ECLI:NL:GHAMS:2024:979

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
23/754
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toepassing van de Gemeentewet

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 maart 2024, staat de vraag centraal of het door belanghebbende betaalde bedrag aan parkeerbelasting van € 0,10 in mindering moet worden gebracht op de naheffingsaanslag van € 69,80 die door de heffingsambtenaar is opgelegd. De belanghebbende had op 24 december 2021 zijn auto geparkeerd en had een te laag bedrag aan parkeerbelasting voldaan. De heffingsambtenaar legde een naheffingsaanslag op, bestaande uit het bedrag dat de belanghebbende te weinig had betaald en bijkomende kosten. De belanghebbende betwistte de hoogte van de naheffingsaanslag, maar het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag correct was opgelegd volgens de Gemeentewet, die bepaalt dat bij naheffing de parkeerduur forfaitair op een uur wordt vastgesteld, tenzij kan worden aangetoond dat het voertuig langer zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die eerder had geoordeeld dat de naheffingsaanslag niet beperkt hoefde te worden tot het te weinig betaalde bedrag. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/754
26 maart 2024
zevende enkelvoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach)
tegen de uitspraak van 29 juni 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/996 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar.

De heffingsambtenaar heeft het Hof toestemming gegeven om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden tenzij hij daarom zou verzoeken. Hij heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Gronden

1. Op 24 december 2021 heeft belanghebbende zijn auto geparkeerd ter hoogte van de [A-straat] te [Z] . Belanghebbende heeft parkeerbelasting voldaan ten bedrage van € 0,10, terwijl hij een bedrag van € 4,50 aan parkeerbelasting had moeten voldoen. Naar aanleiding hiervan heeft de heffingsambtenaar een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende ten bedrage van € 69,80, bestaande uit € 4,50 parkeerbelasting en € 65,30 kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. In hoger beroep is in geschil of het door belanghebbende betaalde bedrag aan parkeerbelasting ad € 0,10 in mindering gebracht moet worden op het nageheven bedrag aan parkeerbelasting.
2. Op grond van art. 234 lid 3 Gemeentewet wordt ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
3. Het standpunt van belanghebbende inhoudende dat de naheffingsaanslag te hoog is omdat geen rekening is gehouden met de reeds betaalde parkeerbelasting is onjuist . Evenals de rechtbank verwijst het Hof hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:56). In rechtsoverweging 2.3.2 overweegt de Hoge Raad: “De tekst van deze bepaling [Hof: art. 234 lid 3 Gemeentewet] duidt erop dat in een geval als het onderhavige forfaitair wordt nageheven op basis van een parkeerduur van een uur. Daarmee is erin voorzien dat de naheffing niet behoeft te worden beperkt tot de te weinig betaalde belasting zoals bedoeld in artikel 20, lid 1, AWR.”
4. In het onderhavige geval had de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag (exclusief de kosten voor het opleggen daarvan) derhalve niet behoeven te beperken tot de door belanghebbende te weinig betaalde parkeerbelasting van € 4,40. Het arrest van de Hoge Raad van 26 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:316) doet daar niet aan af. In dat geval was sprake van het niet op de voorgeschreven wijze doen van aangifte van parkeerbelasting, maar was wel voldoende parkeerbelasting voldaan, dit is een wezenlijk andere situatie is dan hier aan de orde.
5. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond . De uitspraak van de rechtbank is daarom bevestigd.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 26 maart 2024 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Nagel als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: