In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 juli 2021. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene werd vastgesteld op € 98.526,00, met een betalingsverplichting aan de Staat van € 82.774,00. De betrokkene, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van de handel in drugs en witwassen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman in overweging genomen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Deze termijn begon op 3 april 2019, toen de betrokkene werd aangehouden. De overschrijding in de strafzaak is reeds in de strafmaat verrekend, maar in de ontnemingszaak wordt enkel geconstateerd dat de termijn is overschreden zonder verdere gevolgen. Het hof heeft de formulering van de vordering aangepast en de beslissing om het vonnis te bevestigen is genomen in de openbare terechtzitting van 17 april 2025.