In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2021. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was werkzaam als compliance officer bij [BV1], een bedrijf dat biodiesel produceerde en verhandelde. Hij werd beschuldigd van het vervalsen van 41 inkoopfacturen van [Ltd1] aan [BV1] over 2015. De rechtbank had de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van feit 1. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een lagere voorwaardelijke straf van 6 maanden en een taakstraf van 240 uren geëist. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en het feit dat hij openheid van zaken had gegeven tijdens het onderzoek. Uiteindelijk legde het hof een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden en verdisconteerde dit in de straf.