ECLI:NL:GHAMS:2024:697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.313.547/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een overeenkomst van geldlening tussen een bestuurder en zijn vennootschap

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De kern van het geschil betreft de vraag of een overeenkomst van geldlening is aangegaan met [appellant] in privé of met zijn vennootschap, The App Labs B.V. (later Varangian B.V.). [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben elk € 25.000,- uitgeleend aan [appellant] voor de bedrijfsontwikkeling van zijn vennootschap. De leningen zijn schriftelijk vastgelegd, maar de vennootschap is inmiddels ontbonden wegens het ontbreken van baten. [geïntimeerden] stellen dat de leningen aan [appellant] persoonlijk zijn verstrekt, terwijl [appellant] betoogt dat de leningen zijn aangegaan met de vennootschap.

Het hof past de Kribbebijter-maatstaf toe, die is ontwikkeld in de rechtspraak, en komt tot de conclusie dat de leningen zijn verstrekt aan de vennootschap en niet aan [appellant] in privé. Het hof overweegt dat de overeenkomst duidelijk de vennootschap als Lener aanduidt en dat de omstandigheden rondom de totstandkoming van de overeenkomst wijzen op een zakelijke investering in de vennootschap. De vorderingen van [geïntimeerden] worden afgewezen, en het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. [geïntimeerden] worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.313.547/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/711101/ HA ZA 21-1071
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2024
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. B.Z. Loonstein te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1]

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.L. van Beugen te Amsterdam.
Appellant wordt hierna [appellant] genoemd. Geïntimeerden worden hierna individueel [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] en gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben ieder een bedrag van € 25.000,- uitgeleend ten behoeve van de verdere bedrijfsontwikkeling van een onderneming die door [appellant] via zijn vennootschap gedreven werd. De beide leenovereenkomsten zijn schriftelijk vastgelegd. De vennootschap is inmiddels ontbonden wegens het ontbreken van baten. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen dat zij het geld, weliswaar ten behoeve van zijn onderneming, geleend hebben aan [appellant] in privé, en spreken hem aan voor de terugbetaling en overeengekomen rente. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de leningen zijn gesloten met de vennootschap. Het hof past de zogeheten Kribbebijter-maatstaf toe (vgl HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, rov 3.2) en stelt [appellant] in het gelijk.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een mondelinge uitspraak van 1 april 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven,
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 6 december 2023 laten toelichten door hun bovengenoemde advocaten, mr. Loonstein aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
Het hof neemt de volgende feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) weersproken tussen partijen vaststaan, tot uitgangspunt.
3.2.
[appellant] was medio 2019 (indirect) bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschap The App Labs B.V., later geheten Varangian B.V., die ook The App Academy en DevForce als handelsnamen heeft gevoerd (verder: de vennootschap). Daarmee dreef hij een onderneming die gespecialiseerd was in het geven van mobile app development trainingen op het gebied van Apple en Google besturingssystemen. De cursussen werden in groepsverband en op locatie georganiseerd.
3.3.
In de eerste helft van 2019 had [appellant] uitbreidingsplannen voor zijn onderneming. Hij had daarvoor externe financiering nodig.
3.4.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben een affectieve relatie. [geïntimeerde 2] kent vanuit de privésfeer [appellant] al vanaf de tweede helft van de jaren negentig.
3.5.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben, ieder afzonderlijk, een overeenkomst van geldlening gesloten waarin zij “Verstrekker” worden genoemd en hun wederpartij “Lener”, en waarin zij volgens artikel 1 ieder een bedrag van € 25.000,- in hoofdsom ter beschikking hebben gesteld aan Lener. De ondertekening van beide overeenkomsten van geldlening was compleet op 21 juni 2019. Afgezien van de vermeldingen van de naam van de Verstrekker ( [geïntimeerde 2] dan wel [geïntimeerde 1] ), is de tekst van de beide overeenkomsten van geldlening identiek. Het hof zal daarom gemakshalve spreken van de overeenkomst (in enkelvoud) ook wanneer daarmee beide overeenkomsten van geldlening zijn bedoeld.
3.6.
In de aanhef van de overeenkomst wordt als Lener vermeld:
“De heer [appellant], Directeur van The App Labs B.V., KvK-nummer 61584940, kantoorhoudende aan de Kattenburgerstraat 5, 1018JA te Amsterdam”.
3.7.
Daar waar in de overeenkomst de handtekeningen van de contractspartijen zijn geplaatst, staat vermeld:
“Lener handtekening
De heer [appellant]”
3.8.
De overeenkomst kent onder meer de volgende bepalingen:
“(…)
2. Doel van de lening: de lening is bedoeld voor verdere bedrijfsontwikkeling.
3. De hoofdsom wordt per 18-6-2019 verstrekt door storting op IBAN NL70 RABO 0300 787 065 t.n.v. The App Labs B.V. o.v.v.
Lening [hof: [geïntimeerde 2] c.q. [geïntimeerde 1] ] 2019.
4. (…) De jaarlijkse rente wordt vastgesteld op 6,5% per jaar en kan worden herzien per jaar.
5. Looptijd en terugbetaling van Hoofdsom: de schuld (Hoofdsom en rente) dient in zijn geheel te worden afgelost op 20-6-2020. (…)
6. Bankrekening: Lener zal alle verschuldigde bedragen voldoen op de bankrekening van uitlener met kenmerk
Lening TAA 2019(…)
7. Indien de Lener niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, dan zullen Partijen in goed onderling overleg trachten tot een betalingsregeling te komen.”
3.9.
De tekst van de overeenkomst is opgesteld door [appellant], aan de hand van voorbeelden die hij van het internet heeft gehaald. Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst zijn er per e-mail concepten van de overeenkomst uitgewisseld tussen partijen. De naam van deze documenten is:
“Leningsovereenkomt-Pro-forma-The-App-Labs-bv-2019.docx
en
Leningsovereenkomst-Pro-forma-The-app-Labs-bv-20190607.docx”
3.10.
Bij alle e-mails tussen partijen naar of van [appellant] is steeds gebruik gemaakt van diens zakelijke e-mailadres: martijn@theappacademy.nl.
3.11.
Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft [appellant], eerst aan [geïntimeerde 2] en later ook aan [geïntimeerde 1] , een toelichting op zijn verdienmodel gegeven en ook, bij e-mail van 26 mei 2021, aan [geïntimeerde 2] een excel-sheet met een begroting doen toekomen.
3.12.
[appellant] heeft op 21 mei 2020 aan [geïntimeerden] een e-mail geschreven, waarin staat:
“(…)
Conform onze leningsovereenkomst moet op 20 juni a.s. het vorig jaar uitgeleende bedrag van € 50.000,- plus 6,5% rente worden terugbetaald. Gezien de huidige situatie zijn wij echter in het nauw gebracht door de corona crisis en kunnen daardoor niet aan deze afspraak voldoen.
Graag leg ik de situatie kort uit.
1. Het geleende bedrag is vorig jaar aangewend om The App Academy verder uit te bouwen met een detacheringsbureau, waarvoor we een nieuw merk hebben gelanceerd:
DevForce.com.
(…)
4. De pre-corona doelstelling voor 2020 was om minimaal 12 app developers te detacheren bij bestaande- en nieuwe klanten.
5. (…) Medio maart werden echter alle aanvragen ingetrokken ivm de lockdown en is er sindsdien een hiring freeze.
(…)
De omzetprognose voor dit jaar zal niet behaald gaan worden en dat heeft direct gevolg voor de cashflow van het bedrijf. Het allerbelangrijkste is nu dat de B.V. niet gaat omvallen (….) Ik wil daarom een uitstel van betaling voorstellen van ruim een jaar tot 1 juli 2021 (…)”
3.13.
[geïntimeerden] hebben hierop gereageerd bij e-mail van 25 mei 2020, waarin staat:
“We snappen uitstel vraagt, je toelichting leidt echter bij ons nog tot een aantal vragen: het door ons geleende geld was volgens de specificatie in excel die je bij de overeenkomst meegaf alsmede de mail van 26 mei 2019 bedoeld om de salariskosten van het 1e traineeteam dat zomer 2019 startte te dekken.
We zijn daarom wat verrast te lezen dat het geld voor een andere BV ingezet en maken ons nu zorgen of het geld überhaupt wordt teruggestort als deze BV niet levensvatbaar blijkt te zijn.
(…)”
3.14.
Daarop heeft [appellant] weer gereageerd bij e-mail van 26 mei 2020:
(…) Alvast even voor alle duidelijkheid, de lening is niet in een nieuwe bv terecht gekomen; DevForce is een nieuwe handelsnaam van dezelfde bv. (…)
3.15.
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 22 juni 2021 is de vennootschap daar geregistreerd onder KvK-nummer 61584940, is de jaarrekening over boekjaar 2019 gedeponeerd op 23 juni 2020, en is op 17 juni 2021 geregistreerd dat de vennootschap op 3 juni 2021 is opgehouden te bestaan na een daartoe genomen ontbindingsbesluit wegens ontbreken van bekende baten.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerden] hebben gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] te veroordelen zowel aan [geïntimeerde 1] als aan [geïntimeerde 2] te betalen een bedrag van € 27.151,87 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 25.000,- vanaf 8 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[geïntimeerden] hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd, primair, dat de overeenkomst [appellant] aanduidt als de Lener en [appellant] de overeenkomst ook in eigen naam heeft ondertekend, dat daarom [appellant] en niet de vennootschap hun wederpartij is bij de overeenkomst en [appellant] gehouden is tot nakoming daarvan, maar dat [appellant] dit nalaat en weigert. Subsidiair, indien wordt geoordeeld dat de vennootschap hun wederpartij is bij de overeenkomst, houden zij [appellant] aansprakelijk omdat hij als bestuurder de vennootschap heeft ontbonden zonder rekening te houden met schuldeisers, en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.
4.3.
De rechtbank heeft in de bestreden mondelinge uitspraak de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen op basis van de primaire grondslag.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft tegen de bestreden uitspraak zes grieven aangevoerd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2.
Het geschil tussen partijen draait vooral om de vraag of [geïntimeerden] een overeenkomst van geldlening hebben gesloten met [appellant] dan wel met diens vennootschap.
5.3.
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat [appellant] hun contractspartij was maar [appellant] betwist dat. Als de betwiste stelling van [geïntimeerden] niet komt vast te staan, valt de primaire grondslag voor hun vordering op [appellant] weg.
5.4.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn. (Vgl. HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615, rov 3.2).
5.5.
Toepassing van deze maatstaf leidt tot het oordeel dat [geïntimeerden] er niet van uit mochten gaan dat zij met [appellant] in privé de overeenkomst van geldlening hebben gesloten die zij ten grondslag leggen aan hun vordering. Voor dat oordeel heeft het hof de volgende redenen.
5.6.
[geïntimeerden] zoeken voor hun stelling dat [appellant] hun wederpartij is vooral steun in de tekst van de overeenkomst. Omdat daarin [appellant] zowel in de aanhef (zie 3.6) als ter plaatse van de ondertekening bij naam wordt genoemd (zie 3.7) zonder de uitdrukkelijke vermelding daarbij dat hij handelt c.q. tekent
namensde vennootschap, is die overeenkomst door [appellant] in eigen naam aangegaan en mochten zij daarop ook vertrouwen, aldus [geïntimeerden]
5.7.
Het hof volgt hen hierin niet. De aanhef van de overeenkomst dient er toe om te identificeren wie de contractspartijen zijn. Voor een geldlening aan [appellant] in privé was het niet nodig geweest om bij de vermelding van de contractspartijen ook de naam van zijn vennootschap te noemen. Voor een lening aan [appellant] persoonlijk had volstaan kunnen worden met vermelding van zijn naam en adresgegevens, zoals in de overeenkomst ook is gedaan bij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als geldverstrekkers. Dat in de overeenkomst het adres van [appellant] juist in het geheel niet is vermeld, maar wel is vermeld de naam, het KvK-nummer en het kantooradres van de vennootschap en het feit dat [appellant] directeur daarvan was (hetgeen zijn bevoegdheid impliceert om namens de aangeduide vennootschap op te treden en deze te binden) is daarom een sterke aanwijzing dat niet [appellant] in privé, maar zijn vennootschap bedoeld was als de Lener. [geïntimeerden] moeten dat ook zo begrepen hebben, ook zonder een uitdrukkelijke vermelding dat [appellant]
namensde vennootschap handelde. Daarbij komt dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat hij een juridische leek is die de tekst van de overeenkomst destijds heeft opgesteld aan de hand van voorbeelden gevonden op het internet. Voor de vraag wat partijen moesten of mochten begrijpen is niet van doorslaggevende betekenis of zij wel de juridisch correcte bewoordingen hebben gebruikt, of wie van hen de overeenkomst heeft opgesteld. Het komt aan op de vraag wat partijen in het licht van alle relevante omstandigheden over en weer hadden moeten begrijpen.
5.8.
Voor wat betreft de verdere omstandigheden is het volgende van belang.
5.9.
Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat [geïntimeerde 2] , die hij al heel lang privé kende, op enig moment bij hem op zijn bedrijf kwam, dat hij toen aan [geïntimeerde 2] een kleine presentatie heeft gegeven van zijn bedrijf, van zijn verdienmodel en zijn toekomstplannen daarmee, en dat toen ook ter sprake is gekomen dat hij voor die plannen nog wel (aanvullende) financiering nodig had. Volgens [appellant] heeft daarop [geïntimeerde 2] ongevraagd en uit eigen initiatief gereageerd dat hij wellicht wel geïnteresseerd was die financiering te verstrekken. [geïntimeerden] hebben die gang van zaken niet weersproken, en [geïntimeerde 1] heeft ter zitting in dat kader bovendien verklaard dat hun geld dat zij niet direct nodig hadden op de bank steeds minder waard werd, en dat zij en [geïntimeerde 2] de plannen van [appellant] zagen als een kans op meer rendement. Dat [geïntimeerden] voor hun lening een rentepercentage hebben bedongen (zie 3.8, onder artikel 4) dat voor die periode hoog en commercieel was, wijst eveneens op een zakelijk, commercieel karakter van de lening.
5.10.
Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben [geïntimeerden] zich bovendien verdiept in het ondernemingsplan van de vennootschap en de begroting van de plannen waarvoor het door hen te verstrekken geld bedoeld was; en in de overeenkomst hebben zij bedongen (zie 3.8, onder artikel 2) dat het geld ook daadwerkelijk daarvoor moest worden gebruikt. [geïntimeerde 1] heeft ter zitting verklaard dat zij en [geïntimeerde 2] niet een vergelijkbaar onderzoek hebben ingesteld naar de gegoedheid van [appellant] in privé als beoogd schuldenaar.
5.11.
Deze totstandkomingsgeschiedenis van de overeenkomst wijst er op dat de geldlening door [geïntimeerden] van meet af aan is bedoeld als een zakelijke investering in de vennootschap van [appellant] met de bedoeling een commercieel rendement op hun investering te behalen en dat zij daarom ook vooraf inzage hebben gekregen in het bedrijfsplan van de vennootschap, en niet in de gegoedheid van [appellant] in privé.
5.12.
In het verlengde daarvan: de door [geïntimeerden] na het sluiten van de overeenkomst uitgesproken zorg dat het uitgeleende geld vervolgens toch in een andere en mogelijk niet-levensvatbare vennootschap zou zijn beland waardoor zij hun geld niet zouden terugkrijgen (zie 3.12 tot en met 3.14), laat zich goed aldus begrijpen dat het steeds hun bedoeling was geweest om de lening aan de vennootschap te verstrekken waarvan zij het bedrijfsplan hadden ingezien. Die zorg laat zich minder begrijpen bij een lening aan [appellant] in privé.
5.13.
Daar komt bij dat ook de documentnaam van de vooraf uitgewisselde concepten van de overeenkomst er op duidt dat de The App Labs B.V., de vennootschap dus, bedoeld is als de geldlenende partij bij de overeenkomst (zie 3.9). Daarop wijst eveneens (zie 3.8, onder artikel 3 en artikel 6) dat in de overeenkomst is vastgelegd dat het uitgeleende geld rechtstreeks naar de daar genoemde bankrekening van de vennootschap moet worden overgemaakt, en dat bij terugbetaling van de lening als referentie moet worden vermeld “Lening TAA 2019” wat zich laat begrijpen als “Lening The App Academy 2019” (een handelsnaam van de vennootschap).
5.14.
Dat, zoals [geïntimeerde 1] ter zitting heeft verklaard, de persoon van [appellant] een belangrijke reden is geweest voor [geïntimeerden] om de leningen te verstrekken, zegt op zichzelf onvoldoende nu de vennootschap de rechtsvorm was waarin [appellant] zijn bedrijf uitoefende. In dat verband is van meer belang dat [geïntimeerden] geen concrete feiten hebben gesteld waaruit blijkt dat zij op enig moment aan [appellant] duidelijk hebben gemaakt slechts aan hem persoonlijk te willen lenen en niet aan zijn vennootschap, of waaruit volgt dat [appellant] dat had moeten begrijpen.
5.15.
De conclusie is dat de stellingen van [geïntimeerden] tegenover het gemotiveerde verweer van [appellant] en bezien in het licht van de overgelegde producties, onvoldoende zijn om daaraan de conclusie te verbinden dat [geïntimeerden] met [appellant] in privé de overeenkomst van geldlening hebben gesloten die zij ten grondslag leggen aan hun vordering op [appellant]. Dat betekent dat die vordering niet toewijsbaar is op basis van de door hen aangevoerde primaire grondslag.
5.16.
De devolutieve werking van het hoger beroep brengt mee dat het hof vervolgens moet beoordelen of de vordering van [geïntimeerden] toewijsbaar is op grond van de door hen aangevoerde subsidiaire grondslag.
5.17.
[geïntimeerden] hebben als subsidiaire grondslag voor hun vorderingen op [appellant] aangevoerd dat hij, als bestuurder van de vennootschap, jegens hen verwijtbaar en onrechtmatig heeft gehandeld door de vennootschap te liquideren zonder rekening te houden met hun belangen en zonder een behoorlijke vereffening.
5.18.
[appellant] heeft hiertegen aangevoerd dat door de corona-crisis alle omzet van zijn bedrijf was weggevallen, dat er na 1 jaar interen helemaal niets meer in de vennootschap zat en dat hij daarom is overgegaan tot een turbo-liquidatie van de vennootschap. [geïntimeerden] hebben deze feitelijke gang van zaken niet betwist. Op zichzelf valt niet in te zien waarom een dergelijke handelwijze van [appellant] onrechtmatig zou zijn jegens [geïntimeerden] hebben ook niet gesteld dat bij de door hen gewenste wijze van vereffening zij wel enige terugbetaling zouden hebben ontvangen.
5.19.
Het hof is daarom van oordeel dat [geïntimeerden] te weinig hebben gesteld om hun vorderingen te kunnen toewijzen op basis van hun subsidiaire grondslag. Uitgangspunt is dat wie contracteert met een rechtspersoon, bij niet-nakoming van die overeenkomst door de rechtspersoon slechts die rechtspersoon zelf kan aanspreken, en niet de bestuurder(s) van die rechtspersoon. Onder omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken en kan eventueel ook de bestuurder aansprakelijk worden gehouden, maar dan moet in ieder geval sprake zijn van een ernstig, persoonlijk verwijt aan de bestuurder. [geïntimeerden] hebben niets concreets gesteld waaruit blijkt dat [appellant] een dergelijk verwijt kan worden gemaakt.
Conclusie
5.20.
De grieven slagen. De bestreden mondelinge uitspraak zal worden vernietigd. [geïntimeerden] zijn in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Het hof stelt deze kosten als volgt vast, waarbij het hof aanleiding ziet het aantal punten in appel tot twee te beperken. :
in eerste aanleg:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat € 2.228,00 (tarief IV, 2 punten)
totaal € 3.529,00
en in hoger beroep
- explootkosten € 129,82 (inclusief € 22,53 btw)
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 4.426,00 (tarief IV, 2 punten)
totaal € 5.338,82

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
6.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerden] af;
6.3.
veroordeelt [geïntimeerden] om aan [appellant] alles terug te betalen hetgeen [appellant] ter nakoming van de bestreden uitspraak aan hen heeft betaald, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van zijn betaling;
6.4.
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op:
- € 3.529,00 voor de eerste aanleg,
- € 5.338,82 ( inclusief € 22,53 btw) voor het hoger beroep,
te vermeerderen met de wettelijke nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.5.
verklaart de veroordelingen onder 6.3 en 6.4 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. van den Berg, M.M.M. Tillema en C.M. Stokkermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.