ECLI:NL:GHAMS:2025:1008

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
200.347.455/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voeging in prejudiciële procedure over online kansspelen

In deze zaak heeft Trannel International Limited, een aanbieder van online kansspelen, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de vordering van Trannel om zich te voegen in een procedure tussen een voormalige klant en TSG Interactive Gaming Europe Limited afgewezen. De zaak betreft prejudiciële vragen over de legaliteit van online kansspelen in Nederland. Trannel stelt dat zij belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, omdat de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen invloed kunnen hebben op haar eigen rechtspositie. Het hof heeft echter geoordeeld dat Trannel geen voldoende belang heeft aangetoond voor voeging, aangezien de mogelijke precedentwerking van de uitspraak niet voldoende is om een vordering tot voeging te rechtvaardigen. Bovendien zou voeging leiden tot complicaties en vertraging in de procedure. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Trannel in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.347.455/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/747113 / HA ZA 24-205
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 april 2025
in de zaak van
TRANNEL INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Sliema (Malta),
appellante,
advocaat: mr. T. Novakovski te Leiden,
tegen

1.[geïntimeerde] ,

wonende te [plaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam,

2.TSG INTERACTIVE GAMING EUROPE LIMITED,

gevestigd te San Giljan, Malta,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A.I. Verheul te Amsterdam,
Partijen worden hierna Trannel, [geïntimeerde] en TSG genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Trannel is bij dagvaarding van 21 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis in incident van 25 september 2024 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Trannel als eiseres in incident en [geïntimeerde] en TSG als verweerders in incident.
De dagvaarding in hoger beroep bevat tevens de grieven. Bij het aanbrengen van de dagvaarding in hoger beroep zijn producties overgelegd.
[geïntimeerde] en TSG hebben daarna ieder een memorie van antwoord ingediend.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 27 februari 2025 laten toelichten. Trannel door mr. Novakovski en mr. Oorthuys, advocaat te Leiden. [geïntimeerde] door mr. Loonstein, en TSG door mr. Verheul. Allen aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Partijen hebben het hof op 11 maart en 25 maart 2025 geïnformeerd over de stand van zaken in de hierna te noemen prejudiciële procedure.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Eerste aanleg – feiten en procesverloop

2.1.
TSG is aanbieder van online kansspelen. Zij exploiteert de website www.pokerstars.com. [geïntimeerde] heeft via deze website deelgenomen aan kansspelen tussen 2006 en 2021. Met het spelen van deze kansspelen heeft [geïntimeerde] geld verloren. [geïntimeerde] vordert in de hoofdzaak, kort samengevat, dat TSG wordt veroordeeld tot betaling aan hem van ruim USD 139.000,- op verschillende grondslagen. [geïntimeerde] heeft daartoe onder meer aangevoerd dat TSG geen vergunning had om kansspelen aan te bieden, zodat de tussen hem en TSG gesloten kansspelovereenkomst in strijd is met artikel 1 van de Wet op de kansspelen en daarom nietig/vernietigbaar is op grond van artikel 3:40 BW. Volgens [geïntimeerde] is het geld dat hij heeft ingezet en verloren onverschuldigd betaald en moet TSG dit terugbetalen.
2.2.
Trannel (Unibet) is een aanbieder van online kansspelen.
2.3.
De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 12 juni 2024 in de hoofdzaak tussen [geïntimeerde] als eiser en TSG als gedaagde beslist dat zij het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. Bij tussenvonnis van diezelfde datum in een zaak tussen kansspelaanbieder Electraworks (Bwin) en een voormalige klant, heeft de rechtbank Noord-Holland eveneens beslist dat zij het voornemen heeft prejudiciële vragen te stellen (ECLI:NL:RBNHO:2024:5808). Beide rechtbanken hebben partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de voorgenomen prejudiciële vragen. Trannel heeft gevorderd dat de rechtbank haar toestaat zich aan de kant van TSG te voegen in de procedure tegen [geïntimeerde] , en dat zij Trannel in de gelegenheid stelt zich (ook) uit te laten over de voorgenomen prejudiciële vragen. De rechtbank heeft deze vordering bij het bestreden vonnis afgewezen, en Trannel in de kosten van het incident veroordeeld. De prejudiciële vragen zijn inmiddels gesteld bij vonnissen van 22 januari 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:369, ECLI:NL:RBNHO:2025:485).
2.4.
In een vergelijkbare zaak tussen Trannel en een voormalige klant heeft de
rechtbank Amsterdam bij tussenvonnis van 12 juni 2024 bepaald dat die zaak wordt verwezen naar de parkeerrol van 2 april 2025. De rechtbank heeft als reden daarvoor gegeven dat de
beantwoording van de prejudiciële vragen ook van belang is voor de beslissing in die zaak.
Bij tussenvonnis van 17 juli 2024 heeft de rechtbank partijen in die zaak in de gelegenheid
gesteld zich uit te laten over de aanhouding van de zaak. Trannel heeft vervolgens verzocht
om voort te procederen en ook in haar zaak prejudiciële vragen te stellen. De wederpartij
van Trannel heeft zich daartegen verzet. Bij rolbeslissing van 25 september 2024 heeft de rechtbank het verzoek van Trannel afgewezen.

3.Beoordeling

3.1
Trannel heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en Trannel alsnog toestaat zich te voegen aan de kant van TSG, met terugverwijzing van de zaak naar de rechtbank, en met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Trannel in de proceskosten met rente.
3.3.
TSG heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
3.4.
Het hof stelt voorop dat eenieder die belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen (artikel 217 Rv). Dit geldt ook in hoger beroep (artikel 353 lid 1 Rv). Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert, nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband te verstaan de feitelijke of juridisch gevolgen die de toe- dan wel afwijzing van de in die procedure ingestelde vordering of het gezag van gewijsde van in de uitspraak in die procedure gegeven eindbeslissingen zal kunnen hebben voor degene die de voeging vordert. In de mogelijke precedentwerking van die uitspraak is dus niet reeds een voldoende belang gelegen, ook niet indien sprake is van sterk op elkaar gelijkende vorderingen of feitencomplexen tussen deels dezelfde partijen.
3.5.
Uit wat Trannel heeft aangevoerd, volgt niet dat zij nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure tussen [geïntimeerde] en TSG. Het betoog van Trannel komt er in essentie op neer dat de antwoorden van de Hoge Raad op de prejudiciële vragen van de rechtbank onvoldoende bruikbaar zullen zijn in de zaken waarin Trannel partij is zodat deze zaken niet op basis van de prejudiciële beslissing kunnen of behoren te worden afgedaan. Trannel wil met name voorkomen dat bij de (beantwoording van de) prejudiciële vragen geen of onvoldoende rekening wordt gehouden met de aard van de kansspelen die Trannel aanbiedt, en met informatie waarover Trannel zegt te beschikken, onder andere over haar interactie met de kansspelautoriteit. Met de gevorderde voeging beoogt Trannel te bewerkstelligen dat bij de (beantwoording van de) prejudiciële vragen hiermee wel rekening wordt gehouden, zodat op basis daarvan ook de zaken waarin Trannel zelf partij is, kunnen worden afgedaan. Dit belang betreft echter de mogelijke precedentwerking van een op de prejudiciële beslissing gebaseerde uitspraak. Gelet op bovengenoemde maatstaf, is in een dergelijke precedentwerking geen voldoende belang in de zin van artikel 217 Rv gelegen. Ook wat Trannel voor het overige heeft aangevoerd, biedt geen grond voor toewijzing van de vordering tot voeging.
3.6.
Bovendien staan de eisen van een goede procesorde in de weg aan de toewijsbaarheid van de vordering tot voeging. Zoals Trannel het hof bij brief van 25 maart 2025 heeft laten weten is zij, op de voet van artikel 393 lid 2 Rv, door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken in de prejudiciële procedure. Dit betekent dat Trannel zich bij die gelegenheid kan uitlaten over de gestelde prejudiciële vragen. In dat kader kan Trannel desgewenst de Hoge Raad in overweging geven om de gestelde prejudiciële vragen te herformuleren als bedoeld in artikel 393 lid 7 Rv. Daarnaast kan Trannel in de zaken waarin zij partij is alle feitelijke informatie en, zo nodig uiteindelijk in cassatie, alle juridische argumenten naar voren brengen die volgens haar van belang zijn voor een juiste afdoening van haar zaken. Ook zonder voeging van Trannel in de procedure tussen [geïntimeerde] en TSG is het door haar gestelde belang daarmee in voldoende mate gediend, terwijl voeging van Trannel – en op dezelfde voet mogelijkerwijs (vele) andere partijen – zal leiden tot meer complexiteit en vertraging in de procedure tussen [geïntimeerde] en TSG en tot hogere kosten voor deze partijen.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Trannel is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep in het incident tot voeging. Het verzoek van [geïntimeerde] om ten laste van Trannel een afwijkende kostenveroordeling uit te spreken op grond van misbruik van (proces)recht wordt afgewezen. Alleen in bijzondere omstandigheden kan een uitzondering worden gemaakt op de limitatieve en exclusieve regeling van artikel 237-240 Rv. Dergelijke omstandigheden doen zich naar het oordeel van het hof in dit geval niet voor. Niet gezegd kan worden dat het instellen van de incidentele vordering, gelet op de belangen van [geïntimeerde] , achterwege had behoren te blijven. Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
aan de zijde van [geïntimeerde] :
- griffierecht € 349
- salaris advocaat € 2.428 (tarief II, 2 punten)
totaal € 2.777
aan de zijde van TSG:
- griffierecht € 798
- salaris advocaat € 2.428 (tarief II, 2 punten)
totaal € 3.226

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Trannel in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] , tot op heden vastgesteld op € 2.777, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Trannel in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van TSG, tot op heden vastgesteld op € 3.226;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.C.H. Molin, R.M. de Winter en M.E.M.G. Peletier en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.