ECLI:NL:GHAMS:2024:831

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
200.270.777/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en onrechtmatige advisering door tussenpersoon

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarin Dexia onrechtmatig werd bevonden jegens de verweerder, die effectenleaseovereenkomsten had afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. De kern van de zaak draait om de vraag of de tussenpersoon, die niet over de vereiste vergunning beschikte, onrechtmatig advies heeft gegeven aan de verweerder en of Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. De kantonrechter had de vordering van de verweerder tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, en Dexia ging in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de klachten van Dexia falen en bevestigt de eerdere uitspraak. Het hof stelt vast dat Dexia niet voldoende heeft gewaarschuwd voor de risico's van de effectenleaseovereenkomsten en dat de tussenpersoon in dit geval als adviseur heeft opgetreden zonder de benodigde vergunning. Hierdoor is Dexia gehouden de volledige schade van de verweerder te vergoeden. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van financiële instellingen en de gevolgen van het niet naleven van de vergunningseisen voor tussenpersonen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.270.777/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: 6280755 DX EXPL 17-189
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 april 2024
in de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
appellante,
verweerster in het hoger beroep van [verweerder] ,
hierna Dexia te noemen,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen:
[verweerder],
wonende in [woonplaats] ,
verweerder in het hoger beroep van Dexia,
en die zelf ook hoger beroep heeft ingesteld,
hierna [verweerder] te noemen,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in
incidenteel appel met producties,
- de akte tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel appel,
- de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia met productie.
- de akte uitlaten jurisprudentie van [verweerder] met producties.
1.2.
Dexia heeft bij memorie van grieven als bijlage 1 een memorandum overgelegd. Het hof stelt vast dat deze productie geen bewijsstuk of productie is in de zin van artikel 1.2 aanhef en onder b van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR), maar een uitgebreid processtuk, met een uitvoerige toelichting op de standpunten van Dexia, onder verwijzing naar tal van bijlagen die bij deze productie zijn gevoegd. Voor het indienen van een dergelijk processtuk, naast de memorie van grieven die de standpunten van Dexia bevat, bestaat geen ruimte. Dit geldt eveneens voor de bij akte uitlaten jurisprudentie als productie E overgelegde opinie beleggingsadvies van prof. dr. [naam 1] . Op deze processtukken wordt daarom geen acht geslagen. Hetzelfde geldt voor de reactie van [verweerder] op het memorandum, overgelegd als bijlage 1 bij memorie van antwoord.
1.3.
Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak gaat over effectenleaseovereenkomsten die via een tussenpersoon tot stand zijn gekomen tussen Dexia en [verweerder] . Centraal staat de vraag of [verweerder] door de tussenpersoon is geadviseerd, terwijl deze niet over de daarvoor vereiste vergunning beschikte en of Dexia dat wist dan wel behoorde te weten. Indien dat het geval is, is Dexia gehouden de door [verweerder] geleden schade volledig te vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van [verweerder] tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen. In dit hoger beroep behandelt het hof de vordering van [verweerder] opnieuw.

3.De vaststaande feiten

3.1.
In het tussenvonnis van 10 januari 2019 is vastgesteld van welke feiten is uitgegaan. Deze vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In hoger beroep zijn de volgende feiten relevant.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [verweerder] zijn (onder meer) de onderstaande effectenleaseovereenkomsten tot stand gekomen (hierna: de overeenkomsten).
Nr.
Contractnr.
Naam overeenkomst
Datum overeenkomst
Betaalde maand-
termijnen/ inleg
Datum eind-
afrekening
Resultaat bij beëindiging overeenkomst
I
73025785
WinstVerdub-belaar
23 mei 1997
€ 1.369,98
22 mei 2002
€ 423,06
II
57005711
Feestplan
19 september 1997
€ 823,11
18 september 2007
- € 429,46
III
22601464
Overwaarde effect
17 mei 2001
€ 37.020,00
17 mei2006
- € 6.937,12
3.3.
Bij de totstandkoming van de overeenkomsten was Spaar Select als tussenpersoon betrokken.
3.4.
[verweerder] heeft gedurende de looptijd van de overeenkomst met nummer 22601464 € 6.276,12 aan dividend uitgekeerd gekregen en een bedrag van € 1.116,57 is verrekend. Het door [verweerder] genoten fiscaal voordeel met betrekking tot de overeenkomst met nummer 22601464 bedroeg € 2.020,20. [verweerder] heeft bij beëindiging van de overeenkomsten de restschuld niet aan Dexia voldaan.
3.5.
[verweerder] heeft in 2007 tijdig gemeld niet met de Duisenberg-regeling akkoord te gaan.

4.De vorderingen en beslissing kantonrechter

4.1.
[verweerder] heeft (na wijziging/vermeerdering van eis bij repliek) gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten, althans haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden, alsmede voor recht te verklaren dat er ten aanzien van de overeenkomst met nummer 22601464 sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last (conform het Hofmodel). Verder heeft [verweerder] gevorderd Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomst met nummer 22601464 heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [verweerder] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling de proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [verweerder] bestreden en (na wijziging van eis bij dupliek) in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [verweerder] te bevelen een kopie van het dossier van Leaseproces, althans van de intakeformulieren aan Dexia te verstrekken. Dexia heeft daarnaast onvoorwaardelijk gevorderd:
(I) voor recht te verklaren dat de overeenkomsten met nummers 73025785, 57005711 en 22601464 rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, niet zijn vernietigd en niet bloot staan aan vernietiging;
(II) Dexia te veroordelen om aan [verweerder] te betalen een bedrag van maximaal € 15.857,- vermeerderde met de wettelijke rente, alsmede voor recht te verklaren dat [verweerder] met betrekking tot de overeenkomsten met nummers 73025785 en 57005711 niet werd blootgesteld aan het risico op een onaanvaardbaar zware financiële last;
(III) voor recht te verklaren dat met betrekking tot de overeenkomsten met nummers 73025785, 57005711 en 22601464 geen sprake is van onrechtmatige advisering, waarvan Dexia wist of behoorde te weten;
(IV) voor recht te verklaren dat Dexia aan [verweerder] niets meer verschuldigd is,
met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verweerder] door met hem de leaseovereenkomst met nummer 22601464 aan te gaan waarmee Dexia in strijd heeft gehandeld met het wettelijk verbod als opgenomen in artikel 41d NR 1999. Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [verweerder] ter zake van de lease-overeenkomst te betalen € 28.723,68, te vermeerderende met wettelijke rente. De overige vorderingen van [verweerder] zijn afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter:
- voor recht verklaard dat Dexia jegens [verweerder] aan al haar verplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomsten met nummers 73025785 en 57005711 heeft voldaan;
- [verweerder] veroordeeld om aan Dexia te betalen € 143,21, te vermeerderen met de wettelijke
rente;
- voor recht verklaard dat de lease-overeenkomsten met nummers 73025785 en
57005711 rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, niet zijn vernietigd en niet bloot
staan aan vernietiging op enige grond waarop aan de zijde van [verweerder] een beroep kan
worden gedaan;
- voor recht verklaard dat [verweerder] terzake de lease-overeenkomsten met nummers
73025785 en 57005711 niet werd blootgesteld aan een risico op een onaanvaardbare
financiële last;
- voor recht verklaard dat bij het aangaan van de overeenkomsten met nummers
73025785 en 57005711 geen sprake was van onrechtmatige advisering.
De overige vorderingen van Dexia zijn afgewezen. Dexia is in conventie veroordeeld in de proceskosten en [verweerder] in reconventie.

5.Het oordeel van het hof

5.1.
Het hof zal oordelen dat de klachten (grieven) van Dexia tegen het oordeel van de kantonrechter in het principaal hoger beroep falen. Ook de grief van [verweerder] in het incidenteel hoger beroep kan niet tot een ander oordeel leiden. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
Omvang hoger beroep
5.2.
Dexia heeft in het principaal hoger beroep tegen het eindvonnis van de kantonrechter vijf grieven aangevoerd. Het hof begrijpt dat deze grieven met name zien op de oordelen van de kantonrechter met betrekking tot de overeenkomst met nummer 22601464 met uitzondering van grief vier die kennelijk ziet op de twee andere overeenkomsten met nummer730255785 en 57005711. De eerste grief ziet op het standpunt van Dexia dat er geen causaal verband bestaat tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht door Dexia en het door geleden nadeel. De grieven twee en drie hebben betrekking op de rol van Spaar Select als tussenpersoon en de wetenschap van Dexia. In grief II stelt Dexia zich verder op het standpunt dat het beleggingsadvies niet vergunningsplichtig was naar het toenmalige recht. Grief vier richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het door Dexia berekende bedrag aan fiscale voordelen niet wordt betrokken , omdat deze totaalbedragen onvoldoende zijn onderbouwd en toegelicht. De vijfde grief heeft betrekking op de proceskosten. [verweerder] heeft in het incidenteel hoger beroep één grief tegen het eindvonnis van de kantonrechter gericht. Met deze grief handhaaft [verweerder] zijn standpunt dat sprake is geweest van het doorgeven van een order door Spaar Select en dat Dexia ook op die grond onrechtmatig heeft gehandeld.
5.3.
Dexia heeft in haar akte tevens houdende memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep bezwaar gemaakt tegen het overleggen van 64 producties bij memorie van antwoord door [verweerder] . Volgens Dexia kan zij vanwege de beperkte toegestane omvang van de akte onmogelijk op alle 64 producties reageren. Dexia acht deze handelwijze in strijd met de goede procesorde en verzoekt het hof aan de producties voorbij te gaan, dan wel haar in de gelegenheid te stellen alsnog inhoudelijk op de producties te reageren. Het hof volgt Dexia niet in haar betoog. De door [verweerder] bij memorie van antwoord overgelegde producties betreffen producties die (grotendeels) reeds in vele door partijen gevoerde procedures zijn overgelegd en die bij partijen bekend kunnen worden verondersteld. Dexia is in haar eerdere processtukken voldoende in de gelegenheid geweest haar standpunten kenbaar te maken en voor zover de producties nog aanleiding gaven voor nieuwe inzichten, heeft zij deze voldoende kenbaar kunnen maken in de akte uitlaten producties.
Zorgplicht en causaal verband
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat Dexia [verweerder] voorafgaand aan het sluiten van de effectenleaseovereenkomst niet indringend heeft gewaarschuwd voor het risico dat bij tussentijdse beëindiging van de effectenleaseovereenkomst een restschuld kon ontstaan. Dexia betwist het bestaan van causaal verband tussen het schenden van de waarschuwingsplicht door Dexia en het aangaan van de effectenleaseovereenkomst door [verweerder] .
5.5.
Het hof overweegt dat [verweerder] bij de inleidende dagvaarding gemotiveerd heeft gesteld dat: de effectenleaseovereenkomst door het handelen van Dexia is gesloten, Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, de effectenleaseovereenkomst bij een juist handelen van Dexia niet zou zijn gesloten, en [verweerder] daardoor schade heeft geleden. Gelet op het bepaalde in het arrest van de Hoge Raad 5 juni 2009 ECLI:NL:HR:2009:BH2815, rov. 5.5.3, lag het daarom op de weg van Dexia om haar verweer dat van een dergelijk causaal verband geen sprake is voldoende concreet te onderbouwen. Dexia heeft ter onderbouwing van dit verweer niet voldoende specifieke feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [verweerder] de effectenleaseovereenkomst ook zou hebben gesloten als hij voor de risico’s ervan indringend was gewaarschuwd. Gezien het ontbreken van een dergelijke concrete onderbouwing gaat het hof aan dit verweer voorbij.
De stellingen van Dexia over het al dan niet bij [verweerder] aanwezige begrip ten aanzien van het restschuldrisico kunnen niet tot een ander oordeel leiden. De waarschuwingsplicht strekt er immers mede toe om [verweerder] , ook al is hij zich op grond van de door Dexia verschafte informatie bewust van de aan de effectenleaseovereenkomst verbonden risico’s, indringend te waarschuwen tegen het lichtvaardig aangaan daarvan (onder meer voornoemd arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009, rov. 4.10.3.).
Uitgangspunt5.6.Het uitgangspunt van de rechtspraak over schadeverdeling in effectenleasezaken is dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens de afnemer door schending van haar bijzondere (precontractuele) zorgplicht om de particuliere belegger te waarschuwen voor het restschuldrisico, onderzoek te doen naar diens financiële positie en hem, zo nodig, te ontraden de leaseovereenkomst aan te gaan. Met toepassing van artikel 6:101 BW blijft een deel van de schade (1/3) voor rekening van de afnemer, omdat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend, namelijk dat uit de leaseovereenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat werd belegd met geleend geld en dat het ging om een rentedragende geldlening die moest worden terugbetaald (het hofmodel).
5.7.
Voor de beoordeling van deze zaak is voorts van belang dat Dexia als professionele instelling haar complexe financiële producten aan consumenten aanbood door brochures te verstrekken met algemene informatie over de werking van haar effectenleaseproducten en zonder eigen specifieke voorlichting aan de potentiële particuliere beleggers te geven. Voor de afzet van haar producten maakte Dexia gebruik van
direct mailing(post) en van tussenpersonen, waaronder Spaar Select. Deze tussenpersonen bond Dexia aan zich door het sluiten van cliëntenremisiercontracten op grond waarvan zij bij verkoop van een Dexia-product (op basis van een door Dexia verstrekt ATP-nummer) een vergoeding ontvingen. De tussenpersonen die Dexia aan zich bond als cliëntenremisiers werden in de cliëntenremisiercontracten uit die tijd (ook) aangeduid als: “adviseur” en op haar website als “onafhankelijke gespecialiseerde financiële adviseurs” of als “financiële planners”. Uit de websites van Spaar Select (d.d. 11 mei 2000) en NBG Finance (d.d. 23 oktober 1999), waarmee Dexia (intensief) samenwerkte, volgt dat deze tussenpersonen – als cliëntenremisiers – zichzelf publiekelijk aanprezen met het opstellen van op de persoonlijke situatie toegesneden financiële adviezen.
5.8.
In de periode 31 december 1995 tot 1 januari 2007 diende op grond van de wet (Wte 1995 en NR 1999) een effectenbemiddelaar – en dus ook een cliëntenremisier – die werkzaam was bij de totstandkoming van transacties in effecten te beschikken over een vergunning. Een generieke vrijstelling van die vergunningplicht gold voor tussenpersonen die zich beperkten tot het aanbrengen van cliënten bij een effecteninstelling (zoals Dexia) die zelf over een vergunning beschikte. Volgens de toenmalige regelgeving behoefde een beleggingsadviseur geen vergunning om als zodanig op te treden, maar daarbij gold als eis dat hij zelf op generlei wijze betrokken was bij de uitvoering van effectentransacties. Het stond een cliëntenremisier derhalve niet vrij zonder vergunning mede op te treden als beleggingsadviseur. Op grond van artikel 41 NR 1999 was het de aanbieder van een effectenleaseproduct (zoals Dexia) verboden om een effectenleaseovereenkomst aan te gaan indien voorafgaand aan de totstandkoming van de leaseovereenkomst met de afnemer een niet over een vergunning beschikkende cliëntenremisier tevens als financieel adviseur was opgetreden en de aanbieder hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
5.9.
Anders dan Dexia betoogt, ziet het hof geen aanleiding af te wijken van het oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) dat de combinatie van het geven van beleggingsadvies en het aanbrengen van cliënten een vergunningplichtige activiteit betreft. De door Dexia opgeworpen stelling wordt in dat arrest van de Hoge Raad verworpen met de overweging - kort gezegd - dat Nederland in de Wte 1995 gebruik heeft gemaakt van de in de Richtlijn Beleggingsdiensten voor lidstaten geboden mogelijkheid om ‘op het stuk van de vergunningsvoorwaarden’ strengere regels van toepassing te verklaren dan in de Richtlijn zijn vastgesteld. Ook bij arrest van 12 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1935) heeft de Hoge Raad - na herhaalde stellingname van de zijde van Dexia op dit punt - geen aanleiding gezien anders te beslissen. Dit brengt met zich dat het hof in hetgeen Dexia heeft aangevoerd geen aanleiding ziet anders te beslissen dan wel om ter zake daarvan vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen.
Beroep op billijkheidscorrectie – advisering5.10.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het aanbod van Dexia tot afwikkeling van de door haar aan de afnemer toegebrachte schade conform het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier voorafgaand aan het aangaan van een effectenleaseovereenkomst en zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [1] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999, dan wel het materieel daarmee overeenkomende artikel 25 NR 1995. Indien deze situatie zich voordoet, is Dexia gehouden de gehele schade van de afnemer te vergoeden.
5.11.
Volgens Dexia kan het beroep van [verweerder] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW niet worden aanvaard.
5.12.
In het arrest van 10 juni 2022 (rov. 2.7.1 tot en met 2.10.21) [2] oordeelt de Hoge Raad dat het antwoord op de vraag wanneer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan na advies door een daarbij optredende tussenpersoon, dient te worden gevonden door vast te stellen van welke - als ‘beleggingsadvies’ te kwalificeren - activiteiten een cliëntenremisier zich diende te onthouden om vrijgesteld te blijven van de vergunningplicht (rov. 2.10.1). De reikwijdte van deze vrijstelling dient als volgt te worden bepaald (rov. 2.10.13):
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
5.13.
In het arrest van 10 juni 2022 overweegt de Hoge Raad voorts dat voor de beoordeling of de tussenpersoon voor zijn optreden een vergunning nodig had op de grond dat hij aan de afnemer een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, dat wil zeggen een aanbeveling die voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer, de navolgende omstandigheden van belang kunnen zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat deze omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling of de tussenpersoon de afnemer een aanbeveling heeft gedaan die berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Maar dat ook als dit niet wordt vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer. De Hoge Raad overweegt dat een zodanige niet op een afweging van persoonlijke omstandigheden berustende aanprijzing onder omstandigheden mogelijk ook als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd, maar de tussenpersoon daarmee niettemin de reikwijdte van zijn vrijstelling te buiten gaat.
5.14.
Niet betwist is dat Spaar Select optrad als cliëntenremisier voor Dexia en als zodanig was geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat ook vast dat Spaar Select niet over de nodige vergunning beschikte om tevens als adviseur op te treden.
5.15.
[verweerder] heeft een uiteenzetting gegeven van de wijze waarop Spaar Select in zijn geval heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met nummer 22601464 onder “Met betrekking tot vordering III; het handelen van de tussenpersoon” de conclusie van repliek tevens vermeerdering van eis tevens conclusie van antwoord in reconventie. De stellingen van [verweerder] komen, samengevat, op het volgende neer. [verweerder] ontving in mei 2001 een afspraak bevestiging voor een vrijblijvend gesprek met een financieel adviseur van Spaar Select, de heer [naam 2] (hierna: de eerste adviseur), over het realiseren van wensen binnen de financiële mogelijkheden, tegen verrassend lage kosten.
De eerste adviseur is vervolgens bij [verweerder] op bezoek geweest. [verweerder] woonde in een verouderd huis en wilde graag gaan verbouwen. Daarnaast wilde hij ook graag wat geld opzij zetten voor de studie van zijn kinderen. De financieel adviseur heeft [verweerder] toen uitgelegd dat middels het Overwaarde Effect vermogen kon worden opgebouwd. [verweerder] had namelijk, volgens de adviseur, een overwaarde die goed gebruikt kon worden. De adviseur benoemde de aandelen waarin vervolgens belegd zou worden, zoals AHOLD, ING en Unilever. Hij had grafieken bij zich waar hij de rendementen liet zien vanaf 1994. De adviseur vertelde alleen de rooskleurige kant van het verhaal. Met een buffer van de hypotheekverhoging zou een deel van de rente van de hypotheekverhoging worden gedekt. Door de dividendenuitbetalingen zou de rest van de hypotheekkosten worden gedekt. Na vijf jaar zou het contract stoppen en dan zou de hypotheek afgelost worden en zou [verweerder] genoeg geld overhouden voor de verbouwing en de studie van de kinderen.
In een volgend gesprek is ook een andere financieel adviseur langsgekomen, de heer [naam 3]
(hierna: de tweede adviseur). Deze zou voor [verweerder] de hypotheekverhoging regelen. De hypotheekverhoging bij De Postbank en het regelen van de notaris ging via Spaar Select.
[verweerder] heeft het advies van de eerste tussenpersoon opgevolgd en is de overeenkomst met Dexia aangegaan, aldus [verweerder] . De hypotheek is via een lening bij de Postbank verhoogd en er is voor ruim € 37.020,- aan inleg betaald voor het effectenleasecontract van Bank Labouchere.
[verweerder] heeft ter onderbouwing verwezen naar een op zijn financiële situatie Persoonlijk Financieel Plan (productie B bij memorie van antwoord), een rekenvoorbeeld overwaarde effect (productie C bij de memorie van antwoord) en hypotheekstukken (productie D bij de memorie van antwoord).
5.16.
Dexia betwist de door [verweerder] gestelde feiten en weerspreekt in hoger beroep de door [verweerder] uit voormelde gang van zaken getrokken conclusie, namelijk dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862). Dexia stelt zich in haar akte uitlaten jurisprudentie op het standpunt dat het aan [verweerder] is om te bewijzen dat er sprake is van een gepersonaliseerde aanbeveling. Uit de (algemene) stellingen en producties van [verweerder] volgt dit niet, aldus Dexia.
5.17.
Het hof overweegt als volgt. De door [verweerder] beschreven gang van zaken duidt erop dat een medewerker van Spaar Select een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van specifieke effectenleaseovereenkomsten heeft gedaan. Uit zijn stellingen volgt immers dat (i) de adviseur van Spaar Select heeft geïnformeerd naar de wensen en financiële situatie van [verweerder] , (ii) [verweerder] zijn financiële doel om te sparen voor een verbouwing en voor de studie van de kinderen aan de adviseur kenbaar heeft gemaakt, (iii) de adviseur vervolgens een specifiek effectenleaseproduct van een specifieke aanbieder, te weten Overwaarde Effect van (de rechtsvoorganger van) Dexia, heeft geadviseerd, (iv) met welk product volgens de adviseur een goede aanvulling op zijn spaargeld voor een verbouwing en de studie van de kinderen kon worden gerealiseerd. De tussenpersoon heeft derhalve niet volstaan met het verstrekken van algemene informatie zonder commentaar te geven of een waardeoordeel te vellen, waar Spaar Select als cliëntenremisier wel toe gehouden was. Daarmee is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 geformuleerde criteria, zoals hiervoor weergegeven. Dexia heeft de door [verweerder] beschreven gang van zaken in algemene termen weersproken, maar dat laat onverlet dat er concrete aanknopingspunten zijn dat het sluiten van de overeenkomsten is gegaan zoals [verweerder] stelt. Zo is op het aanvraagformulier dat door Dexia bij conclusie van dupliek is overgelegd de naam van de adviseur ( [naam 2] ) en het ATP-nummer 1204 vermeld en wordt in een verklaring van 20 april 2021 van [naam 2] de door [verweerder] beschreven gang van zaken bevestigd. De eerste adviseur heeft in zijn verklaring aangegeven dat hij bij de gesprekken met afnemers hun financiële plaatje doornam en de (spaar)doelen inventariseerde. Daarna werd volgens hem aangestuurd op een effectenleaseproduct van Bank Labouchere. Dit was volgens hem het product dat de adviseur geschikt achtte. Daarnaast biedt ook de werkwijze van Spaar Select zoals zij die publiekelijk bekend heeft gemaakt (zie rechtsoverweging 5.9 en hierna 5.22) steun aan het betoog van [verweerder] dat de gesprekken tussen hem en de medewerker van Spaar Select zo zijn verlopen als door hem is gesteld. Ook ondersteunt het door [verweerder] overgelegde Persoonlijk Financieel Plan zijn standpunt.
5.18.
Het hof is van oordeel dat tegenover de gemotiveerde stellingname van [verweerder] Dexia meer concreet had moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Voor zover Dexia stelt dat sprake is van bewijsnood, omdat zij de betrokken tussenpersoon niet meer kan horen, komt dat voor haar rekening en risico, omdat, zoals hiervoor uiteengezet, Dexia er destijds bewust van heeft afgezien om eigen specifieke voorlichting te geven aan potentiële klanten en voor de afzet van haar producten gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon. Nu het aan Dexia als een aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van haar cliëntenremisiers cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt, had het op haar weg gelegen om op dit punt controle uit te oefenen. Dit temeer omdat de tussenpersoon een provisie ontving voor het aanbrengen van een cliënt en aldus een financieel belang had bij de totstandkoming van een of meer overeenkomsten tussen Dexia en [verweerder] . Dat zij destijds heeft nagelaten controle uit te oefenen en kennelijk ook geen administratie heeft bijgehouden van de bij de totstandkoming van de overeenkomsten betrokken (medewerker van de) tussenpersoon, is een omstandigheid die voor haar rekening en risico moet komen.
5.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerder] vergunningplichtig is geadviseerd door Spaar Select. Aan (nadere) bewijslevering aan de zijde van Dexia wordt niet toegekomen omdat Dexia – als gevolg van omstandigheden die voor haar risico komen – de door [verweerder] gestelde feiten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Beroep op billijkheidscorrectie – wetenschap
5.20.
Voor het beroep op de billijkheidscorrectie is, naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon, ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select [verweerder] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden.
5.21.
Dexia heeft, zoals hiervoor reeds overwogen, voor de distributie van haar effectenleaseproducten gekozen voor de inzet van tussenpersonen als cliëntenremisiers. Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak waarin de hierna genoemde documentatie is beoordeeld, overweegt het hof dat uit die stukken in voldoende mate blijkt dat Dexia wist dan wel behoorde te begrijpen dat Spaar Select de afnemers regelmatig niet slechts in het algemeen over deze producten informeerde, maar de producten ook onderdeel liet zijn van een specifiek op de persoon toegesneden advies. [3] Zo volgt (onder meer) uit jaarverslagen van Dexia (1997 en 2001), de website van Dexia (mei 2000), een artikel uit het Financieel Dagblad (april 1998) en een interview met de directeur van het bedrijfsonderdeel beleggingsproducten van Dexia in het tijdschrift “Het effect Spaar Select” van Spaar Select (2000) dat Dexia bewust gebruik maakte van de tussenpersonen als afzetkanaal juist omdat zij belangstellenden van een persoonlijk advies konden voorzien. Daarbij heeft Dexia in een – ook in deze procedure overgelegd – memorandum ook het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden van de tussenpersonen, met wie zij werkte op basis van een cliëntenremisierovereenkomst(en), zich zelden beperkten tot de werkzaamheden van een cliëntenremisier in strikte zin en dat doorgaans sprake was van het geven van beleggingsadvies.
5.22.
Nu Dexia de aan de hiervoor genoemde stukken ontleende conclusies die [verweerder] hieraan verbindt onvoldoende gemotiveerd en concreet heeft tegengesproken, oordeelt het hof dat Dexia wist (dan wel behoorde te begrijpen) hoe Spaar Select werkte en om die reden had moeten onderzoeken of in het geval van [verweerder] de betrokken cliëntenremisier de grens van het toelaatbare had overschreden door hem tot de aanschaf van een product van Dexia te bewegen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden op de weg van Dexia had gelegen om nadat [verweerder] door de tussenpersoon was aangebracht zich ervan te vergewissen of hij door de tussenpersoon was geadviseerd en de op haar rustende verplichtingen als vergunninghoudende financiële instelling (alsnog) gestand te doen. Nu zij dat in dit geval heeft nagelaten en het risico van verboden advisering door haar cliëntenremisier zich zoals hiervoor vastgesteld heeft verwezenlijkt, komt haar – behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld of gebleken – geen beroep toe op de omstandigheid dat zij van de advisering geen wetenschap had en dit ook niet behoorde te begrijpen.
Beroep op billijkheidscorrectie - conclusie
5.23.
De conclusie luidt dat het beroep van [verweerder] op de billijkheidscorrectie slaagt. Het gevolg hiervan is dat de schade van [verweerder] volledig door Dexia moet worden vergoed. De daarop gerichte grieven van Dexia falen.
Omvang schade (overeenkomst met nummer 22601464)
5.24.
Uit het voorgaande volgt dat met betrekking tot de overeenkomst met nummer 22601464 de schade van [verweerder] , bestaande uit de door hem betaalde inleg (rente, aflossing en kosten) en de restschuld, volledig door Dexia moet worden vergoed. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door [verweerder] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [verweerder] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag vanaf elk moment waarop schade wordt geleden. Het voorgaande betekent voor de onderhavige inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossingen, dat de wettelijke rente over elk betaald gedeelte van de inleg verschuldigd wordt vanaf de dag van betaling van het desbetreffende gedeelte (HR 1 mei 2015, ECLI:NL: HR:2015:1198). Daarbij geldt dat er geen voordeelstoerekening plaatsvindt op de ten tijde van de schadebegroting reeds verschenen wettelijke rente omdat een aanspraak op wettelijke rente over nadeel dat bij de voordeelstoerekening tegen voordelen wegvalt, moet worden geacht niet te zijn ontstaan. Slechts over het nadeel dat na voormelde wijze van voordeelstoerekening resteert, kan wettelijke rente in aanmerking worden genomen (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Indien in het verleden een uitbetaling op grond van de Hof-formule heeft plaatsgevonden, dient Dexia nog 1/3 deel van de restschuld te voldoen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [verweerder] aan Dexia tot de voldoening door Dexia. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
Omvang schade (overeenkomst met nummer 73025785 en 57005711)
5.25.
Uit overweging 2.19 van het vonnis van de kantonrechter van 24 oktober 2019 volgt dat de kantonrechter bij de berekening van de schade met betrekking tot de overeenkomst met nummer 22601464 rekening heeft gehouden met een fiscaal voordeel van € 2.020,20. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil. Met betrekking tot de overeenkomsten met nummers 73025785 en 57005711 heeft de kantonrechter in 2.24 van voormeld vonnis geoordeeld dat [verweerder] nog een bedrag van € 143,21 aan Dexia dient te betalen. [verweerder] heeft hiertegen geen grief gericht. Het bedrag van € 143,21 is (zie bijlage 1 bij het eindvonnis) gebaseerd op het hofmodel en betreft 1/3 van de restschuld die nog bestond ter zake de overeenkomst met nummer 57005711. Hierbij speelt het fiscaal voordeel geen rol. Naar het oordeel van het hof is grief vier gebaseerd op een onjuiste lezing van het vonnis. Grief vier faalt.
Overige grieven
5.26.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere grieven Dexia geen nadere bespreking. De incidentele grief van [verweerder] behoeft evenmin (nadere) bespreking, omdat deze grief niet tot een ander oordeel kan leiden.
Slotsom
5.27.
Het hoger beroep van Dexia slaagt niet. Omdat Dexia grotendeels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Dexia tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Het incidenteel hoger beroep wordt niet behandeld, zodat het hof hier geen proceskostenveroordeling zal uitspreken.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, locatie Amsterdam van 24 oktober 2019;
6.2.
veroordeelt Dexia tot betaling van de volgende proceskosten
€ 741,00 aan griffierecht
€ 1.821,00 aan salaris van de advocaat (1,5 punt x appeltarief II á € 1.214,00)
€ 178,00 aan nakosten
als Dexia niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet en het arrest daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening, al deze kosten met uitzondering van de nakosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, H.K.N. Vos en R.F. Groos en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Voetnoten

1.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.
3.Zie o.m. hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984. Zie ook: hof ’s-Hertogenbosch 6 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4076.