Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
appellant in voorwaardelijk incidenteel appel,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
grief 1heeft SEG betoogd dat deze feiten onvolledig en onjuist zijn. Voor zover van belang zal het hof bij het vaststellen van de feiten rekening houden met deze grief. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
a) Club and the Player effectively enter into a sport labour contract, such a contract to be till 30 June 2023 for a whole fixed gross salary (any variable amount excluded) equal or lower than € 50.000.000,00 (fifty million euro); and
a) € 2.500.000,00 within 15 July 2018
4.Eerste aanleg
b. SEG te veroordelen tot vergoeding en betaling van de door De Vrij ten gevolge van het tekortschieten danwel onrechtmatig handelen danwel de ongerechtvaardigde verrijking van SEG geleden schade zijnde:
- seizoen 2018/2019: € 2.120.000,-- bruto;
- seizoen 2019/2020: € 2.585.000,-- bruto;
- seizoen 2020/2021: € 2.585.000,-- bruto; en
voorts met betrekking tot de seizoenen 2021/2022 en 2022/2023 te veroordelen tot vergoeding en betaling van de door De Vrij geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
subsidiair te bepalen dat bij de bepaling van de door SEG aan De Vrij te vergoeden schade rekening dient te worden gehouden met een redelijk loon zijnde 3% van het bruto jaarsalaris per seizoen dat De Vrij vanaf het seizoen 2018/2019 tot en met het seizoen 2022/2023 in dienst van Internazionale speelt tegen het overeengekomen bruto jaarsalaris van € 7.880.000,00 over het seizoen 2018/2019 en € 7.415.000,00 bruto voor de daarop volgende seizoenen, althans een op de gebruikelijke wijze berekend loon van 7,25% van het bruto jaarsalaris per seizoen dat De Vrij vanaf het seizoen 2018/2019 tot en met 2022/2023 in dienst van Internazionale speelt tegen het overeengekomen bruto jaarsalaris van € 7.880.000,00 bruto voor het seizoen 2018/2019 en € 7.415.000,00 bruto voor de volgende seizoenen;
fringe benefitsterzake de bemiddeling van SEG voor de arbeidsovereenkomst tussen De Vrij en Inter Milan ondertekend op 29 maart 2018;
5.Beoordeling
grief 2betoogt SEG dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tussen SEG en De Vrij een rechtsrelatie bestond in (de aanloop naar) de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst van De Vrij met Internazionale. Die rechtsrelatie bestond niet, en SEG trad in (de aanloop naar) de transactie exclusief op voor Internazionale. Het is ook een misvatting dat SEG heeft erkend dat zij zowel voor Internazionale als voor De Vrij optrad, aldus SEG. Primair stelt SEG dat er geen sprake is van een (doorlopende) vertegenwoordigings- of bemiddelingsovereenkomst tussen SEG en De Vrij. In de arbeidsovereenkomst met Internazionale heeft De Vrij verklaard dat SEG voor Internazionale optrad en dat er geen intermediair voor hem is opgetreden. Op basis van de overige feiten en omstandigheden mocht De Vrij er niet op vertrouwen dat sprake was van een rechtsverhouding met SEG. Ook op basis van de toepasselijke reglementen mocht De Vrij er niet op vertrouwen dat sprake was van een bemiddelingsovereenkomst met SEG. Dat SEG sinds de arbeidsovereenkomst tussen De Vrij en Lazio in 2014 uitsluitend als intermediair voor de clubs heeft gehandeld, had bovendien financiële voordelen voor De Vrij. De Vrij heeft niets betaald voor de diensten van SEG aan Lazio en Internazionale maar heeft er wel van geprofiteerd. De rechtbank gaat ten onrechte voorbij aan het bijzondere (doorslaggevende) belang van de in de voetbalintermediairsmarkt geldende reglementen. Voorts is het volgens SEG (anders dan de rechtbank heeft overwogen) niet hoogst ongebruikelijk om op De Vrij’s niveau een transfer naar een club als Internazionale zonder intermediair overeen te komen. Het feit dat SEG bemiddelde voor de club(s) betekent bovendien niet automatisch dat zij optrad tégen De Vrij. Voor zover wordt geoordeeld dat er tussen SEG en De Vrij een rechtsrelatie bestond in (de aanloop naar) de transactie, stelt SEG subsidiair dat die rechtsrelatie niet kan worden gekwalificeerd als een bemiddelingsrelatie maar hooguit als een adviesrelatie.
“As specifically requested by our client (hereinafter “the Player”), we herewith provide you with our counterproposal (…)”. Ook uit de bewoordingen van de e-mail van 14 januari 2018 van [naam 1] namens SEG aan De Vrij blijkt duidelijk dat SEG bij de onderhandelingen met Lazio over een eventuele verlenging opkomt voor het belang van De Vrij. Datzelfde geldt voor de e-mail van 15 januari 2018 van Vos aan De Vrij met betrekking tot de onderhandelingen van SEG met Lazio. Vervolgens heeft [naam 2] namens SEG in een e-mail van 26 januari 2018 aan De Vrij geschreven:
“Wij proberen de juiste deal te krijgen voor jou (…)”. Op 1 februari 2018 heeft SEG nog een presentatie gegeven aan De Vrij over zijn carrièreopties, waarin ook een eventuele overstap naar Internazionale aan de orde komt. Onder deze omstandigheden is het niet onbegrijpelijk dat bij De Vrij de indruk is gewekt en hij ervan mocht uitgaan dat SEG hem bij de onderhandelingen over een eventuele verlenging bij Lazio dan wel bij een eventuele overstap naar Internazionale vertegenwoordigde en dat zij hun feitelijke werksituatie/-relatie zoals die al bestond sinds 2009 voortzetten. Indien dat anders was geweest, had SEG De Vrij daarover vooraf moeten inlichten. Dat op basis van de toepasselijke reglementen andere/aanvullende voorwaarden aan een bemiddelingsovereenkomst worden gesteld, maakt dat niet anders en kan SEG niet baten. Gezien de gehele gang van zaken is het hof van oordeel dat De Vrij er terecht op heeft vertrouwd dat er ten tijde van de onderhandelingen met Internazionale sprake was van een bemiddelingsovereenkomst van De Vrij met SEG.
grief 3bestrijdt SEG het oordeel van de rechtbank dat De Vrij niet wist wat SEG aan de transactie met Internazionale zou verdienen en dat SEG schadeveroorzakend heeft gehandeld door ter zake een mededelingsplicht te schenden. SEG stelt primair dat op haar geen rechtsplicht rustte om mededelingen te doen aan De Vrij over haar verdiensten uit hoofde van de transactie en/of over (de inhoud van) de samenwerkingsovereenkomst met Internazionale, omdat er geen enkele rechtsverhouding tussen De Vrij en SEG bestond. SEG stelt subsidiair dat zij De Vrij onverplicht heeft meegedeeld wat zij aan de transactie zou verdienen. De Vrij was op de hoogte van het feit dat SEG uit hoofde van haar intermediairswerkzaamheden betaald zou worden door Internazionale. Informatie over de hoogte van de beloning van SEG zou voor De Vrij echter niets uitmaken, aangezien de betaling aan SEG door Internazionale geen enkele invloed had op de hoogte van het salaris van De Vrij. SEG stelt meer subsidiair dat de inhoud van de arbeidsovereenkomst tussen De Vrij en Internazionale al in december 2017 vast stond, vóórdat de Commissieovereenkomst en de Samenwerkingsovereenkomst tussen SEG en Internazionale werden gesloten. Die overeenkomsten zijn pas na het sluiten van de arbeidsovereenkomst tussen De Vrij en Internazionale ondertekend. Het is daarom uitgesloten dat het belang van SEG tegengesteld kon zijn aan het belang van De Vrij. SEG stelt uiterst subsidiair dat zelfs als De Vrij zich niet kan herinneren dat SEG alles heeft meegedeeld, dit voor De Vrij niet tot een andere uitkomst heeft geleid. Internazionale heeft geen totaalbedrag van € 47.000.000,00 of € 50.000.000,00 beschikbaar gehad voor de transactie, waaruit zowel De Vrij als SEG betaald moesten worden met dien verstande dat de omvang van de betaling aan SEG noodzakelijkerwijs ten koste gaat van de omvang van de betaling aan De Vrij (of andersom), aldus SEG.
grief 4betoogt SEG dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat De Vrij schade heeft kunnen lijden door toedoen van SEG, dat die schade moet worden begroot door de kans op een betere uitkomst te schatten, dat de kans op een betere uitkomst 50% is, en dat de betere uitkomst moet worden begroot op het bedrag dat SEG heeft ontvangen voor de transactie, zodat SEG De Vrij € 4.750.000,00 moet betalen. Het is volgens SEG uitgesloten dat De Vrij schade van welke omvang dan ook heeft geleden door toedoen van SEG. Daartoe voert SEG aan dat Internazionale De Vrij niet meer zou betalen dan zij doet omdat: (a) Internazionale dat niet wilde met het oog op de toepasselijke regelgeving; (b) het niet zou passen bij de salarissen die Internazionale andere spelers betaalt; en (c) het salaris dat Internazionale hem ten tijde van de transactie bood destijds überhaupt het hoogste haalbare was (gezien zijn ervaringsjaren, positie op het veld, zijn salarishistorie en het hoogste concurrerende salarisaanbod ten tijde van de transactie). Daarnaast stelt SEG dat De Vrij de inkomensschade wegens de betwiste tekortkoming dan wel normschending niet heeft bewezen. Volgens SEG ontbreekt een causaal verband tussen de gepretendeerde gemiste inkomsten en de (betwiste) tekortkoming/normschending. Internazionale had niet één totaalbedrag over voor de transactie waaruit zowel De Vrij als SEG betaald moesten worden, zodat de commissie van SEG niet ten koste van De Vrij’s salaris ging (of andersom). Tot slot stelt SEG dat de rechtbank een onjuiste en onbegrijpelijke schadebegroting heeft gemaakt.
(her-)onderhandelingen tussen De Vrij en Internazionale aan de tekortkoming aan de zijde van SEG dient te worden toegerekend. In die onderhandelingen had De Vrij kunnen inbrengen dat het door SEG geclaimde bedrag aanmerkelijk hoger was dan de provisie die SEG redelijkerwijs mocht verwachten op basis van enerzijds de eerdere arbeidsovereenkomsten van De Vrij (bij Feijenoord, waarbij SEG voor hem was opgetreden), alsmede het aanbod van Lazio (waarin voor SEG 8,5% provisie gereserveerd was). SEG heeft betoogd dat zij met betrekking tot de deal bij Internazionale 12% zou hebben willen berekenen, maar zij heeft geenszins aangetoond dat De Vrij daarmee akkoord zou zijn gegaan, noch dat er goede gronden waren voor een zoveel hoger percentage dan voorheen was gerealiseerd (bij Feijenoord), dan wel aangeboden (door Lazio). Het hof acht het schattenderwijs niet onaannemelijk dat De Vrij (die immers wel tevreden was over de met behulp van SEG gerealiseerde transfer naar Internazionale) in onderhandelingen met SEG akkoord zou zijn gegaan met een percentage van 10%. Deze op 10% geschatte provisie zou dan de redelijkerwijs aan SEG toekomende provisie zijn, berekend op basis van het totaalbedrag dat Internazionale feitelijk betaald heeft (aan salaris en provisie: de bonus blijft, zoals hierboven overwogen, buiten beschouwing). Als salaris (100%) en provisie (10% daarover) optellen tot € 47.040.000,00, dan komt de 10% redelijke provisie voor SEG neer op 10/110e deel, dus € 4.276.363,64. Het hof acht op die grond de kans groot dat De Vrij, had hij tijdig geweten van de niet aan hem gecommuniceerde provisie-afspraak tussen SEG en Internazionale, een hogere beloning (in de vorm van salaris of éénmalig ‘tekengeld’) had kunnen bedingen ter hoogte van het na aftrek van de redelijke provisie resterende bedrag van de € 9.500.000,00, zijnde € 5.223.636,36 bruto.
grief 6(die is gericht tegen de subsidiaire grondslagen van de vorderingen van De Vrij).
grief 5betoogt SEG dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat SEG jegens De Vrij een zorgplicht als intermediair heeft geschonden en De Vrij moet vrijwaren voor eventuele naheffingen van de Italiaanse belastingdienst wegens ‘fringe benefits’ die De Vrij zou hebben genoten. Volgens SEG ontbreekt een grondslag voor het verstrekken van een dergelijke fiscale vrijwaring, aangezien De Vrij naar Italiaans fiscaal recht geen risico loopt. Hiertoe heeft zij verwezen naar een memorandum van 4 oktober 2022 van G. Tremonti, een Italiaanse fiscalist. Volgens SEG heeft De Vrij bovendien, na de van Internazionale alsnog ontvangen vrijwaring, geen belang meer bij deze gevorderde vrijwaring.
grief 7betoogt SEG (onder meer) dat de rechtbank SEG ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling aan De Vrij van een schadevergoeding van € 4.750.000,00, de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,00, de proceskosten van € 9.773,71 en de nakosten van € 163,00, alle bedragen vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 maart 2018. SEG betwist deze ingangsdatum van 8 maart 2018, te weten de dag na het tekenen van de contracten door SEG met Internazionale waarin de commissievergoeding voor SEG is vastgelegd. Volgens SEG heeft De Vrij in de onjuiste benadering van de rechtbank aanspraak op wettelijke rente over vermeende toekomstige gederfde inkomsten en daarvoor biedt de wet geen grondslag. Het hof overweegt dat De Vrij aanspraak heeft op een schadevergoeding van € 5.223.636,36 bruto (zie rov. 5.16 en 5.17). Over dit bedrag is wettelijke rente verschuldigd. Voor de bepaling van de ingangsdatum van de wettelijke rente is van belang dat het in het onderhavige geval gaat om een vordering tot vergoeding van toekomstige inkomensschade. Indien de rechter de schade begroot op een gekapitaliseerd bedrag ineens moet volgens vaste jurisprudentie (zie HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7884) deze schade geacht worden te zijn geleden op de bij de kapitalisering tot uitgangspunt genomen peildatum. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de datum van het vonnis, en niet de datum van het tekenen van de contracten door SEG met Internazionale, heeft te gelden als de bij de kapitalisering tot uitgangspunt te nemen peildatum. Over het gekapitaliseerde bedrag van € 5.223.636,36 bruto is derhalve de wettelijke rente vanaf 6 april 2022 verschuldigd.