Uitspraak
1.Het beklag
in beginselschuldig zou hebben gemaakt aan groepsbelediging) te herzien dan wel dat zelfstandig te doen bij beschikking.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in het beklag van klaagster, die zich niet-ontvankelijk verklaard zag in haar klacht tegen de sepotbeslissing van het openbaar ministerie. Klaagster had een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie van 11 juli 2024, waarin werd geconcludeerd dat er geen strafvervolging zou worden ingesteld wegens groepsbelediging. Klaagster betoogde dat zij de kans moest krijgen om haar onschuld aan te tonen en dat haar uitingen geen groepsbelediging opleverden. De advocaat-generaal adviseerde het hof om klaagster niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij geen rechtstreeks belanghebbende zou zijn en er geen belang meer zou zijn bij een rechterlijk oordeel over de strafbaarheid van haar uitingen, gezien eerdere uitspraken van het hof.
Het hof overwoog dat volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad alleen diegenen die door het achterwege blijven van vervolging in een belang dat hen bepaaldelijk aangaat, als belanghebbende kunnen worden aangemerkt. Klaagster had onvoldoende gemotiveerd waarom een vervolging in haar geval een relevant beter resultaat zou opleveren. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderingsgeval en dat klaagster niet-ontvankelijk was in haar klacht. De beschikking werd afgewezen, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.