3.9Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door een hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, kan een secundair slachtoffer ook, als naaste van het primaire slachtoffer, een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van de artikelen 6:107 lid 1, aanhef en onder b, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en 6:108 lid 1 in verbinding met artikel 6:108 lid 3 BW (‘affectieschade’). In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van het hiervoor bedoelde, door de hevige emotionele schok veroorzaakte geestelijk letsel, rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
In zijn arrest van 31 oktober 2023 (ECLI:NL:HR:2023:1495) heeft de Hoge Raad verder overwogen (rechtsoverweging 2.4.2) dat het oordeel dat een vordering tot vergoeding van schokschade uitsluitend toewijsbaar is als ‘precies’ kan worden vastgesteld welk deel van het geestelijk letsel kan worden aangemerkt als schokschade en welk deel als affectieschade, miskent dat de rechter bij samenloop van deze vormen van schade aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moet afwegen in hoeverre hij bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van schokschade rekening houdt met affectieschade. Dat een precieze afbakening tussen deze vormen van schade doorgaans niet mogelijk zal zijn, staat er dus niet aan in de weg dat de rechter schattenderwijs vaststelt welk bedrag als vergoeding van schokschade voor toewijzing in aanmerking komt. Wettelijke rente
De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest (art. 6:119, eerste lid, BW). Dat verzuim treedt zonder ingebrekestelling in wanneer de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad (art. 6:83, aanhef en onder b, BW). De omstandigheid dat een deel van de schade toekomstige schade betreft, brengt niet mee dat geen schade wordt geleden door vertraging bij de voldoening van de betreffende geldsom. Voor zover deze schade in het verleden geleden is, wordt de wettelijke rente toegewezen vanaf het moment waarop de schade is ingetreden. Voor wat betreft de toekomstige schade wordt dit begroot op een gekapitaliseerd bedrag ineens en wordt de vergoeding van wettelijke rente toegewezen vanaf een bij de kapitalisering tot uitgangspunt genomen datum.
Vordering van [benadeelde 3] (echtgenote)
De initiële vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] bedraagt € 103.554,48. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
1. Begrafeniskosten € 5.000,00
2. Niet vergoede kosten zorgverzekering € 229,00
3. Niet vergoede medicijnkosten € 39,60
4. Niet vergoede deel bril € 70,00
5. Kosten IND, vervanging ID € 334,00
6. Kosten griffierechten akte nalatenschap € 132,00
7. Kosten bezoek zus, vliegtuig, bus, voeding € 1.749,88
8. Pensioenschade € 15.000,00
9. Toekomstige materiële schade € 2.000,00
10. Affectieschade € 60.000,00
11. Schokschade € 20.000,00
Materiële schade
Post 1 ziet op kosten van lijkbezorging. Deze kosten zijn inhoudelijk door de verdediging niet weersproken en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De kosten zijn, blijkens een e-mail van 27 januari 2023, vooruitbetaald door de Vereniging Islamitische Cultuur Langedijk. Door de verdediging is betwist dat deze kosten voor rekening van de benadeelde partij zijn gekomen. Het hof is van oordeel dat uit het gebruik van de term “vooruitbetaald” in voornoemde e-mail voldoende blijkt dat deze kosten op enig moment door de benadeelde partij terugbetaald dienen te worden, zoals ook namens de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, zodat voldoende vast is komen te staan dat deze kosten ten laste van de benadeelde partij komen. De vordering tot vergoeding van de kosten van lijkbezorging, op grond van artikel 51f lid 2 Sv juncto artikel 6:108 lid 2 BW, zal aldus worden toegewezen.
De posten 2 t/m 7 betreffen materiële schade die de benadeelde partij
zelfheeft geleden. Wat betreft deze posten wijst het hof erop dat artikel 51f, eerste en tweede lid, Sv limitatief bepaalt welke schade voor vergoeding in aanmerking kan komen. Artikel 51f lid 2 Sv biedt geen recht op vergoeding van door de benadeelde partij zelf geleden schade. Voor zover de schade gegrond is op artikel 51f lid 1 Sv merkt het hof op dat het eerste lid zich tot het primaire, en enkel in geval van schokschade tot het secundaire slachtoffer richt, zodat ook dit artikel geen grond biedt voor vergoeding van deze schade. Voor zover de gemachtigde heeft bedoeld te stellen dat de materiële schade (deels) beschouwd moet worden als schade welke is ontstaan ten gevolge van de schok, is over het rechtstreekse verband onvoldoende aangevoerd en komen vast te staan. Een nadere onderbouwing daarvan zou er toe leiden dat het strafgeding onevenredig wordt belast. Het hof zal de vordering ten aanzien van deze posten dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de posten 8 en 9 “niet ontvankelijk kunnen worden verklaard”. Het hof begrijpt dit standpunt aldus, dat de benadeelde partij vooralsnog aanspraak wenst te maken op de onder deze posten gestelde schade, maar dat een nadere onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het hof zal de vordering ten aanzien van post 8 niet-ontvankelijk verklaren omdat de gestelde schade onvoldoende onderbouwd is en een nadere onderbouwing ertoe zou leiden dat het strafgeding onevenredig wordt belast.
De vordering wordt ten aanzien van post 9 afgewezen omdat deze betrekking heeft op (toekomstige) materiele schade van de benadeelde
zelf(vgl. hetgeen ten aanzien van de posten 2 t/m 7 is overwogen).
De vordering tot vergoeding van materiële schade zal aldus worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.000,00.
Affectieschade
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade staan de bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, zoals bedoeld in artikel 6:108, derde lid, BW. Voor echtgenoten bij overlijden door een misdrijf is dit een bedrag van € 20.000,00. Voornoemd artikel biedt geen ruimte om hier van af te wijken. De gevorderde affectieschade zal aldus tot een bedrag van
€ 20.000,00worden toegewezen. Het overige zal worden afgewezen.
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade voldoende is onderbouwd. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder enige kenbare aanleiding de echtgenoot van de benadeelde partij doodgestoken. Het slachtoffer had meerdere steek/ snijwonden, onder meer in zijn bovenlichaam, nek en hoofd. Op zijn lichaam waren op diverse plekken bloeduitstortingen. Kort voor zijn overlijden had het slachtoffer de benadeelde partij nog gebeld met de vraag of het eten klaar was en de mededeling dat hij snel naar huis zou komen. Uit de schriftelijke toelichting op de vordering van de benadeelde partij in eerste aanleg (bijlage 2) blijkt dat de benadeelde partij van de werkgever van het slachtoffer heeft gehoord dat er iets aan de hand was en dat zij vervolgens langs ziekenhuizen is gaan rijden om haar echtgenoot te zoeken. Uiteindelijk is zij op het politiebureau terechtgekomen, alwaar zij te horen kreeg dat haar echtgenoot was doodgestoken. Drie dagen later heeft zij het levenloze lichaam van haar echtgenoot gezien om afscheid te nemen. Zij zag toen een heel ander gezicht, blauw en met letsel, hetgeen zij niet kan vergeten en haar hevig heeft geschokt. De benadeelde partij is gediagnosticeerd met een ernstige depressieve stoornis, post-traumatische stressstoornis en slaapstoornis. Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit de stukken, in combinatie met hetgeen de benadeelde partij overigens heeft gesteld, dat de confrontatie met het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht die tot geestelijk letsel heeft geleid.
Mede in aanmerking genomen de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij – die in Nederland geen familie heeft en sterk op haar echtgenoot aangewezen was omdat zij de Nederlandse taal nog niet machtig was – en haar echtgenoot, is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof nadrukkelijk in ogenschouw genomen dat naast schokschade, ook sprake is van affectieschade; pijn om het verlies van een dierbare. Deze schade is immens en niet of nauwelijks in geld uit te drukken. In het Besluit vergoeding affectieschade wordt deze schade – in het geval van de benadeelde partij – begroot op een bedrag van
€ 20.000,00. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, acht het hof een (immateriële) schokschade van
€ 10.000,00redelijk en billijk.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 35.000,00,waarvan
€ 30.000,00aan immateriële schade.
Vordering van [benadeelde 4] (zoon)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] bedraagt in totaal € 43.314,15. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
1. Eigen risico 2023 € 685,00
2. Niet vergoede medicijnkosten € 129,15
3. Affectieschade € 17.500,00
4. Schokschade € 25.000,00
Materiële schade
De posten 1 en 2 betreffen materiële schade die de benadeelde partij
zelfheeft geleden. Wat betreft deze posten wijst het hof erop dat artikel 51f, eerste en tweede lid, Sv limitatief bepaalt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel 51f lid 2 Sv biedt geen recht op vergoeding van door de benadeelde partij zelf geleden schade. Voor zover de schade gegrond is op artikel 51 f lid 1 Sv merkt het hof op dat het eerste lid zich tot het primaire en enkel in geval van schokschade tot het secundaire slachtoffer richt, zodat ook dit artikel geen grond biedt voor vergoeding van deze schade. Voor zover de gemachtigde heeft bedoeld te stellen dat de materiële schade beschouwd moet worden als schade welke is ontstaan ten gevolge van de schok, is over het rechtstreekse verband onvoldoende aangevoerd en komen vast te staan. Een nadere onderbouwing daarvan zou er toe leiden dat het strafgeding onevenredig wordt belast. Het hof zal vordering ten aanzien van deze posten dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade staan de bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, zoals bedoeld in artikel 6:108, derde lid, BW. Voor meerderjarige niet thuis wonende kinderen bij overlijden door een misdrijf is dit een bedrag van
€ 17.500,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade voldoende is onderbouwd. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder enige kenbare aanleiding de vader van de benadeelde partij doodgestoken. Het slachtoffer had meerdere steek/ snijwonden, onder meer in zijn bovenlichaam, nek en hoofd. Op zijn lichaam waren op diverse plekken bloeduitstortingen. De dag na het voorval heeft de benadeelde partij de plaats van het misdrijf bezocht. Hij heeft daar de deur gezien waarachter zijn vader heeft gelegen en het bloed geroken. Hij heeft zijn vader daarna in het mortuarium gezien. Hij heeft toen ook de steekverwondingen in de borst en nek waargenomen. Deze heeft hij ook gezien bij de rituele wassing in de moskee. Deze ervaringen hebben bij de benadeelde partij een hevige schok veroorzaakt.
De benadeelde partij is gediagnosticeerd met een post-traumatische stressstoornis waarvoor hij diverse vormen van therapie heeft gekregen. Hij heeft nog altijd te maken met herbelevingen, angsten, suïcidale gedachten, depressieve isolatie, slaapproblemen en nachtmerries. Naar het oordeel van het hof volgt genoegzaam uit de stukken, in combinatie met hetgeen de benadeelde partij overigens heeft gesteld, dat de confrontatie met het bewezenverklaarde bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht dat tot geestelijk letsel heeft geleid. De enkele omstandigheid dat de benadeelde partij ook met psychische klachten kampte die losstaan van het bewezenverklaarde en daarvoor onder behandeling was, zoals aangevoerd door de verdediging, doet daaraan niet af. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ter onderbouwing van de vordering een brief van een psycholoog is overgelegd waarin staat dat de benadeelde “hierdoor (het bewezenverklaarde) (…) posttraumatische stressklachten (heeft) ontwikkeld”.
Mede in aanmerking genomen de aard en hechtheid van de relatie tussen de benadeelde partij en zijn vader, zoals die onder meer blijkt uit de omstandigheid dat de benadeelde met (onder meer) zijn vader uit Palestina naar Nederland is gevlucht en hij zijn vader na diens overlijden heeft gewassen, is hiermee voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een vergoeding ter zake van schokschade.
Bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding heeft het hof nadrukkelijk in ogenschouw genomen dat naast schokschade, ook sprake is van affectieschade; pijn om het verlies van een dierbare. Deze schade is immens en niet of nauwelijks in geld uit te drukken. In het Besluit vergoeding affectieschade wordt deze schade – in het geval van de benadeelde partij – begroot op een bedrag van
€ 17.500,00. Gelet hierop en kijkend naar de vergoedingen die in andere zaken worden toegekend, acht het hof een (immateriële) schokschade van
€ 8.000,00redelijk en billijk.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 25.500,00aan immateriële schade
.
Vordering van [benadeelde 5] (dochter)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] bedraagt in totaal € 77.225,00. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
1. Zorgkosten € 225,00
2. Studievertraging € 44.500,00
3. Affectieschade € 17.500,00
4. Schokschade € 15.000,00
Materiële schade
De posten 1 en 2 betreffen materiële schade die door de benadeelde partij
zelfis geleden. Wat betreft deze posten wijst het hof erop dat artikel 51f, eerste en tweede lid, Sv limitatief bepaalt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel 51f lid 2 Sv biedt geen recht op vergoeding van door de benadeelde partij zelf geleden schade. Voor zover de schade gegrond is op artikel 51 f lid 1 Sv merkt het hof op dat het eerste lid zich tot het primaire en enkel in geval van schokschade tot het secundaire slachtoffer richt, zodat ook dit artikel geen grond biedt voor vergoeding van deze schade. Voor zover de gemachtigde heeft bedoeld te stellen dat de materiële schade beschouwd moet worden als schade welke is ontstaan ten gevolge van de schok, is over het rechtstreekse verband onvoldoende aangevoerd en komen vast te staan. Een nadere onderbouwing daarvan zou er toe leiden dat het strafgeding onevenredig wordt belast. Het hof zal vordering ten aanzien van deze posten dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade staan de bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, zoals bedoeld in artikel 6:108, derde lid, BW. Voor meerderjarige niet thuis wonende kinderen bij overlijden door een misdrijf is dit een bedrag van
€ 17.500,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade onvoldoende is onderbouwd. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder enige kenbare aanleiding de vader van de benadeelde partij doodgestoken. Het slachtoffer had meerdere steek/ snijwonden, onder meer in zijn bovenlichaam, nek en hoofd. Op zijn lichaam waren op diverse plekken bloeduitstortingen. De benadeelde partij heeft haar vader direct na aankomst in het ziekenhuis bezocht en werd toen met zijn dood en het letsel ten gevolge waarvan hij is overleden geconfronteerd. Na het delict heeft de benadeelde partij uitsluitend in de overlevingsstand gefunctioneerd en kon zij de negatieve gevoelens en het leed als gevolg van het overlijden niet toelaten. Daarbij heeft de negatieve publiciteit over de zaak op facebook als zou het vermoedelijk om drugs gerelateerde criminaliteit gaan, haar erg geraakt, zo volgt uit de toelichting op de vordering.
Uit de stukken blijkt dat er op 21 oktober 2021 een intake heeft plaatsgevonden bij [GGZ] (basis GGZ) naar aanleiding van een verwijzing van de huisarts. Op basis van een eenmalig gesprek is er (expliciet)
geenDSM-V-Classificatie gesteld. Gezien de aard en ernst van de ervaren klachten en de voorgeschiedenis van de benadeelde partij is haar geadviseerd om voor nadere diagnostiek en verdere behandeling een verwijzing te vragen aan de huisarts voor de specialistische GGZ. Nadere diagnostiek en behandeling hebben – kennelijk – niet plaatsgevonden.
Het hof neemt zonder meer aan dat de aanblik van haar doodgestoken vader voor de benadeelde een bijzonder traumatische ervaring is geweest die zij waarschijnlijk haar hele leven zal meedragen. Naar het oordeel van het hof volgt uit de overgelegde stukken echter onvoldoende dat de hevige emotionele schok ten gevolge van de confrontatie met het bewezenverklaarde handelen heeft geleid tot in voldoende mate naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel, dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is. Daarvoor is verdere diagnostiek noodzakelijk. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren als bedoeld in artikel 361 Sv. De benadeelde partij is daardoor niet ontvankelijk in de vordering tot schokschade. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 17.500,00aan immateriële schade.
Vordering [benadeelde 6] (zoon)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] bedraagt in totaal € 32.885,00. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
1. Zorgkosten € 385,00
2. Affectieschade € 17.500,00
3. Schokschade € 15.000,00
Materiële schade
Post 1 betreft materiële schade die door de benadeelde partij
zelfis geleden. Wat betreft deze post wijst het hof erop dat artikel 51f, eerste en tweede lid, Sv limitatief bepaalt welke schade voor vergoeding in aanmerking komt. Artikel 51f lid 2 Sv biedt geen recht op vergoeding van door de benadeelde partij zelf geleden schade. Voor zover de schade gegrond is op artikel 51 f lid 1 Sv merkt het hof op dat het eerste lid zich tot het primaire en enkel in geval van schokschade tot het secundaire slachtoffer richt, zodat ook dit artikel geen grond biedt voor vergoeding van deze schade. Voor zover de gemachtigde heeft bedoeld te stellen dat de materiële schade beschouwd moet worden als schade welke is ontstaan ten gevolge van de schok, is over het rechtstreekse verband onvoldoende aangevoerd en komen vast te staan. Een nadere onderbouwing daarvan zou er toe leiden dat het strafgeding onevenredig wordt belast. Het hof zal vordering ten aanzien van deze posten dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade staan de bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, zoals bedoeld in artikel 6:108, derde lid, BW. Voor meerderjarige niet thuis wonende kinderen bij overlijden door een misdrijf is dit een bedrag van
€ 17.500,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Schokschade
Het hof is van oordeel dat de vordering tot vergoeding van schokschade voldoende is onderbouwd. Daarbij heeft het hof – in navolging van de eerder weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad – het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder enige kenbare aanleiding de vader van de benadeelde partij doodgestoken. Het slachtoffer had meerdere steek/ snijwonden, onder meer in zijn bovenlichaam, nek en hoofd. Op zijn lichaam waren op diverse plekken bloeduitstortingen. De benadeelde partij heeft zijn vader ritueel gewassen en in de kist gelegd. ‘s Nachts spelen de gedachten aan het overlijden van zijn vader door zijn hoofd. Hij ziet beelden van de laatste handelingen die hij na het overlijden heeft uitgevoerd, hetgeen hem slapeloze nachten geeft. Het doet de benadeelde pijn dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn vader, te meer omdat ze de laatste keer dat ze elkaar zagen met een discussie uit elkaar zijn gegaan (terwijl ze volgens de benadeelde een goede band hadden). De negatieve publiciteit over de zaak op facebook dat het om drugs gerelateerde criminaliteit zou gaan heeft de benadeelde partij ook geraakt.
Het hof neemt zonder meer aan dat de aanblik van zijn doodgestoken vader voor de benadeelde een bijzonder traumatische ervaring is geweest die hij waarschijnlijk zijn hele leven meedraagt. Naar het oordeel van het hof volgt uit de overgelegde stukken echter onvoldoende dat de hevige emotionele schok ten gevolge van de confrontatie met het bewezenverklaarde handelen heeft geleid tot in voldoende mate naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel, dat gelet op de aard, duur en/of gevolgen ernstig is. Daarvoor is nadere diagnostiek noodzakelijk. Uit de stukken blijkt weliswaar dat de benadeelde partij door zijn huisarts verwezen is naar een psycholoog vanwege PTSS/rouw in verband met een
vermoedenvan trauma- en stressgerelateerde stoornissen, maar onvoldoende is gebleken dat de benadeelde een vervolgtraject is gestart bij een psycholoog en tot welke bevindingen dat eventuele traject heeft geleid. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren als bedoeld in artikel 361 Sv. De benadeelde partij is daardoor niet ontvankelijk in de vordering tot schokschade. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijk rechter aanbrengen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 17.500,00,aan immateriële schade
.
Vordering [benadeelde 7] (zoon)
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] bedraagt in het totaal € 31.143,60. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
1. Gederfd levensonderhoud € 11.143,60
2. Affectieschade € 20.000,00
Gederfd levensonderhoud
Het betreft hier de begroting van (grotendeels) nog niet ingetreden schade als bedoeld in artikel 6:105 BW. Begroting van deze schade kan na afweging van de goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij echtscheidingsbeschikking van 16 mei 2018 de onderhoudsplicht van het slachtoffer ten behoeve van de benadeelde partij vastgesteld op € 99,50 per maand. Het hof gaat ervan uit dat bij het berekenen van dit bedrag rekening is gehouden met de financiële positie van het slachtoffer, de behoeftigheid van de benadeelde partij en alle overige relevante omstandigheden. Door de verdediging is aangevoerd dat het slachtoffer niet daadwerkelijk bijdroeg aan het levensonderhoud, omdat hij niet voldeed aan zijn verplichtingen. Uit een brief van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) van 5 januari 2021 blijkt echter dat de inning van de maandelijkse alimentatie per januari 2021 was overgenomen door het LBIO, zodat het hof het aannemelijk vindt dat het slachtoffer weer aan zijn verplichtingen zou gaan voldoen en hij overigens nog steeds rechtens gehouden was zijn betalingsverplichting na te komen.
Blijkens voornoemde brief was de maandelijkse bijdrage ten gevolge van de verplichte wettelijke indexering per
1 januari 2021verhoogd naar € 107,15 per maand. Nu verder niet is gebleken dat door het slachtoffer om herziening van voornoemde bijdrage is gevraagd in verband met bijvoorbeeld veranderingen in zijn draagkracht, gaat het hof bij het bepalen van de hoogte van de schade uit van dit bedrag. Door de benadeelde partij is gesteld dat de nog verplichte alimentatieduur 104 maanden betreft, zijnde het aantal maanden tussen het overlijden van [slachtoffer] en het moment waarop de benadeelde partij 21 jaar oud zal worden. Dit is niet betwist. Het hof zal bij het berekenen van het gederfde levensonderhoud van deze periode uitgaan. Gelet op het vorenoverwogene zal de vordering met betrekking tot het gederfde levensonderhoud worden toegewezen tot een bedrag van € 11.143,60. Het hof ziet geen aanleiding dit bedrag te matigen.
Affectieschade
In artikel 1 van het Besluit vergoeding affectieschade staan de bedragen voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, zoals bedoeld in artikel 6:108, derde lid, BW. Voor minderjarige thuiswonende kinderen bij overlijden door een misdrijf is dit een bedrag van
€ 20.000,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 31.143,60, waarvan € 20.000 aan immateriële schade.
Vordering van [benadeelde 2]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] bedraagt in totaal € 255.256,91. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
eigen risico (2021) € 380,62
eigen risico (2022 en 2023) € 770,00
CAK - WMO (16x19) € 304,00
Fysiotherapie € 699,38
kosten vervoer therapie € 688,93
aangepaste stoel € 2.000,00
tablet € 413,98
smartengeld € 250.000,00
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De posten 1, 2, 3 en 5 zijn genoegzaam onderbouwd, komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn niet betwist. Ten aanzien van post 5 overweegt het hof daarbij dat de kosten vervoer therapie inhoudelijk niet zijn betwist maar dat wel is opgemerkt dat een rekening ad € 111,78 enkel is gestaafd met een niet gespecificeerde factuur en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt. Kennelijk is door een administratieve ongelukkigheid deze factuur niet volledig gespecificeerd, ofschoon het aantal ritten wel uit de factuur lijkt te kunnen worden afgeleid (19) en het totaalbedrag wordt vermeld. Uit de vordering in zijn geheel beschouwd wordt evenwel duidelijk dat dit de reiskosten over de maand februari 2022 betreffen terwijl de hoogte van de factuur evenals het aantal ritten aansluit bij de twee voorgaande maanden. Ook in zoverre acht het hof de vordering op dit punt voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet (voldoende) betwist. De posten 1, 2, 3 en 5 zullen derhalve worden toegewezen.
De posten 4, 6 en 7 zullen eveneens worden toegewezen. Ook deze posten zijn genoegzaam onderbouwd en komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Daarbij merkt het hof nog het volgende op.
Post 4: Naar het oordeel van het hof gaat de schadebeperkingsplicht in dit geval niet zover dat de benadeelde partij gehouden is om – op een moment waarop de zorgkosten nog niet zijn gemaakt en slechts tot op zekere hoogte kan worden ingeschat of, en zo ja in welke mate, deze kosten zullen worden gemaakt – een andere, duurdere zorgverzekering af te sluiten zoals de verdediging heeft gesteld.
Post 6: Ten gevolge van het handelen van de verdachte is de benadeelde partij invalide geraakt (dwarslaesie). Door de benadeelde partij is gesteld dat hij hierdoor slechts in een stoel met de benodigde steun kan zitten. Dit is door de verdediging niet betwist. Het hof komt tot de conclusie dat de aanschaf van de aangepaste stoel het directe gevolg is van het handelen van de verdachte. Het feit dat de stoel pas in mei 2022 is aangeschaft, maakt dat niet anders, waarbij het hof opmerkt dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit eerst geruime tijd in een revalidatiecentrum heeft doorgebracht.
Post 7: De benadeelde partij kan door de opgelopen handicap zijn telefoon niet meer gebruiken en heeft een tablet (en protectie hoes) moeten aanschaffen om met familie en vrienden contact te kunnen onderhouden. Dit is door de verdediging niet (voldoende) betwist, zodat ook deze kosten – die het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde handelen – voor vergoeding in aanmerking komen. Dat uit de bon niet blijkt wanneer de tablet is aangeschaft (doordat een klein deel van de bon op de daarvan gemaakte kopie niet zichtbaar is) maakt dit niet anders.
De vordering tot vergoeding van materiële schade zal aldus worden toegewezen tot een bedrag van
€ 5.256,91.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met dat handelen niet gemotiveerd is betwist. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter en geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op
€ 250.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsvoering en strafmaatoverwegingen;
- de nadelige invloed die dat handelen heeft gehad en heeft op het dagelijks leven van de benadeelde partij, zoals daarvan is gebleken uit de schriftelijke toelichting op de vordering en de daarbij overgelegde stukken. Meer in het bijzonder neemt het hof daarbij in aanmerking dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen blijvend en zeer ernstig invalide is geworden (dwarslaesie), volledig afhankelijk is van steun van anderen en feitelijk niet meer kan dan in bed liggen of beperkte tijd in een aangepaste stoel of rolstoel zitten, terwijl hij vóór het bewezenverklaarde een 66-jarige, werkende, vitale man was die genoot van het contact met zijn (klein)kinderen en vrienden.
- de derving van levensvreugde die van een en ander het gevolg is geweest;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 255.256,91, waarvan € 250.000,00 aan immateriële schade.
Vordering van [benadeelde 1]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] bedraagt in totaal € 303.040,00.
De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
1. ziekenhuiskosten € 620,00
2. revalidatie € 5.520,00
3. eigen risico € 4.620,00
4. eigen bijdrage CAK € 2.280,00
5. gederfde inkomsten € 40.000,00
6. smartengeld € 250.000,00
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde kosten ziekenhuis (post 1) en revalidatie (post 2) heeft de benadeelde partij in hoger beroep de hoogte van schade beperkt tot het door de rechtbank toegewezen bedrag van in het totaal € 5.932,00. De posten zijn genoegzaam onderbouwd, komen het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zijn in zoverre niet betwist. De posten zullen derhalve worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft voor de komende tien jaar eigen risico (post 3) gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij voor de rest van zijn leven zorgafhankelijk zal zijn, waardoor het aannemelijk is dat hij zijn eigen risico voor de rest van zijn leven zal moeten betalen. Deze kosten zijn door de verdediging betwist. Om duidelijkheid te krijgen of het feit dat de benadeelde partij zorgafhankelijk is ook betekent dat hij de rest van zijn leven eigen risico moet betalen, is nader (medisch) onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek zal echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren als bedoeld in artikel 361 Sv. De benadeelde partij is daardoor niet ontvankelijk voor wat betreft de gevorderde toekomstige schade. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijk rechter aanbrengen. Net als de rechtbank zal het hof de toewijzing van deze post beperken tot een bedrag van € 770,00, zijnde het eigen risico voor 2021 en 2022. Daarbij heeft het hof betrokken dat het ‘opsouperen’ van het eigen risico besloten ligt in de gemaakte, en door bewijsstukken aangetoonde, zorgkosten in die jaren, zodat een nadere onderbouwing daarvan – zoals bepleit door de verdediging – niet nodig is.
Aan de woning van de benadeelde partij zijn ten gevolge van het bewezenverklaarde diverse aanpassingen verricht. De benadeelde partij heeft een brief van het CAK overgelegd waarin staat dat hij hierdoor (maximaal) 10 jaar lang maandelijks € 19,00 moet betalen (post 4). Het gaat bij deze post om grotendeels toekomstige schade. Gelet op de fysieke beperkingen die de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde heeft opgelopen (herseninfarct, afasie, gedeeltelijke verlamming, rolstoelafhankelijkheid) gaat het hof er vanuit dat de benadeelde de rest van zijn leven gebruik zal moeten maken van (tenminste) deze aanpassingen. In aanmerking genomen de leeftijd van de benadeelde (62 jaar) ten tijde van de eerste aanpassing medio 2022 (de ‘startdatum’ van de maximale periode van 10 jaar dat hij een eigen bijdrage moet betalen) schat het hof in dat de benadeelde partij de maximale periode van 10 jaar de maandelijkse eigen bijdrage van € 19,00 aan het CAK zal moeten betalen. Nu deze post het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en zal deze worden toegewezen.
De post gederfde inkomsten (post 5) is niet onderbouwd. Uit de toelichting(en) op de vordering leidt het hof af dat deze post niet nader is onderbouwd omdat er onvoldoende zicht is op de inkomsten die de benadeelde partij had. Dat dit het geval is komt – in ieder geval grotendeels – doordat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde niet meer kan praten, kan schrijven of zich anderszins (bijvoorbeeld door middel van gebaren) voldoende kan uiten. Nader onderzoek naar (gederfde) inkomsten zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren als bedoeld in artikel 361 Sv. De benadeelde partij is daardoor in zoverre niet ontvankelijk in de vordering.
De vordering tot vergoeding van materiële schade zal aldus worden toegewezen tot een bedrag van
€ 8.982,00.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met dat handelen niet gemotiveerd is betwist. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter en geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Het hof stelt de omvang van immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op
€ 250.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder is gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van het onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt, een en ander zoals naar voren komt in de bewijsvoering en strafmaatoverwegingen;
- de nadelige invloed die dat handelen heeft gehad en heeft op het dagelijks leven van de benadeelde partij, zoals daarvan is gebleken uit de schriftelijke toelichting op de vordering en de daarbij overgelegde stukken. Meer in het bijzonder neemt het hof daarbij in aanmerking dat de benadeelde partij – die ten tijde van het bewezenverklaarde 61 jaar oud was, werkte en op zijn manier van het leven genoot – ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen nog altijd pijn heeft, blijvend invalide is geworden en volledig afhankelijk is van steun van anderen. Na een verblijf van bijna één jaar in ziekenhuizen en revalidatiecentra is de benadeelde terug kunnen keren naar zijn huis, waar tal van aanpassingen moesten worden aangebracht. De benadeelde is rolstoelafhankelijk en lijdt aan afasie, waardoor hij niet meer kan praten. Ook kan hij niet meer schrijven, waardoor hij nog slechts in zeer beperkte mate kan communiceren en zijn wereld heel klein is geworden;
- de derving van levensvreugde die van een en ander het gevolg is geweest;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 258.982,00, waarvan € 250.000 aan immateriële schade.
Vordering van [benadeelde 8]
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] bedraagt in totaal € 5.000,00.
Door de benadeelde partij is het volgende gesteld. De benadeelde partij [benadeelde 8] is de beste vriend van [benadeelde 1] . Hij heeft een groot deel van de verzorging van [benadeelde 1] op zich genomen. Hij maakt het huis schoon, regelt de administratieve zaken en contacten, gaat met hem naar buiten en kookt. De tijd die de benadeelde partij aan verzorging besteedt komt als verplaatste schade voor vergoeding in aanmerking. Voor de berekening van deze schade wordt uitgegaan van verzorging voor 4 uur per week voor de periode 15 mei 2022 (de dag waarop de benadeelde vanuit het revalidatiecentrum naar huis ging) tot 31 januari 2023 (datum van inhoudelijke behandeling in eerste aanleg) en de twee opvolgende jaren. Er wordt aansluiting gezocht bij de PGB norm voor niet professionals, te weten € 20,00 per uur. In het totaal komt dit neer op een bedrag van € 11.280,00 hetgeen door de benadeelde wordt beperkt tot een (symbolisch) bedrag van € 5.000,00.
Door de verdediging is aangevoerd dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat de thuiszorg die [benadeelde 1] als benadeelde partij ontvangt niet voldoende is, zodat de huishoudelijke taken die door de benadeelde worden verricht nodig zijn. Dit verweer wordt verworpen nu daarmee wordt miskend dat de door de benadeelde partij geboden hulp uit (veel) meer bestaat dan uit het enkel verrichten van huishoudelijke taken. Vast staat dat het slachtoffer rolstoelafhankelijk is en niet of nauwelijks meer kan communiceren. Het is voor het hof evident dat hij hierdoor naast huishoudelijke hulp ook andere hulp nodig heeft. Hulp die hij anders zou moeten inkopen bij professionele partijen. Bovendien is van belang dat [benadeelde 8] de benadeelde heel goed en al lange tijd kent. Het is aannemelijk dat [benadeelde 8] hierdoor een belangrijke rol vertolkt in de communicatie tussen de benadeelde en derden en het kunnen kenbaar maken van de wil van de benadeelde. Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat volgens de inschatting van een casemanager van Slachtofferhulp Nederland (e-mail van 26 januari 2023) het voor de benadeelde partij zonder hulp van de heer [benadeelde 8] niet mogelijk was geweest om zijn eigen woning te betrekken. De aansluiting bij de PGB normering acht het hof redelijk. Ingevolge artikel 6:105 BW kunnen ook toekomstige kosten begroot worden. De periode van 2 jaar vanaf 31 januari 2023 komt het hof evenmin onredelijk voor en is ook overigens niet betwist. Nu de vordering is beperkt tot een bedrag van € 5.000,00, zal dit bedrag worden toegewezen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van
€ 5.000,00.
Wettelijke rente en maatregel 36f Wetboek van Strafrecht
De hiervoor toegewezen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente. Voor zover de datum waarop de schade voor een als individuele post aan te merken materieel schadeobject is geleden niet direct en eenvoudig uit de onderbouwing van de betreffende schadepost valt af te leiden bepaalt het hof de rentedatum voor de tot de datum van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep (19 maart 2024) reeds geleden schadeposten schattenderwijs op een datum die ligt ongeveer halverwege tussen de datum van het plegen van de feiten (28 mei 2021) dan wel het moment waarop de eerste van een reeks schadebedragen aan de orde was, en de datum van het onderhavige arrest (15 april 2024), zijnde 1 november 2022. Voor wat betreft materiële posten die als toekomstige schade zijn aan te merken bepaalt het hof de rentedatum op de kapitalisatiedatum van 15 april 2024.
Specifiek voor wat betreft de door benadeelde partij [benadeelde 8] gevorderde verzorgingskosten bepaalt het hof de rentedatum, nu een forfaitair bedrag wordt gevorderd en toegewezen, op datum arrest, zijnde 15 april 2024.
Verder zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, en wel op de hierna te noemen wijze.