ECLI:NL:GHAMS:2024:894

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23-000191-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de kantonrechter inzake rijden zonder rijbewijs door minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, heeft op 22 februari 2022 te Amsterdam, op de Middenweg, een motorrijtuig bestuurd terwijl hij de minimumleeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. De kantonrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, waarvan 10 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep dezelfde straf gevorderd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet aan de verkeersregels heeft gehouden, wat de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Het hof heeft in zijn overwegingen ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte inmiddels in het bezit is van een rijbewijs en dat het bewezen feit van ruim twee jaar geleden dateert. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,00 en 8 dagen jeugddetentie, met de mogelijkheid om de geldboete in vier termijnen van € 100,00 te betalen. Het vonnis van de kantonrechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000191-24
datum uitspraak: 28 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2023 in de strafzaak onder parketnummer 96-118949-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 maart 2024.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 februari 2022 te Amsterdam, op de weg, de Middenweg, een motorrijtuig (personenauto) van de rijbewijscategorie A1, B, E bij B, C1 of E bij C1 heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 februari 2022 te Amsterdam, op de weg, de Middenweg, een motorrijtuig (personenauto) van de rijbewijscategorie B heeft bestuurd, terwijl hij de minimumleeftijd van 18 jaren nog niet had bereikt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 110 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, waarvan 10 uren, subsidiair 5 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de kantonrechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gereden in een auto, terwijl hij de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan de verkeersregels en heeft hij de verkeersveiligheid van zichzelf en zijn medeweggebruikers in gevaar gebracht. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat aan de verdachte blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 maart 2024 eerder onherroepelijk een strafbeschikking is opgelegd voor een soortgelijk feit.
De verdachte heeft aangegeven dat hij liever een geldboete opgelegd zou krijgen dan een taakstraf, omdat hij bang is dat een taakstraf hem zal belemmeren in zijn studie. Dat laatste acht het hof niet aannemelijk.
Het hof weegt wel in het voordeel van de verdachte mee dat het bewezenverklaarde feit van ruim twee jaar geleden dateert en dat de verdachte inmiddels in het bezit is van een rijbewijs.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op het tijdsverloop, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 24a, 77a, 77g, 77h en 77l van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 110 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetemag worden voldaan in
4 (vier) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. S.M. Schouten en mr. R.J.C. Wegerif, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2024.