ECLI:NL:GHAMS:2024:742

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
22/199 t/m 22/201
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-waarden en aanslagen onroerende zaakbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de WOZ-waarden en de aanslagen onroerende zaakbelasting voor verschillende onroerende zaken in [Z]. De appellant, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep ongegrond had verklaard. De heffingsambtenaar van de gemeente [Z] had eerder de WOZ-waarden vastgesteld en na bezwaar deze waarden voor een van de onroerende zaken verlaagd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat de uitspraak op bezwaar niet aan hem was gericht, maar aan [bedrijf 2] B.V., de vennootschap die als juridisch eigenaar van de onroerende zaken werd beschouwd.

Tijdens de zitting van het Hof werd bevestigd dat de gemachtigde van de appellant niet namens [bedrijf 1] B.V. of [bedrijf 2] B.V. procedeerde, maar enkel namens de appellant zelf. Het Hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de appellant als insteller van het beroep had aangemerkt, aangezien de uitspraak op bezwaar niet aan hem was gericht. Hierdoor had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het Hof bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat de appellant geen belang had bij vernietiging van de uitspraak.

Daarnaast werd het verzoek van de appellant tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat hij evident niet gerechtigd was om beroep in te stellen. De uitspraak van het Hof werd gedaan door een meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/199 t/m 22/201
29 februari 2024
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , appellant,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels )
tegen de uitspraak van 4 maart 2022 in de zaak met kenmerken AMS 21/458, AMS 21/1629 en AMS 21/1630 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
appellant
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen in één geschrift (de gecombineerde aanslag) gericht aan “ [bedrijf 1] B.V. ( [bedrijf 2] BV )” de WOZ-waarden van de onroerende zaken [A-straat] (beletage), [A-straat] (1e verdieping), [A-straat] (2e verdieping, ruimten 4, 5 en 6) en [A-straat] (4e en 5e etage) te [Z] voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op respectievelijk € 781.000, € 621.000, € 857.000, en € 1.230.000. In dezelfde gecombineerde aanslag heeft de heffingsambtenaar ook de aanslagen onroerende zaakbelasting 2020 voor de onroerende zaken bekendgemaakt.
1.2.
Nadat de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de WOZ-waarde van [A-straat] (2e verdieping, ruimten 4, 5 en 6) heeft verlaagd naar € 833.000, de aanslag in verband met de verlaging heeft verminderd en de beschikkingen en aanslagen voor het overige had gehandhaafd, is daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.3.
Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op 30 januari 2024 is een nader stuk ingekomen van appellant, hetgeen in afschrift is verstrekt aan de heffingsambtenaar.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2024. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
In de door de gemachtigde van appellant ingediende bezwaarschriften staat dat “namens opdrachtgever c.q. belanghebbende tijdig bezwaar [wordt] aangetekend tegen het in kopie aaangehechte (aanslag-/beschikkings)biljet ten name van [bedrijf 1] B.V.”
2.2.
In de uitspraak op bezwaar, die is geadresseerd aan de gemachtigde van appellant, is onder andere vermeld:
“Betreft: [bedrijf 2] B.V.
 [A-straat] (…)”
2.3.
In de door de gemachtigde van appellant daartegen ingediende beroepschriften staat dat “Namens belanghebbende, ultimo [X] , (…) tijdig beroep [wordt] ingesteld tegen de uitspraak van de gemeente [Z] d.d. 4 januari die ik eerst op 12 januari jl. per reguliere post mocht ontvangen.”
2.4.
De rechtbank heeft appellant vervolgens als procespartij aangeduid in alle van haar afkomstige correspondentie over deze zaken. De griffier van de rechtbank heeft griffierecht geheven naar het tarief voor natuurlijke personen (€ 49). Ten slotte is in de bestreden uitspraak vermeld dat dezeis gedaan in een geding tussen appellant en de heffingsambtenaar, en dat appellant het beroep heeft ingesteld.
2.5.
In het door de gemachtigde van appellant ingediende hogerberoepschrift is te lezen dat de hoger beroepen worden ingesteld “Namens belanghebbende, [X] ”. De griffier van het Hof heeft griffierecht geheven naar het tarief voor natuurlijke personen (€ 136).
2.6.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd bevestigd dat hij namens appellant procedeert en niet namens [bedrijf 2] B.V. en evenmin namens [bedrijf 1] B.V.
2.7.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard:
“Met betrekking tot de vraag aan wie de aanslag is gericht, wie het bezwaar heeft ingesteld en aan wie de uitspraak op bezwaar is gericht verwijs ik naar de verklaring die door [de heffingsambtenaar] is gedaan ter zitting van uw Hof in de zaak betreffende een object op hetzelfde adres ( [A-straat] , 3e verdieping) voor een eerder belastingjaar. De situatie voor dit belastingjaar is niet veranderd.”
In de betreffende uitspraak van het Hof van 12 juli 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:2169) is deze verklaring als volgt geciteerd:
“Ik heb de aanslag gericht aan de vennootschap (Hof: [bedrijf 2] B.V.). Wij gebruiken het Kadaster als bron. De vennootschap staat ingeschreven in het Kadaster als de juridisch eigenaar van de woning. Daaruit leid ik af dat deze ook de juridisch eigenaar is. Ik dien de aanslag dan ook aan de vennootschap op te leggen. De gemachtigde vertelt nu dat verschillende personen economische eigendom van de woning hebben. Dan is de vennootschap dus nog immer de juridisch eigenaar van de woning. Ons is daarbij niets bekend van de overdracht van de economische eigendom en de gemachtigde heeft daar ook nimmer enig bewijs van aangedragen.
(…)
Het bezwaar heb ik opgevat als een bezwaar van de vennootschap. Ik heb mijn uitspraak op bezwaar ook aan de vennootschap gericht, niet aan [X] . Ik adresseer die aan de heer Bartels die het bezwaar indiende en al jaar en dag voor de vennootschap optreedt.”

3.Vooraf en ambtshalve

3.1.
Een belanghebbende die beroep wil instellen, dient op grond van artikel 7:1 lid 1 Awb eerst bezwaar te maken. Dat betekent dat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar in deze zaken. Immers, die uitspraak is niet aan hem gericht (zie 2.2).
3.2.
Daarbij berust het kennelijk niet op een vergissing dat de rechtbank appellant als insteller van het beroep heeft aangemerkt. Ware dat volgens appellant anders, dan had het in de rede gelegen dat hij de rechtbank of in elk geval toch het Hof daarop had gewezen. Dat heeft hij op geen enkel moment gedaan. Integendeel eerder, omdat zijn gemachtigde ter zitting bij het Hof desgevraagd heeft verklaard namens appellant te procederen (zie 2.6) en uitdrukkelijk niet namens [bedrijf 2] B.V., aan wie de beschikkingen en aanslagen gericht zijn (zie 2.7) en evenmin namens [bedrijf 1] B.V. die op de adressering van de gecombineerde aanslag is vermeld. Ook nadat de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof verklaarde dat de in de gecombineerde aanslag vervatte beschikkingen en aanslagen gericht zijn tot [bedrijf 2] B.V. en de uitspraak op bezwaar ook aan deze laatste was gericht (zie 2.7) gaf de gemachtigde van appellant geen aanleiding van deze verklaring terug te komen.
3.3.
Omdat appellant niet het recht toekwam om op eigen naam beroep in te stellen, had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren (vergelijk de eerdergenoemde uitspraak van dit Hof van 12 juli 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:2169). Er bestaat echter geen reden de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat appellant daarbij geen belang heeft (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1033).

4.Beoordeling

4.1.
Aan een beoordeling van de door appellant aangevoerde gronden van het hoger beroep wordt niet toegekomen. Reeds gelet op hetgeen hiervoor onder 3 is overwogen, dienen de uitspraken van de rechtbank te worden bevestigd.
4.2.
Het verzoek van appellant tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn dient te worden afgewezen. Omdat appellant evident niet gerechtigd was beroep in te stellen, kan hij niet worden geacht rechtens te honoreren spanning en frustratie te hebben ondervonden. Deze uitspraak is bovendien binnen de termijn gedaan die als redelijk heeft te gelden.

5.Kosten

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, A.M. van Amsterdam en M.J. Leijdekker, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 29 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: