ECLI:NL:GHAMS:2024:662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
23-000008-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van witwassen van luxebordeel en onware balans

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1947, was betrokken bij een schijnconstructie rondom de eigendom van een luxebordeel. Hij werd beschuldigd van medeplegen van witwassen en het openbaar maken van een onware balans. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in het hoger beroep, ondanks een geringe termijnoverschrijding bij de indiening van de appelschriftuur. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten van witwassen, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij het verbergen van de werkelijke eigendomsstructuur van het luxebordeel en de activa die daarmee samenhingen. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, waarbij hij en zijn mededaders wisten dat de betrokken voorwerpen afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet in het strafgeding kon worden behandeld. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van witwassen op de legale economie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000008-21
datum uitspraak: 18 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-710145-10 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1947,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
5 februari 2024 en 4 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 4 22 , tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de advocaten van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep nu de appelschriftuur één dag te laat is ingediend.
Dat verweer wordt verworpen. De omstandigheid dat de schriftuur niet tijdig is ingediend leidt in deze zaak niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Er is slechts sprake van een geringe termijnoverschrijding en de verdachte is kort na indiening van de schriftuur op de hoogte gesteld van het door het openbaar ministerie ingestelde appel. Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte door de overschrijding enig nadeel heeft ondervonden, zodat niet gezegd kan worden dat hij door de gang van zaken in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Het hof zal daarom het belang van een inhoudelijke beoordeling van deze zaak in hoger beroep laten prevaleren boven het belang van een scherpe sanctionering van het door het openbaar ministerie begane verzuim. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in het hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2004 tot en met 15 december 2011 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf01] B.V. en/of een of meer (andere) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) van een of meer voorwer(pen), te weten van (één of meer) vermogensrecht(en) en/of eigendomsrecht(en) op onroerende goed(eren) en/of registergoed(eren) en/of goed(eren) voortvloeiende uit
- de overeenkomst betreffende koop en verkoop van activa tussen [bedrijf02] B.V. en [naam01] en [bedrijf01] B.V. en [verdachte01] ondertekend op 1 oktober 1999 (D-005) en/of
- de huurovereenkomst tussen [verdachte01] en [naam01] d.d. 25 mei 1999 (D-008) en/of
- de akte van levering d.d. 31 januari 2002 tussen [naam01] en [verdachte01] (handelend als zelfstandig bevoegd directeur van [bedrijf03] B.V. welke vennootschap handelde als zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf01] B.V. (D-004),
zijnde de/het navolgende vermogensrecht(en) en/of eigendomsrecht(en) op onroerende goed(eren) en/of registergoed(eren) en/of goed(eren):
A. de onroerende zaken / register goederen / appartementsrechten:
- [adres02] (kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie [sectie01] nummer [nummer01] ) en/of
- [adres03] (kadastraal bekend gemeente Amsterdam, Sectie [sectie01] complexaanduiding [nummer02] , appartementsindex [index01] ) en/of
B. de exploitatie en/of de bedrijfsvoering en/of de uitoefening van de nachtclub en/of prostitutiebedrijf [bedrijf04] gevestigd aan de [adres02] alsmede aan de [adres03] en/of
C. de goodwill van de nachtclub en/of prostitutiebedrijf [bedrijf04] en/of
D. de intellectuele eigendomsrechten op / verbonden aan:
- het woordmerk [naam02] , ingeschreven onder nummer [nummer03] en gedeponeerd op 18 november 1993 onder nummer [nummer04] voor waren en/of diensten in de klassen 41 en 43 en/of
- het woordmerk [bedrijf04] , ingeschreven onder nummer [nummer05] en gedeponeerd op 25 februari 1986 onder nummer [nummer06] voor waren en/of diensten in de klassen 03, 09, 16, 24, 25, 28 en 33 en/of
- het woordmerk [bedrijf04] , ingeschreven onder nummer [nummer07] en gedeponeerd op 12 augustus 1987 onder nummer [nummer08] voor waren en/of diensten in de klassen 05 en 10 en/of
- het woordmerk [bedrijf04] , ingeschreven onder nummer [nummer09] en gedeponeerd op 23 november 1987 onder nummer [nummer10] voor waren en/of diensten in de klassen 35, 38, 41 en 43 en/of
- het beeldmerk ingeschreven onder nummer [nummer11] en gedeponeerd op 25 februari 1986 onder nummer [nummer12] voor waren en/of diensten in de klassen 03, 09, 16, 24, 25, 28 en 33 en/of
- het beeldmerk ingeschreven onder nummer [nummer13] en gedeponeerd op 12 augustus 1987 onder nummer [nummer14] voor waren en/of diensten in de klassen 05 en 10 en/of
E. de activa (de voorraad en/of inventariszaken) zoals die zich bevinden op de adressen: [adres02] en/of [adres03] (D-022),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) van dat/die vermogensrecht(en) en/of onroerende zaak/zaken en/of registergoed(eren) en/of goed(eren) is/zijn, en/of heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) dit/deze vermogensrecht(en) en/of onroerende zaak/zaken en/of registergoed(eren) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en), dat dat/ die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2004 tot en met heden te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer (andere) (rechts)perso(o)n(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) van een of meerdere voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voor een totaalbedrag van (ongeveer) 1.325.000,- NLG, te weten van (onder meer):
- een geldbedrag van (ongeveer) 400.000,- NLG (voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [bedrijf05] SA en [bedrijf06] d.d. 27/09/1982 (D-075, pag. 612-617) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 450.000,- NLG (voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [bedrijf05] SA en [bedrijf06] d.d. 07/01/1985 (D-075, pag. 618-623) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 475.000,- NLG (voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [bedrijf05] SA en [bedrijf06] d.d. 07/05/1987 (D-075, pag. 624-629) , althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemd(e) voorwerp(en)/geldbedrag(en) is/zijn,
en/of heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) dit/deze voorwerp(en)/geldbedrag(en) voorhanden gehad waarbij het verhullen en/of verbergen van de werkelijke aard van voornoemd(e) voorwerp(en)/ geldbedrag(en) er uit bestaat dat er een of meer valse en/of onjuiste betalingstitels wordt/worden opgegeven
en/of
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en)/geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wist(en) dat/die voorwerp(en)/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij, als vennoot van de vennootschap onder firma [bedrijf07] en/of als koopman, op of omstreeks 11 augustus 2014 en/of 30 oktober 2014 te Amsterdam en/of Almere en/of Den Haag, althans in Nederland, opzettelijk
een onware staat en/of (een) onware (geconsolideerde) balans, en/of een onware (geconsolideerde) winst- en verliesrekening en/of een staat van baten en lasten en/of een onware toelichting op (een van) die stukken van die vennootschap onder firma [bedrijf07] ,
openbaar heeft gemaakt, dan wel de openbaarmaking hiervan opzettelijk heeft toegelaten,
immers heeft verdachte in de ‘Antwoorden op vragenbrief 16 oktober 2014 mbt Bibob onderzoek [bedrijf07] vof, dhr en mw [verdachte01] 30-10-2014’ aan Dienst Justis, Ministerie van Veiligheid en Justitie (pag. 1164), onder 7a en 7b vermeld dat de drie leningsovereenkomsten door [bedrijf05] S.A. betrekking hebben op [bedrijf07] vof met verwijzing naar de jaarstukken die bij het betreffende antwoordenbrief zijn gevoegd en/of
- op de balans per 31 december 2013 onder de post 'langlopende schulden' een langlopende schuld van 652.938,- euro opgenomen (pag. 1170),
terwijl dit/deze bedrag(en) van 652.938,- euro geen langlopende schuld(en) betrof(fen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Op de tenlastelegging van feit 2 staat als pleegperiode 15 juli 2004 tot en met heden. Net als de rechtbank begrijpt het hof het einde van de periode gelet op de datum van de dagvaarding als
4 augustus 2016. Uit de overweging van de rechtbank op pagina 2 van het vonnis begrijpt het hof dat dit kennelijk ook de uitleg is geweest die de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg op dit punt heeft gegeven.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van feit 1 en de strafoplegging tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1

Feiten
De verdachte is en was ten tijde hier van belang bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf03] B.V., welke vennootschap op haar beurt bestuurder was en is van de op 15 juni 1999 opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf01] B.V. (verder ook te noemen: [bedrijf01] ).
[naam01] was in de jaren voorafgaand aan oktober 1999 middellijk eigenaar van [bedrijf02] B.V., waarin (de exploitatie van) het Amsterdamse prostitutiebedrijf [bedrijf04] was ondergebracht en eigenaar van de panden waarin dit bedrijf was gevestigd: [adres02] en [adres03] .
Uit het dossier, meer in het bijzonder uit diens aangifte van [index01] januari 1999, volgt dat [naam01] zich voorafgaand en na die datum dermate bedreigd voelde door [naam03] en [naam04] , van wie hij zegt te weten dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie en geweld niet zouden schuwen, dat hij zich gedwongen voelde om over te gaan tot de verkoop van [bedrijf04] en de daartoe behorende activa en vermogensrechten en de panden. In een overeenkomst betreffende koop en verkoop van activa, ondertekend op 1 oktober 1999 tussen [bedrijf02] B.V. (verkoper), [naam01] (verhuurder), [bedrijf01] (koper) en [verdachte01] is daartoe de koop/verkoop geregeld van activa (exploitatie/inventaris/intellectuele eigendomsrechten) en het onroerend goed aan [adres02] en [adres03] (hierna als gezamenlijkheid ook aan te duiden als: [bedrijf04] ). In deze overeenkomst is, onder andere, opgenomen dat voornoemd onroerend goed wordt verhuurd met een optie tot koop en dat bij gebruikmaking van die optie de koopprijs 4.400.000,00 gulden bedraagt en alle kosten voor rekening van de verkoper komen. Met betrekking tot de verhuur/huur van het onroerend goed is een afzonderlijke overeenkomst opgesteld, gedateerd 25 mei 1999. Hierin is, onder andere, opgenomen dat [naam01] (verhuurder) voornoemde panden aan [verdachte01] (huurder) verhuurt met ingang van 1 mei 1999, met een optie om het onroerend goed te kopen.
Gelet op de ingangsdatum van de huur op 1 mei 1999 gaat het hof er van uit dat de zaak (exploitatie/activa/merkenrecht [bedrijf04] ) op 1 mei 1999 aan [bedrijf01] is overgedragen.
Op 31 januari 2002 is [bedrijf01] eigenaar geworden van het bedrijfspand met ondergrond en verder aanbehoren aan [adres02] en het appartementsrecht verbonden aan [adres03] .
Op 27 juli 2023 heeft ten overstaan van de civiele rechter in de rechtbank Amsterdam op verzoek van [getuige01] een voorlopig getuigenverhoor (zaaknummer/rekestnummer C/13/705412/HA RK 21-259) plaatsgevonden bij welke gelegenheid onder meer [getuige01] en [getuige02] als getuige zijn gehoord. De verdachte en [bedrijf01] zijn in deze procedure verweerders. [getuige01] heeft aan zijn verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ten grondslag gelegd dat de verdachte en hij in 1999 mondeling hebben afgesproken dat [getuige01] recht heeft op 50% (van de opbrengst) van het onroerend goed van [bedrijf04] . [getuige01] was niet op papier maar wel in werkelijkheid als mede-eigenaar betrokken bij [bedrijf04] .
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam01] als gevolg van de bedreigingen door [naam03] en [naam04] zich genoodzaakt heeft gevoeld [bedrijf04] voor een bijzonder lage som – die hij zelf aan de verdachte heeft geleend – en onder onzakelijke voorwaarden aan de verdachte te verkopen.
De verdachte was geen willekeurige koper; er was sprake van een opzetje. De verdachte was een goede vriend en de zwager van [getuige01] , destijds vice-president van de [club01] en tevens een goede bekende van [naam03] en [naam04] . De advocaat-generaal gaat uit van een (schijn)constructie waarbij de verdachte (en [bedrijf01] B.V.) naar voren zijn geschoven als oplossing om te maskeren wie de werkelijke eigenaren van [bedrijf04] werden en waarbij [naam04] en [naam03] en/of [club01] zeggenschap kregen over [bedrijf04] . Naar de mening van de advocaat-generaal was de verdachte een stroman voor [naam04] en [naam03] en is [getuige01] als waarnemer voor hen opgetreden. Een en ander was zo opgezet omdat het ondenkbaar was dat [naam03] , [naam04] of [getuige01] de voor exploitatie van [bedrijf04] benodigde vergunningen zouden krijgen. De verdachte wist dat [naam01] verkocht omdat hij werd bedreigd en afgeperst. Daarom kan witwassen, naar de mening van de advocaat-generaal, wettig en overtuigend worden bewezen. Daarbij hoeft niet vast komen te staan dat de bedreiging/afpersing was gericht op het overnemen van [bedrijf04] door de verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat geen sprake is geweest van een opzetje en dat de verdachte geen stroman is geweest. Er is geen causaal verband tussen de afdreiging/bedreiging van [naam01] en het verwerven van [bedrijf04] door de verdachte via diens vennootschap [bedrijf01] B.V. Anders dan door het openbaar ministerie is gesteld, is de enkele wetenschap van de verdachte dat [naam01] werd bedreigd dan wel afgeperst, onvoldoende voor een veroordeling ter zake van witwassen.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat, voor zover het openbaar ministerie de stelling zou betrekken dat een ander gronddelict dan afpersing/bedreiging, met als doel [bedrijf04] te verwerven, is tenlastegelegd, dit in strijd is met de grondslagleer. De verdachte mag niet worden verrast door wijzigingen in de tenlastelegging.
Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hetgeen [getuige01] als getuige op
27 juli 2023 in het kader van een civielrechtelijk voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard, niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Die verklaring is ongeloofwaardig en wordt slechts door de verklaring van [getuige01] vriendin [getuige02] ondersteund.
Het oordeel van het hof
Bewezenverklaring
Het hof acht het onder 1 aan de verdachte tenlastegelegde bewezen in die zin dat de verdachte zich met zijn vennootschap [bedrijf01] en [getuige01] schuldig heeft gemaakt aan witwassen door te verbergen en/of verhullen wie de werkelijke rechthebbenden waren op de door [bedrijf02] B.V. en [naam01] bij de in de tenlastelegging genoemde overeenkomst en akte overgedragen panden en/of appartementsrechten
[adres02] en [adres03] , de goodwill van de nachtclub en/of het prostitutiebedrijf [bedrijf04] en de daarbij behorende activa en beeld- dan wel woordmerken. Zij hebben tevens deze zaken voorhanden gehad en daar gebruik van gemaakt. Dit deden zij in de wetenschap dat die zaken middellijk van misdrijf afkomstig waren. Het tenlastegelegde verwerven van deze voorwerpen is niet bewezen nu die verwerving heeft plaatsgevonden vóór aanvang van de tenlastegelegde periode. In het midden kan blijven de vraag of de verdachte (bewust) onderdeel was van een vooropgezet plan van [naam03] en [naam04] om [naam01] ertoe te brengen diens bedrijf [bedrijf04] met toebehoren aan hen af te staan. De beantwoording van die vraag doet voor hetgeen het hof bewezen acht niet terzake.
Het hof stoelt zijn oordeel op het volgende.
De verklaringen
[getuige01] is ter terechtzitting in hoger beroep in deze strafzaak als getuige onder ede gehoord. [getuige01] heeft verklaard dat hij mede-eigenaar van [bedrijf04] is. [naam01] had 12 miljoen gulden voor [bedrijf04] gevraagd maar [getuige01] heeft het “afgemaakt” op 10 miljoen gulden. [naam01] zou een bedrag van
8,4 miljoen gulden uit de zaak financieren en hij wilde 2 miljoen gulden contant hebben. Als de
2 miljoen gulden niet betaald werden, zou de koop niet doorgaan. Het was de bedoeling dat [getuige01] en [verdachte01] allebei 1 miljoen gulden zouden betalen; [getuige01] heeft 1 miljoen gulden direct contant betaald en [verdachte01] mocht 1 miljoen gulden in gedeeltes afbetalen. Op enig moment heeft [verdachte01] een lening bij iemand genomen om het bedrag in één keer af te betalen. Verder hebben [getuige01] en [verdachte01] samen een bedrag van 1,3 miljoen gulden aan [naam03] (het hof begrijpt: [naam03] ) en [naam04] (het hof begrijpt: [naam04] ) betaald. Dat was het bedrag dat [naam03] en [naam04] van [naam01] wilden hebben. [getuige01] en [verdachte01] hebben dit bedrag samen betaald. De betaling is voldaan met 500.000,00 gulden contant geld en 400 kilo hasj. [verdachte01] wist hiervan. Het bedrag van 1,3 miljoen gulden moest betaald worden, omdat de koop anders niet door zou gaan. Betalen van dat bedrag was dus nodig om [bedrijf04] te kunnen kopen. [getuige01] heeft verder verklaard dat hij mede-eigenaar van [bedrijf04] was maar dat dat niet op papier kon worden gezet omdat de zaak anders had kunnen sluiten. De reden daarvoor was volgens [getuige01] dat hij een strafblad had, dat hij lid van de [club01] was en dat er ten tijde van de overname in 1999 onderzoeken liepen. [getuige01] werd hoofd algemene zaken omdat ze toch een functie moesten bedenken.
Ook [getuige02] ( [getuige02] ) [getuige02] – een vriendin van [getuige01] – is ter terechtzitting in hoger beroep onder ede als getuige gehoord. Zij verzorgde nadat [bedrijf04] was overgenomen van [naam01] de administratie en begeleidde de prostituées. [getuige01] was volgens haar in dienst als hoofd beveiliging. [getuige02] heeft verklaard dat zij in die periode op een ochtend met de verdachte en [getuige01] op kantoor zat en dat toen is uitgekomen dat [getuige01] mede-eigenaar was maar dat dit stil moest blijven. De aanleiding van dat gesprek was dat [getuige01] ’s ochtends op kantoor kwam en haar altijd vroeg wat de avond daarvoor de omzet was geweest. [getuige02] was niet gewend dat alle personeelsleden alles mochten weten; zij vertelde alleen of het een goede of een slechte avond was geweest. [getuige01] raakte geïrriteerd als zij geen bedragen noemde. Daarom heeft [getuige02] tijdens een gesprek met de verdachte en [getuige01] gevraagd of [getuige01] de omzet mocht weten en toen is er open kaart gespeeld. De verdachte vertelde haar dat [getuige01] mede-eigenaar was en dat hij en [getuige01] ‘gelijken’ waren. Later is besproken waarom dat niet op papier stond. [getuige02] wist wie [getuige01] was en wat zijn achtergrond was. Prostitutie zou – in de herinnering van [getuige02] in 1999-2000 – gelegaliseerd worden en men was bang dat geen vergunning voor het voeren van een prostitutiebedrijf zou worden verleend als iemand met een bepaalde achtergrond (
het hof begrijpt: met een strafblad en als (mede)eigenaar)op de vergunning zou staan. Verder heeft [getuige02] verklaard dat de salarissen van [getuige01] en de verdachte van het begin af aan gelijk waren. Zij verdienden allebei 10.000,00 gulden met uitzondering van een beginperiode toen de verdachte geen salaris kreeg. Later is dat door de boekhouder met terugwerkende kracht rechtgetrokken omdat niet toegestaan was dat een personeelslid (
het hof begrijpt: [getuige01] , die op papier personeelslid was) meer verdiende dan de verdachte. In 2005 werd het salaris 12.500,00 euro. De salarissen van de verdachte en [getuige01] gingen steeds gelijktijdig omhoog.
Ook in de praktijk was te merken dat [getuige01] mede-eigenaar was. Behalve dat hij naar de omzet vroeg, werden (grote) beslissingen samen met hem genomen; hij was of daarbij aanwezig of het werd later met hem besproken. Hij kwam en ging wanneer hij wilde en hij hoefde ook niet te overleggen om met vakantie te kunnen gaan. Er hoefden geen vakantiedagen te worden bijgehouden; hij belde en zei dat hij er even niet was.
Verder heeft [getuige02] verklaard dat [getuige01] op enig moment iets op papier wilde hebben (
het hof begrijpt: met betrekking tot zijn mede-eigenaarschap)en dat er toen geprobeerd is om op twee manieren de helft van de eigendom van [bedrijf04] met alles wat daarbij hoorde naar hem over te laten gaan; eerst via een vennootschap met de naam [bedrijf08] B.V. en later via het testament van de verdachte. De verdachte wist van [bedrijf08] B.V. en hij is ook bij de gesprekken over dit onderwerp aanwezig geweest. De bedoeling was dat met ingang van het jaar 2001 5% van de aandelen in de onderneming jaarlijks zou overgaan naar [bedrijf08] B.V. om zo, na tien jaar, de helft van de eigendom aan deze vennootschap van [getuige01] over te dragen. Het zou in etappes moeten gebeuren omdat het wettelijk gezien niet mogelijk is om in één keer 50% van de eigendom over te dragen. Dit is niet gelukt omdat er in 2001 een heel groot onderzoek door de Belastingdienst kwam. Later is geprobeerd om de helft van de eigendom over te dragen via het testament van de verdachte. De bedoeling van het testament was dat 50% zou gaan naar het kind van [getuige01] en 50% naar de drie kinderen van de verdachte of diens vrouw. Het idee van het testament kwam van mr. [naam05] , de verdachte en [getuige01] . Het testament was in drievoud: één was voor [getuige01] , één lag op het kantoor van [naam05] en één bij de verdachte thuis. Uiteindelijk zijn de testamenten – die nog niet waren ondertekend – door de shredder gegaan in verband met een inval bij de [club01] en de arrestatie van [getuige01] in de zaak Acroniem, aldus [getuige02] .
Overwegingen
Het hof overweegt dat de uitgebreide en gedetailleerde verklaringen van [getuige01] en [getuige02] op essentiële punten overeenkomen en dat deze geloofwaardig zijn. De inhoud daarvan wordt daarnaast op in het oog springende punten ondersteund door de verklaring die [getuige03] op 7 april 2017 in deze strafzaak heeft afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam. Hij heeft verklaard van 1993 tot januari 2008 bij [bedrijf04] te hebben gewerkt, aanvankelijk als DJ maar later als barkeeper. Hij heeft verklaard dat (
het hof begrijpt: na de overname door de verdachte)naar het gevoel van het personeel [getuige01] de scepter zwaaide in [bedrijf04] . [getuige02] werd na de overname de manager van [bedrijf04] . Toen het personeel ervan werd beschuldigd dat zij zelf meisjes naar klanten zou rijden, heeft [getuige03] een gesprek aangevraagd met [getuige02] en [getuige01] (
het hof begrijpt: [getuige01] ). [getuige03] zei naar aanleiding van dat gesprek niet meer bij [bedrijf04] te willen werken en [getuige01] zei dat hij daarover na moest denken. Gevraagd door de rechter-commissaris waarom hij dat gesprek met [getuige01] voerde, antwoordde de getuige: “
Ik denk dat [getuige01] (het hof begrijpt: [getuige01]
) op dat moment voor iedereen het aanspreekpunt was, en niet [verdachte01] (het hof begrijpt: de verdachte
). (..) Een andere reden was dat [verdachte01] niet als aanspreekpunt van de zaak werd gezien. Als er bijvoorbeeld iets stuk was of anders moest, dan was het makkelijker met [getuige01] te bespreken dan met [verdachte01] . Het was eigenlijk automatisch dat je dat soort dingen met [getuige01] besprak.
(..) Als je als eigenaar van een zaak je gezicht niet laat zien, en niet met het personeel praat, dan trekken het personeel, de klanten en de dames daaruit bepaalde conclusies. Ze vragen zich af: wie deelt hier eigenlijk de lakens uit?” Deze verklaring ondersteunt de lezing dat [getuige01] mede-eigenaar was, zich ook als zodanig gedroeg en dat dit werd geaccepteerd door de verdachte.
De door voormalig barman [getuige04] op 29 september 2011 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring past in dat beeld. Op de vraag wat [naam01] het personeel heeft verteld over de overname door [verdachte01] antwoordt hij: “
[naam01] heeft ons meer dan duidelijk proberen te maken dat de man die het overnam, [verdachte01] , niks met de onderwereld te maken had. [naam01] legde er zo vaak de nadruk op, dat het lachwekkend werd en hiermee aangaf dat het allemaal een groot toneelstuk was.”En op de vraag of [getuige01] zich weleens uitliet over zijn positie verklaart [getuige04] : “
[getuige01] stak het ook niet onder stoelen of banken.
Ten slotte overweegt het hof dat het niet aannemelijk is dat een werknemer dezelfde maandelijkse beloning uit een onderneming krijgt als de eigenaar. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat [getuige01] vanaf het begin een beloning van 10.000,00 gulden per maand kreeg.
Medeplegen witwashandelingen
Het hof leidt uit het voorgaande af dat [getuige01] mede-eigenaar was van (de rechten op en activa in) [bedrijf04] en in een later stadium van de panden waarin het prostitutiebedrijf werd uitgeoefend. Ten aanzien van het eigenaarschap is een schijnconstructie gebruikt waarbij het leek of alleen de verdachte/ [bedrijf01] eigenaar was omdat dat anders voor problemen met de gemeente zou zorgen. Daarmee werd het mede-eigenaarschap van [getuige01] , ook nog in de tenlastegelegde periode, verborgen en/of verhuld. De verdachte heeft daar samen met zijn vennootschap welbewust aan meegewerkt. Evenzeer is er sprake geweest in de tenlastegelegde periode van het gezamenlijk voorhanden hebben en gebruik maken van één en ander.
Van misdrijf afkomstig
Daarbij ging het om onmiddellijk of middellijk uit misdrijf verkregen voorwerpen. Het hof komt tot de slotsom dat het geld en de verdovende middelen waarmee de eerste betalingen van (de rechten op en activa in) [bedrijf04] zijn gedaan van één of meer (niet nader bekend geworden) misdrijf/ven afkomstig was/waren. Een belangrijke indicatie daarvoor is dat dit grote geldbedrag in contanten is voldaan. Voorts leidt het hof uit het dossier af dat [getuige01] ten tijde van de overname van de rechten op en activa van [bedrijf04] in 1999 vice-president was van de Amsterdamse afdeling van de [club01] . Tegen leden van de [club01] , onder wie [getuige01] , zijn opsporingsonderzoeken en strafvervolging ingesteld in verband met een reeks strafbare feiten. [getuige01] heeft ook zelf verklaard dat hij destijds een strafblad had, waaruit het hof concludeert dat hij toen was veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. [getuige01] heeft over de herkomst van het contant door hem betaalde geld niets willen verklaren; ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij zich daaromtrent op zijn verschoningsrecht beroepen. Het hof is daarom, bij gebreke van een aannemelijke andersluidende verklaring over de herkomst van de betalingen, van oordeel dat het niet anders kan dan dat in ieder geval hetgeen door [getuige01] is voldaan van enig misdrijf afkomstig was. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
De conclusie is dat van de koopsom, die in eerste instantie is voldaan door 2 miljoen gulden contant te betalen, ten minste de helft – het gedeelte dat door [getuige01] is betaald – een criminele herkomst had. De verdachte wist daarnaast dat, om de koop te kunnen doen plaatsvinden, [naam03] en [naam04] werden betaald met crimineel vermogen en met 400 kilo hasj. Het onroerend goed is later betaald uit de opbrengsten die na verkoop van de activa zijn behaald met [bedrijf04] , dat toen door de verdachte en zijn medeverdachten ten minste voor de helft met crimineel geld was verkregen. Daarmee zijn de legale en criminele geldstromen vermengd geraakt. Het resultaat is dat de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen door vermenging van misdrijf afkomstig zijn.
Vrijspraak gewoontewitwassen en deelvrijspraak onderdeel B
Het hof zal vrijspreken van het tenlastegelegde ‘van witwassen een gewoonte maken’, nu het tenlastegelegde geen opeenvolging van verschillende witwashandelingen betreft, maar één voortdurend samenstel daarvan. Tevens zal het hof vrijspreken van het witwassen ter zake van B, genoemd in feit 1, nu de exploitatie, bedrijfsvoering en of uitoefening van een nachtclub en/of prostitutiebedrijf activiteiten betreffen en als zodanig niet vallen onder de noemer vermogensrecht, eigendomsrecht op onroerende goederen, registergoed of anderszins goed.

Bespreking van gevoerde verweren ten aanzien van feit 1

De raadsman heeft betoogd dat de enkele wetenschap van de verdachte dat [naam01] werd bedreigd dan wel afgeperst, onvoldoende is voor een veroordeling ter zake van witwassen. De beantwoording van die vraag is voor hetgeen het hof bewezen acht niet van belang, zodat deze kwestie verder onbesproken kan blijven.
De raadsman heeft aangevoerd dat, voor zover het openbaar ministerie de stelling zou betrekken dat een ander gronddelict dan afpersing/bedreiging met als doel [bedrijf04] te verwerven is tenlastegelegd, dit in strijd is met de grondslagleer. De verdachte mag niet worden verrast door wijzigingen in de tenlastelegging.
Dit verweer – wat daar van zij – kan onbesproken blijven nu van een wijziging van de tenlastelegging geen sprake is.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hetgeen [getuige01] als getuige op
27 juli 2023 in het kader van het civielrechtelijk voorlopig getuigenverhoor heeft verklaard, niet voor het bewijs mag worden gebruikt.
Nu het hof die verklaring niet voor het bewijs zal bezigen, behoeft dit verweer geen verdere bespreking.
Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de verklaring van [getuige01] , afgelegd in bedoeld voorlopig getuigenverhoor, ongeloofwaardig is en slechts door de verklaring van [getuige01] vriendin
[getuige02] in de civiele zaak wordt ondersteund.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de getuigen [getuige01] en [getuige02] is verklaard ongeloofwaardig is, verwijst het hof naar hetgeen hiervoor over de geloofwaardigheid van die verklaringen is overwogen.
Voorwaardelijke verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting het voorwaardelijk verzoek gedaan om, in het geval dat het hof de verklaring van de getuige [getuige05] voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde wil gebruiken, [getuige05] te kunnen horen.
Dit verzoek kan onbesproken blijven nu het hof de verklaring van de getuige [getuige05] niet als bewijsmiddel zal bezigen, zodat de voorwaarde van het verzoek niet intreedt.
Het hof constateert verder dat het in de pleitnota geformuleerde voorwaardelijke verzoek om [getuige01] als getuige te doen horen, is ingehaald door de omstandigheid dat deze getuige ter terechtzitting in hoger beroep is gehoord in het bijzijn van de verdachte en diens raadsman, waarbij de verdediging de getuige vragen heeft kunnen stellen.

Ten aanzien van de feiten 2 en 3

Ten aanzien van feiten 2 en 3 neemt het hof over de overwegingen van de rechtbank en de bewijsmiddelen waarop deze gebaseerd zijn, zoals opgenomen in paragraaf 4.3.2 en 4.3.3. van het vonnis. Het vonnis wordt om die reden als bijlage bij dit arrest gevoegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 15 juli 2004 tot en met 15 december 2011 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met [bedrijf01] B.V. en een ander persoon, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders van voorwerpen, te weten van vermogensrechten en/of eigendomsrechten op onroerende goederen en/of registergoederen en/of goederen voortvloeiende uit
- de overeenkomst betreffende koop en verkoop van activa tussen [bedrijf02] B.V. en [naam01] en [bedrijf01] B.V. en [verdachte01] ondertekend op 1 oktober 1999 en
- de akte van levering d.d. 31 januari 2002 tussen [naam01] en [verdachte01] (handelend als zelfstandig bevoegd directeur van [bedrijf03] B.V. welke vennootschap handelde als zelfstandig bevoegd bestuurder van [bedrijf01] B.V.),
zijnde de navolgende vermogensrechten en/of eigendomsrechten op onroerende goederen en/of registergoederen en/of goederen:
A. de onroerende zaken / register goederen / appartementsrechten:
- [adres02] (kadastraal bekend gemeente Amsterdam, sectie [sectie01] nummer [nummer01] ) en
- [adres03] (kadastraal bekend gemeente Amsterdam, Sectie [sectie01] complexaanduiding [nummer02] , appartementsindex [index01] ) en
C. de goodwill van de nachtclub en/of prostitutiebedrijf [bedrijf04] en
D. de intellectuele eigendomsrechten op / verbonden aan:
- het woordmerk [naam02] , ingeschreven onder nummer [nummer03] en gedeponeerd op 18 november 1993 onder nummer [nummer04] voor waren en/of diensten in de klassen 41 en 43 en/of
- het woordmerk [bedrijf04] , ingeschreven onder nummer [nummer05] en gedeponeerd op 25 februari 1986 onder nummer [nummer06] voor waren en/of diensten in de klassen 03, 09, 16, 24, 25, 28 en 33 en/of
- het woordmerk [bedrijf04] , ingeschreven onder nummer [nummer07] en gedeponeerd op 12 augustus 1987 onder nummer [nummer08] voor waren en/of diensten in de klassen 05 en 10 en/of
- het woordmerk [bedrijf04] , ingeschreven onder nummer [nummer09] en gedeponeerd op 23 november 1987 onder nummer [nummer10] voor waren en/of diensten in de klassen 35, 38, 41 en 43 en/of
- het beeldmerk ingeschreven onder nummer [nummer11] en gedeponeerd op 25 februari 1986 onder nummer [nummer12] voor waren en/of diensten in de klassen 03, 09, 16, 24, 25, 28 en 33 en/of
- het beeldmerk ingeschreven onder nummer [nummer13] en gedeponeerd op 12 augustus 1987 onder nummer [nummer14] voor waren en/of diensten in de klassen 05 en 10 en
E. de activa (de voorraad en inventariszaken) zoals die zich bevonden op de adressen: [adres02] en/of [adres03] ,
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van die vermogensrechten en/of onroerende zaken en/of registergoederen en/of goederen zijn,
en hebben hij, verdachte en zijn mededaders deze vermogensrechten en/of onroerende zaken en/of registergoederen en/of goederen voorhanden gehad en daarvan gebruik gemaakt,
zulks terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 4 augustus 2004 tot en met 4 augustus 2016 in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft verdachte 1.325.000,00 NLG, te weten van:
- 400.000,00 NLG, voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [bedrijf05] SA en [bedrijf06] d.d. 27/09/1982 en
- 450.000,00 NLG, voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [bedrijf05] SA en [bedrijf06] d.d. 07/01/1985 en
- 475.000,00 NLG, voortvloeiende uit de overeenkomst rekening courant krediet tussen [bedrijf05] SA en [bedrijf06] d.d. 07/05/1987
de werkelijke aard verhuld, waarbij het verhullen van de werkelijke aard van voornoemde geldbedragen er uit bestaat dat valse en onjuiste betalingstitels worden opgegeven, zulks terwijl verdachte wist dat die geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij, als vennoot van de vennootschap onder firma [bedrijf07] , op 30 oktober 2014 in Nederland, opzettelijk een onware balans, en een onware toelichting op die stukken van die vennootschap onder firma [bedrijf07] , openbaar heeft gemaakt,
immers heeft verdachte in de ‘Antwoorden op vragenbrief 16 oktober 2014 mbt Bibob onderzoek [bedrijf07] vof, dhr en mw [verdachte01] 30-10-2014’ aan Dienst Justis, Ministerie van Veiligheid en Justitie, onder 7a en 7b vermeld dat de drie leningsovereenkomsten door [bedrijf05] S.A. betrekking hebben op [bedrijf07] vof met verwijzing naar de jaarstukken die bij de betreffende antwoordenbrief zijn gevoegd en op de balans per 31 december 2013 onder de post ‘langlopende schulden’ een langlopende schuld van 652.938,00 euro opgenomen, terwijl dit bedrag van 652.938,00 euro geen langlopende schuld betrof.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het onder 1 bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Voor zover de verdediging heeft willen volhouden dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak tot ontslag van alle rechtsvervolging dient te leiden, wordt dit verweer verworpen. In het strafrecht kan ontslag van alle rechtsvervolging worden uitgesproken indien het bewezenverklaarde feit niet kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit, of, wanneer dit wel het geval is, de verdachte niet strafbaar is vanwege een strafuitsluitingsgrond. Van geen van beide situaties is sprake.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
het door de bestuurder opzettelijk openbaar maken van een onware balans.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld, rekening houdend met de ouderdom van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn, tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat slechts een gevangenisstraf passend is in deze zaak.
De raadsman heeft gewezen op de ouderdom van de zaak, de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de omstandigheid dat de verdachte 77 jaar oud is en de zorg draagt voor zijn vrouw die terminaal ziek is. Hij heeft op grond hiervan aangevoerd dat de enige juiste beslissing in deze een schuldigverklaring zonder oplegging van straf is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) witwassen. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan omdat de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Daarnaast faciliteert witwassen andere strafbare feiten. De gang van zaken rond de aankoop en het bezit van [bedrijf04] door de verdachte en zijn zwager is een schoolvoorbeeld van hoe uit misdrijf verkregen gelden en goederen het legale economische verkeer binnenkomen en dat ontregelen. Ten onrechte wordt daarmee het beeld gecreëerd dat misdaad kan lonen. Het gaat om ernstige feiten. De verdachte heeft geen blijk gegeven zich enige rekenschap te hebben gegeven van de ernst van die feiten. Hij heeft daarover geen verantwoording afgelegd en blijft iedere betrokkenheid bij witwassen ontkennen. Daarnaast is het gemak waarmee hij zich grote geldbedragen heeft laten toestoppen zonder de herkomst daarvan te controleren, verontrustend. Het hof zal dit alles in het nadeel van de verdachte meewegen. Ten slotte heeft de verdachte zijn strafbare handelen nog geprobeerd te verbloemen door een onware balans op te laten maken en openbaar te maken waarop zogenaamde leningen onterecht als schuld waren opgenomen. Daarmee heeft hij het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijk verkeer in officiële geschriften moet kunnen worden gesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof zal dit in het voordeel van de verdachte bij het bepalen van de op te leggen straf meewegen. Hetzelfde geldt voor zijn inmiddels gevorderde leeftijd en moeilijke persoonlijke omstandigheden.
Voor feiten als hier aan de orde kan in beginsel niet worden volstaan met de oplegging van iets anders dan een vrijheidsbenemende straf. Een schuldigverklaring zonder oplegging van de straf is dan ook niet aan de orde. De ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigt naar het oordeel van het hof in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf van de duur van ten minste 1 jaar. De ouderdom van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte maken echter dat het hof de oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur, namelijk voor de duur van zes maanden, passend acht.
Redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat een ieder recht heeft op een behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze in artikel 6 EVRM neergelegde waarborg strekt er in strafzaken toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn bij behandeling van deze zaak in eerste aanleg met ruim 28 maanden en in hoger beroep met ruim 14 maanden is overschreden. Dit zal tot strafvermindering moeten leiden.
Het hof zal daarom de op te leggen straf in die zin matigen dat de hiervoor genoemde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden in voorwaardelijke vorm zal worden opgelegd, met daarnaast de oplegging van een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hof acht deze straf geboden. Voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie zoals door de raadsman bepleit, ziet het hof geen aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
[benadeelde01] B.V. heeft zich in hoger beroep opnieuw als zodanig gevoegd met – subsidiair – een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 1.073.953,69.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft zij primair aangevoerd dat zij het eens is met het vonnis van de rechtbank (vrijspraak van de verdachten en bewaring van het beslagene). Aangezien dit standpunt geen vordering tot schadevergoeding behelst, laat het hof dit verder onbesproken.
Subsidiair heeft de benadeelde partij naar voren gebracht dat zij – naar het hof begrijpt: door de tenlastegelegde feiten – schade heeft geleden ter zake van het volgende:
  • de kosten die zij heeft moeten maken ter verwerving van de op de beslaglijst vermelde panden en bijbehorende rechten, waaronder te betalen overdrachtsbelasting, notariële kosten en andere kosten als vermeld op de bij haar vordering gevoegde Nota van afrekening van notariskantoor [notaris01] van 15 december 2011;
  • de kosten die zij na de levering van het pand
een en ander tot het hiervoor genoemde bedrag van in totaal € 1.073.953,69.
Ter toelichting hierop heeft zij het navolgende naar voren gebracht. Zij heeft deze kosten onontkoombaar moeten maken omdat zij nu eenmaal eigenaar was geworden van het pand
(het hof begrijpt: vorengenoemde panden)en dit niet kon worden verkocht of ten volle gebruikt vanwege het daarop rustende beslag. Door de witwasverdenking tegen de verdachten is de benadeelde partij gedwongen aanzienlijke kosten te maken zonder profijt van het gekochte te hebben. Dit geldt temeer als het pand wordt verbeurd verklaard. Het gaat hier om schade die rechtstreeks voortvloeit uit het feit dat het pand een criminele herkomst zou hebben. [benadeelde01] mocht er in december 2011 op vertrouwen dat de strafrechtelijke vervolging van de verdachte niet zo’n vaart zou lopen en heeft daarom geen (eigen) schuld aan het ontstaan van de schade, aldus de benadeelde partij.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dat er sprake was van een verdenking van witwassen ten aanzien van de panden was bekend bij [naam06] , bestuurder van de koper. Er zijn bovendien in de koopovereenkomst en de akte van levering ontbindende voorwaarden opgenomen, die [benadeelde01] had kunnen inroepen. Dat is niet gebeurd. Ook de koopsom is nog niet voldaan. Onder die omstandigheden is er geen sprake van een causaal verband tussen het tenlastegelegde en de door de benadeelde partij gestelde schade en overigens is er sprake van eigen schuld aan het ontstaan van de schade aan de zijde van de benadeelde partij.
De raadsman van de verdachte heeft zich bij het standpunt van de advocaat-generaal aangesloten.
Het hof overweegt het volgende.
Aan de orde is de vraag of de benadeelde partij ten gevolge van de bewezenverklaarde witwasgedragingen rechtstreeks schade heeft geleden en daarnaast onder meer de vraag of deze schade de verdachte kan worden toegerekend. Niet aanstonds duidelijk is dat de schuld voor de ontstane schade – wat er ook zij van de omvang daarvan of de vraag of deze rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt – geheel of voor enig deel bij de verdachte ligt. De beantwoording van alleen al die vraag vergt, wil dit op verantwoorde wijze gebeuren, nader onderzoek. Bedoeld nader onderzoek zou een onevenredige belasting van dit strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in dit strafgeding niet worden ontvangen in haar vordering. Zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 336 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.L. Bruinsma en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 maart 2024.
Mr. B.E. Dijkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.