ECLI:NL:GHAMS:2024:682

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
200.334.813/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroepingsrecht bij overeenkomsten op afstand in de kinderopvang

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 maart 2024, staat de vraag centraal of een consument, die door een kinderdagverblijf niet is gewezen op het herroepingsrecht met betrekking tot een op afstand gesloten overeenkomst, vrijgesteld is van betalingsverplichtingen voor reeds genoten kinderopvang. De appellante, Stichting Kinderrijk, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter, die had geoordeeld dat de consument niet op het herroepingsrecht was gewezen en dat de ontbindingstermijn met een jaar was verlengd. Het hof oordeelt dat de consument niet van zijn betalingsverplichting is vrijgesteld, omdat hij de overeenkomst niet tijdig heeft herroepen. Het hof bevestigt dat de sanctie van een prijsvermindering van 10% passend is, in plaats van de door Kinderrijk gevraagde 25%. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en kent een bedrag van € 2.992,32 toe aan Kinderrijk, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten in eerste aanleg worden toegewezen aan Kinderrijk, terwijl de kosten in hoger beroep worden gecompenseerd. Het arrest benadrukt de noodzaak voor kinderdagverblijven om consumenten adequaat te informeren over hun herroepingsrechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.334.813/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10147962 CV EXPL 22-133375
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 maart 2024
inzake
Stichting Kinderrijk,
gevestigd te Amstelveen,
appellante,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.De zaak in het kort

In deze zaak is aan de orde de vraag of een consument die door een kinderdagverblijf niet is gewezen op het herroepingsrecht (ook wel ontbindingsrecht genoemd) ten aanzien van een op afstand gesloten overeenkomst is vrijgesteld van elke verplichting tot betaling van reeds genoten kinderopvang. Het hof beantwoordt deze vraag - anders dan de kantonrechter - ontkennend. Omdat gesteld noch gebleken is dat de consument de overeenkomst binnen de (inmiddels verstreken) verlengde herroepingstermijn heeft herroepen, is het hof van oordeel dat een prijsvermindering van 10% als sanctie volstaat.

2.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Kinderrijk en [geïntimeerde] genoemd.
Kinderrijk is bij dagvaarding van 10 november 2023 in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 7 april 2023 en een eindvonnis van 13 oktober 2023 door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) bij verstek onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Kinderrijk als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna samen: de bestreden vonnissen). De appeldagvaarding bevat de grieven van Kinderrijk.
Tegen [geïntimeerde] is ook in hoger beroep verstek verleend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Kinderrijk heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - haar vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
Kinderrijk heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft Kinderrijk gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan Kinderrijk van € 3.761,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Kinderrijk heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] de door haar verschuldigde ouderbijdrage kinderopvang van € 3.958,30 (facturen van maart, april, juni en juli 2022) onbetaald heeft gelaten en dat zij in verzuim is. Na verzending van een zogenoemde WIK-brief is [geïntimeerde] tevens € 406,66 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden, aldus Kinderrijk.
3.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis, ambtshalve toetsend, overwogen dat - samengevat weergegeven - sprake is van een overeenkomst op afstand, zodat Kinderrijk moet hebben voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter heeft Kinderrijk verzocht bij akte toe te lichten en te onderbouwen dat en op welke wijze zij aan de in die artikelen opgenomen verplichtingen heeft voldaan. Meer in het bijzonder heeft hij Kinderrijk verzocht in te gaan op het ontbindingsrecht als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 sub h BW en op de gevolgen van een schending van deze informatieplicht, in welk verband verwezen is naar artikel 6:230o BW. Nadat Kinderrijk een akte heeft genomen, heeft de kantonrechter het bestreden eindvonnis gewezen. Daarin heeft hij
- kort gezegd - geoordeeld dat, gelet op de erkentenis van Kinderrijk dat zij [geïntimeerde] niet op het ontbindingsrecht heeft gewezen, de ontbindingstermijn op grond van artikel 6:230o lid 2 BW met een jaar is verlengd en dat [geïntimeerde] ingevolge 6:230s lid 5 onder a sub 1 BW geen kosten aan Kinderrijk verschuldigd is. De kantonrechter overwoog daartoe dat de facturen zien op diensten die werden geleverd toen de ontbindingstermijn nog liep en verwees naar een arrest van het Europese Hof van Justitie (HvJEU) van 17 mei 2013 (DC tegen HJ, ECLI :EU:C:2023:413). De kantonrechter heeft de vordering van Kinderrijk afgewezen en Kinderrijk in de proceskosten veroordeeld, welke hij op nihil heeft begroot.
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Kinderrijk met twee grieven op.
3.4.
De eerste grief, inhoudende dat ten onrechte is geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst op afstand, faalt.
3.5.
Vaststaat dat in deze zaak de overeenkomst zonder persoonlijke aanwezigheid van partijen tot stand is gekomen. [geïntimeerde] heeft immers digitaal een per e-mail door Kinderrijk verzonden aanbod ondertekend. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat daarmee sprake is van een overeenkomst op afstand als bedoeld in artikel 6:230g lid 1 onder e BW. Dat (in algemene zin) de overeenkomst ook op de locatie ondertekend had kunnen worden en dat er een plaatsingsgesprek plaats had kunnen plaatsvinden met als mogelijke uitkomst dat de overeenkomst reeds voor uitvoering beëindigd had kunnen worden, maakt dit niet anders, al was het maar omdat dat in het geval van [geïntimeerde] niet is gebeurd.
3.6.
Grief twee, waarmee Kinderrijk betoogt dat ten onrechte is geoordeeld dat haar vordering moet worden afgewezen omdat de facturen zien op geleverde diensten binnen de verlengde ontbindingstermijn, slaagt wel.
3.7.
Kinderrijk erkent dat zij [geïntimeerde] niet op het herroepingsrecht heeft gewezen.
De wet verbindt daaraan in artikel 6:230o lid 2 BW de consequentie dat de herroepingstermijn met maximaal twaalf maanden wordt verlengd. Kinderrijk heeft in hoger beroep een uitvergroting van de handtekening van [geïntimeerde] overgelegd, waaruit blijkt dat zij de overeenkomst op 13 september 2021 heeft ondertekend. Verder heeft Kinderrijk onbetwist gesteld dat de verlengde herroepingstermijn op 30 september 2022 eindigde, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat.
3.8.
De vraag die voorligt is of de enkele omstandigheid dat de ontbindingstermijn nog liep voldoende is voor afwijzing van de vordering. Bij vonnis van 14 november 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:7103, heeft dezelfde kantonrechter in een andere zaak aan de in de onderhavige zaak gebruikte motivering nog toegevoegd dat de vordering moest worden afgewezen omdat deze op het moment van het betekenen van de inleidende dagvaarding nog niet (maar ten tijde van het eindvonnis wel - toevoeging hof) opeisbaar was. Wat daarvan ook zij, in hoger beroep moet ex nunc getoetst worden. Inmiddels is de herroepingstermijn ruim verstreken. De consument heeft de stelplicht en bewijslast van het feit dat hij zich tijdig op herroeping heeft beroepen. Nu gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] voor 30 september 2022 de herroeping van de overeenkomst heeft ingeroepen, gaat het hof ervanuit dat dit niet is gebeurd. Dat betekent dat [geïntimeerde] niet van haar betalingsverplichting is vrijgesteld. Iets anders volgt niet uit artikel 6:230s lid 5 onder a sub 1 BW (welk artikel een implementatie is van artikel 14 lid 4 onder a sub i van Richtlijn 2011/83/EU, met het kopje ‘verplichtingen van de consument bij herroeping’) en evenmin uit het hiervoor onder 3.2 genoemde arrest van het HvJEU. Zowel artikel 6:230s lid 5 BW, dat richtlijnconform moet worden uitgelegd, als dat arrest zien immers op de situatie waarin de consument zijn herroepingsrecht heeft uitgeoefend, hetgeen [geïntimeerde] (dus) niet heeft gedaan.
3.9.
Het hof acht gedeeltelijke vernietiging in de zin van prijsvermindering wel op zijn plaats als sanctie voor het niet wijzen op het herroepingsrecht. Zoals ook in het arrest van dit hof van 12 september 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:2481) is overwogen, heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:861) bevestigd dat een richtlijn als het zogenoemde Sanctiemodel kan bijdragen aan de praktische hanteerbaarheid van de regels met betrekking tot de precontractuele informatieverplichtingen, aan een gelijke behandeling van gelijke gevallen en aan de rechtszekerheid. Ook heeft de Hoge Raad overwogen dat de rechter (gemotiveerd) van het model kan afwijken indien hij de aangewezen sanctie in de gegeven omstandigheden niet doeltreffend, evenredig en afschrikkend acht.
3.10.
Kinderrijk heeft gemotiveerd betoogd dat 25% prijsvermindering (de sanctie conform het Sanctiemodel) in dit geval bij een relatief hoog bedrag disproportioneel is en onredelijk uitpakt. Het hof volgt Kinderrijk in dit niet weersproken betoog en ziet aanleiding de prijsvermindering op 10% te stellen. Deze sanctie acht het hof doeltreffend, evenredig en afschrikkend.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd en dat aan hoofdsom (€ 3.761,71 - € 406,66 aan buitengerechtelijke incassokosten en
€ 30,25 aan rente = € 3.324,80 x 0,9 =) € 2.992,32 zal worden toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente zijn toewijsbaar als hierna te melden.
3.12.
Bij deze uitkomst zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, zij het dat het salaris gemachtigde zal worden beperkt tot één punt. Door de facturen van Kinderrijk niet te betalen heeft [geïntimeerde] Kinderrijk genoodzaakt een procedure te starten. De akte blijft echter voor rekening van Kinderrijk zelf omdat zij de kantonrechter niet eerder dan bij die akte heeft geïnformeerd over de schending van artikel 6:230m lid 1 sub h BW. De proceskosten in hoger beroep zullen worden gecompenseerd omdat de reden voor het gegrond achten van het appel niet door [geïntimeerde] is uitgelokt of aan haar kan worden toegerekend.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden vonnissen en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Kinderrijk van € 2.992,32 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2022 tot aan de dag van voldoening, van € 406,66 aan buitenrechtelijke incassokosten en van € 30,25 aan verschenen wettelijke rente;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden begroot op € 264,00 voor salaris en € 487,00 aan griffierecht;
bepaalt dat in hoger beroep ieder de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.T. van der Meer, T.S. Pieters en F.J. van de Poel en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024.