ECLI:NL:GHAMS:2024:896

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23-003313-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake witwassen en voorhanden hebben vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2006, was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het witwassen van een geldbedrag van € 7.940,00. De feiten vonden plaats op 17 november 2022 in Badhoevedorp, waar de verdachte werd aangetroffen met een geladen revolver en het geldbedrag. Tijdens de rechtszittingen is het bewijs besproken, waaronder chatgesprekken die de verdachte had gevoerd over grote geldbedragen en munitie. Het hof oordeelde dat de herkomst van het geldbedrag niet aannemelijk kon worden verklaard door de verdachte, en dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit een misdrijf. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdachte werd schuldig bevonden aan het witwassen van het geldbedrag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De opgelegde straffen omvatten een jeugddetentie van 126 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast werd het verbeurd verklaarde geldbedrag van € 7.940,00 en de in beslag genomen vuurwapen en munitie aan het verkeer onttrokken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003313-23
datum uitspraak: 11 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-300979-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 november 2022 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Nagant, type M1895, kaliber .38 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en/of munitie van categorie III, te weten 7 knalpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 17 november 2022, te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 8026,75, althans enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter.

Bewijsoverweging

Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in artikel 420bis, eerste lid, onder b Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 17 november 2022 omstreeks 20.37 uur kwam bij de politie een melding binnen dat een groepje jongens zich verdacht gedroeg op de Begoniastraat in Badhoevedorp. Wanneer de politie ter plaatse komt en de identiteit van vier jongens wil controleren, rent één van de jongens weg. Dit bleek de toen 16-jarige verdachte te zijn, die een tasje bij zich droeg met daarin een geladen revolver en een geldbedrag van € 7.940,00. In de nacht erop heeft in de woning van de verdachte en zijn ouders een doorzoeking plaatsgevonden in de kamer van de verdachte, waar in de kledingkast onder andere een geldtelmachine is gevonden.
In de telefoon die de verdachte bij zijn aanhouding bij zich had is een Snapchat gesprek aangetroffen van 17 november 2022 dat kennelijk over een transactie ging en waarbij over grote geldbedragen werd gesproken (“Doe 7.5k sturen, Ik zie een leipe asset hiero”, “9400 strak heb ik hiero”). Verder is er een chatgesprek aangetroffen via de applicatie Telegram van 1 en 2 oktober 2022, waarbij kennelijk over de aanschaf van munitie werd gesproken. In twee andere Telegram chatgesprekken van 23 oktober 2022 en 5-9 november 2022 wordt ook kennelijk over transacties gesproken, waarbij geldbedragen worden genoemd en wordt gesproken over het legen via apps, over banknamen en over inloggen, over een pasje en over ‘in een keer eruit halen’.
Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het bij zijn aanhouding aangetroffen geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, zodat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag.
Op 21 december 2022 heeft de verdachte bij gelegenheid van de tweede raadkamer gevangenhouding verklaard dat een bedrag van ruim 6.000 euro van zijn ouders was. Dat geld bewaarden zijn ouders in een envelop in huis. De vader van de verdachte had eerder, bij gelegenheid van de voorgeleiding van de verdachte bij de rechter-commissaris op 21 november 2022, opgemerkt dat hij en zijn vrouw hadden ontdekt dat er een geldbedrag van 6.200 euro van hem en zijn vrouw was verdwenen uit een envelop waarin zij dat geld bewaarden.
Het resterende geldbedrag was zijn eigen spaargeld, aldus de verdachte.
Door de raadsvrouw zijn op 3 november 2023 bankgegevens van de rekening van de ouders ingebracht, waaruit blijkt dat in de periode tussen 14 februari 2022 en 21 september 2022 bij 12 geldopnames in totaal 6.870 euro van de rekening was opgenomen. Deze alternatieve verklaring voor de herkomst van het geldbedrag bood geen aanknopingspunten voor nader onderzoek door het openbaar ministerie.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte opnieuw verklaard dat hij een geldbedrag van 6.200 euro van zijn ouders heeft weggenomen uit een envelop die in een kast op de slaapkamer van zijn ouders lag.
Het hof is echter van oordeel dat deze verklaring, die de verdachte tegenover het witwasvermoeden heeft gesteld, niet aannemelijk is, gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
  • Zoals hiervoor is benoemd heeft de verdachte op de dag van zijn aanhouding en in de twee weken daarvoor chatgesprekken gevoerd die kennelijk betrekking hadden op munitie, transacties en (grote) geldbedragen. De verdachte heeft desgevraagd op de terechtzitting in hoger beroep geen verklaring voor deze gesprekken kunnen of willen geven.
  • Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte is in zijn slaapkamer een geldtelmachine aangetroffen. Ook hiervoor heeft de verdachte geen verklaring kunnen of willen geven.
  • De moeder van de verdachte heeft op 19 november 2022 tegenover de politie verklaard dat zij en haar man hadden geconstateerd dat er in de afgelopen anderhalf à twee jaar meerdere malen grotere bedragen op de bankrekening van de verdachte werden gestort en dat er op een gegeven moment 16.000 euro op zijn bankrekening stond. De verdachte heeft zelf geen inkomsten die een dergelijk geldbedrag kunnen verklaren.
  • De verdachte heeft zich bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 18 november 2022, bij de rechter-commissaris op 21 november 2022 en bij de raadkamer gevangenhouding van 23 november 2022 op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van vragen met betrekking tot het aangetroffen geldbedrag. Pas nádat zijn vader bij de rechter-commissaris al had gesproken over het verdwenen geldbedrag uit de envelop is de verdachte bij de tweede raadkamer gevangenhouding met de verklaring gekomen dat een deel van het inbeslaggenomen geld afkomstig was uit de envelop van zijn ouders.
  • Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – op de vraag waarom hij het geld van zijn ouders wegnam – verklaard dat hij wilde opscheppen en stoer wilde doen ten opzichte van zijn vrienden met wie hij die avond op straat had afgesproken en het geld daarna weer wilde terugleggen in de kast. Hier staat echter tegenover dat de verdachte eerder bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij [naam 1] niet kent en ook van de andere bij zijn aanhouding aanwezige jongens niet weet wie wie is en wat hun voornaam is. Dat de jongens elkaar niet kenden, of toch in ieder geval geen vrienden waren, blijkt overigens ook uit de verklaring van één van de andere jongens, [naam 1], die tegenover de politie heeft verklaard dat hij samen met zijn twee vrienden ‘een meeting’ had met een onbekende jongen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is en de herkomst van het aangetroffen geldbedrag niet kan verklaren, en dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Het enkele gegeven dat de ouders van de verdachte in de periode tussen 14 februari 2022 en 21 september 2022 bij 12 geldopnames in totaal 6.870 euro van hun rekening hebben opgenomen, maakt dit niet anders.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 7.940,00.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 november 2022 te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Nagant, type M1895, kaliber .38, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en munitie van categorie III, te weten 7 knalpatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 17 november 2022, te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 7.940,00, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging inzake het witwassen (feit 2), aangezien het geldbedrag afkomstig zou zijn uit eigen misdrijf en de verdachte niets heeft gedaan om het te verbergen of verhullen.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen leveren onder meer de gevoerde chatgesprekken, die kennelijk betrekking hadden op de aanschaf van munitie, het verkrijgen van geldbedragen en op andere transacties, aanwijzingen op dat de verdachte de beschikking heeft gehad over geldbedragen die uit enig misdrijf afkomstig zijn, maar noch uit de bewijsvoering, noch overigens uit het dossier, vloeit rechtstreeks voort dat dit een ‘eigen misdrijf’ is, terwijl de verdachte daar ook zelf niet over heeft verklaard. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 126 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij het voorwaardelijk strafdeel zijn bijzondere voorwaarden opgelegd zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de kinderrechter een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kinderrechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft in geval van een veroordeling verzocht te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte in een andere zaak met parketnummer 16-330022-23 in een schorsing loopt met 13 bijzondere voorwaarden en het niet wenselijk is dat er twee ‘toezichten’ in verschillende arrondissementen door elkaar gaan lopen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Voorts heeft het hof gelet op de persoon van de verdachte en kennis genomen van de rapporten van de Raad van 2 oktober 2023 en 25 maart 2024. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee strafbare feiten, namelijk het voorhanden hebben van een vuurwapen en witwassen. Met name het voorhanden hebben van een geladen pistool op straat vindt het hof, mede gelet op de jonge leeftijd van de verdachte, zeer kwalijk en zorgwekkend. Het ongecontroleerde bezit van een geladen vuurwapen levert een onaanvaardbaar veiligheidsrisico op en brengt in de samenleving gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien leert de ervaring dat het bezit van vuurwapens al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan met dikwijls ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg. Dit is dan ook zeer onverantwoord en gevaarlijk gedrag, wat het hof de verdachte zwaar aanrekent. Het grote contante geldbedrag van 7940 euro dat de verdachte diezelfde dag tezamen met het vuurwapen op zak had, in combinatie met de chatgesprekken die zijn aangetroffen op de telefoon van de verdachte, wekken de indruk dat de verdachte zich in het criminele circuit begeeft. Het hof merkt op dat de verdachte, hoewel daartoe meermaals in de gelegenheid gesteld, geen volledige openheid heeft gegeven over de herkomst van het pistool en het grote contante geldbedrag. Dit baart het hof zorgen en is reden een deel van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen met als doel verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen worden straffen opgelegd vanaf 6 weken jeugddetentie. Als strafvermeerderende omstandigheid weegt het hof daarin mee dat de verdachte het vuurwapen in de openbare ruimte, geladen en binnen handbereik had. Ten aanzien van het witwassen heeft het hof, wegens het ontbreken van een specifiek oriëntatiepunt, acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is [naam 2], werkzaam als jeugdreclasseringswerker, gehoord als deskundige. Zij heeft onder meer verklaard dat zij inmiddels goed contact heeft met de verdachte. Echter, het probleem met de verdachte is dat hij zegt dat hij iets gaat doen, maar dat vervolgens niet doet en ook niet om hulp vraagt bij de coach van [instelling]. Zij heeft de verdachte een gele kaart gegeven, omdat hij niet op tijd zijn dagbesteding in de vorm van een bijbaan heeft geregeld. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte is aangemeld bij De Waag voor een behandeling inzake emotieregulatie, maar dat de wachttijd momenteel 5 maanden is. Ten aanzien van het opleggen van bijzondere voorwaarden adviseert zij medewerking aan een behandeling bij De Waag, dagbesteding, begeleiding van een [instelling] jongerencoach en hulpverlening die vanuit de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht.
Het hof acht, alles afwegende, een jeugddetentie en een werkstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij het hof tot oplegging van een zelfde straf komt als door de kinderrechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarbij zal het hof met betrekking tot het voorwaardelijk strafdeel ook de bijzondere voorwaarden opleggen die door de Raad en de jeugdreclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de voorwaarde die ziet op het maken van een netwerkanalyse.

Beslag

Verbeurdverklaring
Het hof zal het geldbedrag van 7940 euro, dat aan de verdachte toebehoort, verbeurd verklaren, nu met betrekking tot dit geldbedrag het witwassen (feit 2) is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen, te weten een revolver, zeven patronen en een plastic patronenbakje. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Teruggave
Het hof zal voor wat betreft het geldbedrag van 86,75 euro, dat werd aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte, de teruggave aan de verdachte gelasten, nu dat geldbedrag geen voorwerp van witwassen vormt en het strafvorderlijk belang zich niet meer tegen teruggave verzet.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
126 (honderdzesentwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
90 (negentig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- meewerkt aan dagbesteding in de vorm van school en/of werk
- meewerkt aan de hulpverlening die vanuit de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht
- meewerkt aan de begeleiding die vanuit [instelling] noodzakelijk wordt geacht
- meewerkt aan een behandeling bij de Waag.
Geeft opdracht aan SAVE Midden-Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 7940 eur (goednummer 1429779).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Patroon (goednummer 1429777);
- 1 STK Patroon (goednummer 1429776);
- 1 STK Patroon (goednummer 1429775);
- 1 STK Patroon (goednummer 1429771);
- 1 STK Patroon (goednummer 1429774);
- 1 STK Patroon (goednummer 1429773);
- 1 STK Patroon (goednummer 1429772);
- 1 STK Revolver (goednummer 1429770);
- 1 STK Niet te definiëren goederen (plastic bakje voor patronen, goednummer 1429803).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 86,75 eur (goednummer 1429810).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten en mr. R.J.C. Wegerif, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 april 2024.
=========================================================================
[…]