bezien met deze twee facturen van sieraden, is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat de sieraden zoals genoemd in de beide facturen dezelfde sieraden zijn zoals genoemd in de goederenbijlage bij de aangifte. Dat in de goederenbijlage meer goederen staan vermeld (die geen onderdeel uitmaken van de vordering) doet daar niet aan af.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter zake van voornoemde inkoopprijs van de sieraden, exclusief BTW, gelijk aan het door de politierechter toegewezen deel van de vordering en de daaraan verbonden schadevergoedingsmaatregel, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 21.536,09 (eenentwintigduizend vijfhonderdzesendertig euro en negen cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 142 (honderdtweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 september 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2025.
Mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van 7 september 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 1 en 2, goederenbijlage pagina’s 3 tot en met 10.
2.Proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar van 12 december 2017, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossierpagina 39.
3.Proces-verbaal van sporenonderzoek van 5 september 2017, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossierpagina’s 49 en 50.
4.Proces-verbaal uitslag sporen n.a.v. dactyloscopisch onderzoek van 3 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, dossierpagina’s 51 en 52.