ECLI:NL:GHAMS:2024:733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
23-002104-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling wegens mishandeling, bedreiging en vernieling met verwerping van noodweer verweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 juli 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, was veroordeeld voor mishandeling, bedreiging en vernieling. Het hof bevestigde de veroordeling, met uitzondering van de bewezenverklaring van feit 3 onder zaak A en de strafoplegging, die in zoverre werd vernietigd. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, waarbij de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte zich had verweerd tegen een wederrechtelijke aanval en dat er sprake was van noodweer, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de aangeefster niet konden worden aangemerkt als een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte had de confrontatie gezocht door de woning van de aangeefster binnen te dringen en haar te bedreigen. De bedreiging werd bewezen geacht, evenals de vernieling van goederen die aan de aangeefster toebehoorden. Het hof legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, en een contact- en locatieverbod ten opzichte van het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd volledig toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002104-23
datum uitspraak: 20 maart 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-092929-23 (zaak A) en 13-096400-23 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1988,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de bewezenverklaring ten aanzien van feit 3 onder zaak A en de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande dat het hof:
nader zal ingaan op de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren;
de beslissing op de vordering benadeelde partij nader zal motiveren aan de hand van de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren;
het in zaak A onder feit 3 bewezenverklaarde als volgt kwalificeert:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen.
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren ten aanzien van zaak A, feiten 1 en 2
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onder feit 1 tenlastegelegde mishandeling bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van noodweer(exces). Hiertoe heeft zij -kort samengevat- aangevoerd dat de verdachte zich heeft verweerd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van de aangeefster, omdat zij eerst door de aangeefster werd aangeraakt/geduwd. De verdachte verkeerde door de opmerkingen die werden gemaakt over haar kinderen en haar overleden vader bovendien in een hevige gemoedsbeweging.
De raadsvrouw heeft verder vrijspraak bepleit van de onder 2 tenlastegelegde bedreiging. Daartoe is -op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord- aangevoerd dat de bedreiging niet van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat deze de redelijke vrees kon opwekken dat de verdachte de daad bij het woord zou voegen.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hieromtrent als volgt.
Ten aanzien van de in zaak A onder 1 tenlastegelegde mishandeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of – onder omstandigheden – een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Het hof stelt op grond van de camerabeelden en de verklaringen in het dossier vast dat de verdachte de woning van de aangeefster is binnengedrongen, terwijl zij verbaal en fysiek de confrontatie met de aangeefster zocht en dreigend op haar af bleef komen. De aangeefster liep vervolgens van de verdachte weg naar de trap richting de eerste verdieping van haar woning en heeft de verdachte daarbij meermalen verzocht om haar woning te verlaten. De verdachte gaf hieraan geen gehoor. Op enig moment is de verdachte schreeuwend en dreigend de trap van de woning opgelopen. Toen de verdachte op de aangeefster afliep, heeft de aangeefster haar een zetje gegeven om haar op afstand te houden. De verdachte heeft de aangeefster vervolgens geslagen.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de aangeefster niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte haar lijf, eerbaarheid of goed. Het is immers de verdachte die de confrontatie zoekt door de woning van aangeefster ongevraagd binnen te gaan en, kennelijk onder invloed van alcohol, de aangeefster bij voortduring op hinderlijke en agressieve wijze bleef lastigvallen en uiteindelijk heeft geslagen. Dat de aangeefster de verdachte een zetje gaf om haar van zich af te houden en iets gezegd heeft dat bij de verdachte verkeerd is gevallen doet daar niet aan af.
Nu het handelen van de verdachte niet gericht was tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, wordt het beroep op noodweer verworpen. Nu naar het oordeel van het hof geen sprake was van een noodweersituatie kan het beroep op noodweer(exces) evenmin slagen.
Ten aanzien van de in zaak A onder 2 tenlastegelegde bedreiging
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen.
De verdachte heeft op 4 april 2023 de volgende bewoordingen in de richting van de aangeefster geuit: ‘’ik maak je dood’ en/of ik ‘’sla je dood’’. Deze uitingen van de verdachte moeten worden bezien in hun context. Op basis van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting, en na het bekijken van de camerabeelden, stelt het hof vast dat deze uitingen door de verdachte zijn gedaan, nádat zij de woning van de aangeefster was binnengedrongen en de aangeefster had geslagen. De verdachte was op dat moment al enige tijd schreeuwend en dreigend in de woning van de aangeefster aanwezig en had diverse goederen in de woning vernield.
Het hof is van oordeel dat de door de verdachte geuite bewoordingen, bezien tegen de hiervoor geschetste achtergrond, van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat daardoor bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte haar bedreigingen zou uitvoeren. Het hof is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring ten aanzien van zaak A, feit 3

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 4 april 2023 te Aalsmeer opzettelijk en wederrechtelijk fotolijsten en een kist die aan [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] toebehoorden heeft vernield en/of beschadigd.
Hetgeen onder feit 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarden van:
- een meldplicht bij de Reclassering;
- ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
- medewerking aan middelencontrole;
- een contactverbod.
Nu het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft geleid tot andere inzichten sluit het hof zich, met onderstaande aanvulling van de bijzondere voorwaarden, aan bij de opgelegde straf en strafmotivering van de politierechter. De beslissing ten aanzien van de strafoplegging wordt dus vernietigd in verband met de aanvulling van de bijzondere voorwaarden.
Bijzondere voorwaarden
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in het vonnis waarvan beroep gestelde bijzondere voorwaarden zullen worden aangevuld met een locatieverbod met betrekking tot het woonadres van het slachtoffer. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de proeftijd en de bijzondere voorwaarden gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de schriftelijke slachtofferverklaring en de brief van het slachtoffer van 26 februari 2024, inhoudende het verzoek om een contact- en locatieverbod op te leggen. Gelet op hetgeen door de advocaat-generaal en de gemachtigde van het slachtoffer hieromtrent naar voren is gebracht, ziet het hof aanleiding de bijzondere voorwaarden aan te vullen met een locatieverbod.
Het hof acht de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte door oplegging van een locatieverbod proportioneel en geboden, nu ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het slachtoffer nog steeds angst ondervindt voor de verdachte, terwijl de gevolgen van een locatieverbod voor de verdachte met name van praktische aard zijn, mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat de verdachte inmiddels is verhuisd. Het belang van het slachtoffer om niet in de nabijheid van haar eigen woning geconfronteerd te worden met de verdachte weegt daarom in dit geval zwaarder dan de belangen van de verdachte.
Bespreking van de in hoger beroep gevoerde verweren ten aanzien van de vordering benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 964,64, waarvan € 264,64 ter vergoeding van materiële schade en € 700,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij gevorderd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de immateriële schade gematigd dient te worden en doet daarbij een beroep op de eigen schuld van het slachtoffer.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade betoogd dat het bedrag ad € 105,00 voor de accupunctuur behandelingen moet worden afgewezen nu de medische noodzaak daarvan niet is gebleken.
De raadsvrouw heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de schade ad € 50,00 met betrekking tot de antieke kist onvoldoende onderbouwd is, omdat niet duidelijk is of de krassen op de antieke kist al eerder aanwezig waren en geen aankoopbewijs is overgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de woning van de aangeefster wederrechtelijk is binnengedrongen en daar verbaal en fysiek de confrontatie met de aangeefster heeft gezocht. Indien en voor zover al sprake zou zijn geweest van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde, dan valt deze in het niet bij de disproportionele reactie daarop door de verdachte. Het hof ziet geen aanleiding om de overigens voldoende onderbouwde immateriële schade te matigen.
Acupunctuurbehandelingen en antieke kist
Uit de bij vordering gevoegde factuur (bijlage 9) blijkt dat de acupunctuurbehandelingen dienden ter behandeling van het letsel dat de benadeelde ten gevolge van de mishandeling heeft opgelopen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de antieke kist is beschadigd doordat de verdachte daarmee heeft gegooid. Nu de verdachte de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de resterende bedragen niet (gemotiveerd) heeft betwist en die het hof ook redelijk voorkomen, zal het hof uitgaan van de juistheid daarvan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing ten aanzien van feit 3 onder de zaak met parketnummer 13-092929-23 en ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd.
Meldplicht bij de reclassering
Veroordeelde meldt zich na oproep van de reclassering op het adres [adres02]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start bij beschikbaarheid en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in de forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer in deze zaak, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod
De veroordeelde zal zich gedurende de volledige proeftijd niet bevinden of ophouden in een straal van 50 meter rondom het adres [adres03] .
Toezicht Reclassering
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. W.S. Ludwig en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 maart 2024.
=========================================================================
[…]
[…]