In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een scheidsgerecht. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.L.G.J. Eikelboom, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een geschil tussen de appellant en de Stichting Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen, waarbij de appellant vorderingen had ingesteld op grond van onverschuldigde betaling en artikel 6:162 BW. De appellant stelde dat zij onterecht kosten had betaald aan het scheidsgerecht, omdat het arbitraal vonnis was vernietigd wegens het ontbreken van een geldige overeenkomst tot arbitrage. Het hof oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat het scheidsgerecht aansprakelijk was voor de gemaakte kosten. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof concludeerde dat de rechtsbetrekking tussen de appellant en het scheidsgerecht werd beheerst door de opdracht aan het gerecht en het reglement van het scheidsgerecht, en dat de vernietiging van het appelvonnis de grondslag voor de betaling niet had aangetast. De vordering van de appellant werd afgewezen, en het hof verklaarde de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.