ECLI:NL:GHAMS:2024:983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
22/418
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding wegens onrechtmatigheid door heffingsambtenaar in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 mei 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard met betrekking tot een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, stelde dat hij de auto had stilgezet voor het onmiddellijk lossen van DHL-pakketten, maar de heffingsambtenaar had de naheffingsaanslag opgelegd op basis van het constateren van parkeren. In hoger beroep werd de vraag behandeld of de naheffingsaanslag onrechtmatig was en of belanghebbende recht had op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag onrechtmatig was, maar dat de onrechtmatigheid niet aan de heffingsambtenaar kon worden verweten. Hierdoor had belanghebbende geen recht op een kostenvergoeding. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/418
28 maart 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],wonende te [Z], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 13 mei 2022 in de zaak met kenmerk AMS 21/3455 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats ],de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak het beroep van belanghebbende betreffende de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende heeft op 16 juni 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Met instemming van partijen heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 26 januari 2021 gedurende enige tijd tussen 13:00 uur en 14:00 uur een bestelbus van het merk Mercedes-Benz met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) doen stilstaan in een parkeervak langs de [A-straat] in [plaats ]. De auto stond stil voor het onmiddellijk lossen van zaken, namelijk DHL-pakketten.
2.2.
Het in 2.1 bedoelde stilstaan is om 13:26 uur met een scanauto geconstateerd. Op de gemaakte foto’s zijn geen laad- of losactiviteiten te zien bij de auto. Op de foto’s staat een lichtgekleurde bestelbus met een donkere lijn langs de dakrand die aan de achterzijde naar beneden afbuigt en breder wordt. De laadruimte en de portieren van de auto zijn op de foto’s gesloten, de alarmlichten staan niet aan en er zijn geen personen of zaken, anders dan enige gestalde fietsen, aanwezig direct rondom de auto. Op de achtergrond is een flatgebouw te zien, met op de begane grond een winkelgalerij met onder meer een bankfiliaal.
2.3.
Op de grond dat sprake was van parkeren en dat de verschuldigde parkeerbelasting voor het parkeren niet was voldaan, heeft de heffingsambtenaar vervolgens een naheffingsaanslag parkeerbelasting vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.4.
Tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase heeft de gemachtigde van belanghebbende aangevoerd dat belanghebbende bezorger is bij DHL en dat belanghebbende de auto heeft doen stilstaan voor het onmiddellijk en zonder onderbreking lossen van zaken. Op basis van het vervolgens door de gemachtigde van belanghebbende aan hem verstrekte bewijs heeft de heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag is vernietigd wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid en of belanghebbende daarom recht heeft op een vergoeding van kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.

4.Beoordeling van het geschil

Standpunten partijen
4.1.
In hoger beroep heeft belanghebbende aangevoerd dat de naheffingsaanslag in bezwaar is herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Daaraan doet zijns inziens niet af dat de parkeercontroleur ten tijde van het constateren van het stilstaan van de auto geen laad- of loswerkzaamheden heeft kunnen waarnemen. Hij acht het voor de verwijtbaarheid van de heffingsambtenaar van belang dat de parkeercontroleur achter een computer zit en dat de bestuurder van de scanauto slechts rondjes rijdt. Inherent aan die werkwijze is dat de parkeercontroleur de situatie ter plaatse niet zelf kan beoordelen. Daarom is het niet redelijk om achteraf te stellen dat de controleur niet kon weten dat sprake was van lossen, aldus belanghebbende.
4.2.
De heffingsambtenaar meent dat het niet aan hem is te wijten dat hij op basis van de op 26 januari 2021 om 13:26 uur geconstateerde feiten en omstandigheden ter plaatse ervan is uitgegaan dat sprake was van parkeren.
Oordeel Hof
4.3.
Het staat vast dat de auto stilstond voor het onmiddellijk lossen van zaken (pakketten; zie 2.1), zodat het belastbare feit ‘parkeren’ zich niet heeft voorgedaan. Dat betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting onrechtmatig was en dat de heffingsambtenaar haar in bezwaar terecht heeft vernietigd (herroepen).
4.4.
Voor een recht op vergoeding van kosten van de bezwaarfase als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb moet de onrechtmatigheid vervolgens ook aan de heffingsambtenaar zijn te wijten. In dat kader is het van belang dat op de foto’s van de scanauto niets te zien is dat zou kunnen wijzen op het stilstaan ervan voor het lossen van zaken, terwijl die foto’s een voldoende beeld geven van de situatie ter plaatse. Belanghebbende heeft ook niet gesteld dat ten tijde van de in 2.2 bedoelde constatering van het stilstaan van de auto in of rond de auto aanwijzingen voor het lossen van zaken zichtbaar waren. In die omstandigheden brengt het vereiste van een zorgvuldige voorbereiding van besluiten, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb, niet mee dat de heffingsambtenaar gehouden was zich nader ervan te vergewissen of de auto toch niet stilstond voor het lossen van zaken. Belanghebbende heeft verder noch in beroep noch in hoger beroep een andere grond aangevoerd voor de onrechtmatigheid van de naheffingsaanslag dan het stilstaan voor het onmiddellijk lossen van zaken. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de naheffingsaanslag verwijtbaar onrechtmatig is opgelegd en heeft belanghebbende geen recht op een vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

5.Kosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, N. Djebali en E.A.M. Huiskers-Stoop, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Nagel als griffier. De beslissing is op 28 maart 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: