Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
is het hof tot het oordeel gekomen dat de huurovereenkomst tussen partijen door de kantonrechter terecht is beëindigd, omdat het belang van Jamavi bij voortzetting van de huurovereenkomst, moet wijken voor het belang van Victoria tot beëindiging ervan.
3.Beoordeling
grief 1 in incidenteel hoger beroepbestrijdt Victoria Hotel dat zij schadeplichtig is vanwege de ontruiming op 31 januari 2017. Zij wijst erop dat de huurovereenkomst al in 2009 was opgezegd, waarna de kantonrechter al op 24 oktober 2014 de beëindiging van de huurovereenkomst heeft uitgesproken, welk oordeel door het hof al op 7 november 2017 is bevestigd. Volgens Victoria Hotel heeft Jamavi de discussie over de verhuis- en inrichtingskosten nodeloos gerekt en is ook aan de kant van het hof veel vertraging opgetreden, waardoor de beëindiging uiteindelijk pas per 1 april 2020 is uitgesproken. Victoria Hotel trekt uit een en ander de conclusie dat de ontruiming op 31 januari 2017 niet onrechtmatig was, althans dat het vorderen van schadevergoeding over de periode tussen 31 januari 2017 en 1 april 2020 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Meer subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de ontruiming in ieder geval per 7 november 2017 wel rechtmatig was, omdat het hof op die datum reeds heeft geoordeeld dat de huurovereenkomst moest worden beëindigd, maar dat ten onrechte en ongemotiveerd in het dictum van het arrest niet heeft gedaan.
te allen tijdeworden gedaan, dus ook na het verstrijken van de beroepstermijn. Om die reden snijdt het betoog van Victoria Hotel dat zij bij haar beslissing om niet in cassatie te gaan ervan is uitgegaan dat de deskundigenkosten voor rekening van Jamavi bleven, geen hout. Niettemin heeft de grief succes. Het hof zal deze vordering alsnog afwijzen en zal het ertoe leiden dat op het aanvullingsverzoek alsnog wordt beslist.
grief 3 in incidenteel hoger beroepbestrijdt Victoria Hotel haar veroordeling in de kosten van het geding in eerste aanleg. Zij meent dat Jamavi als de overwegend in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, omdat van het door haar gevorderde bedrag maar een klein deel is toegewezen. De beslissing over deze grief wordt aangehouden totdat over de grieven van Jamavi in het principale hoger beroep is beslist.
grieven I en II in principaal hoger beroepkomt Jamavi tegen deze overweging op. Zij voert aan dat het besluit het filiaal aan de Amsteldijk over te nemen uitsluitend het gevolg was van de onrechtmatige ontruiming. Als het bedrijfsresultaat in de nieuwe vestiging positief was geweest, was dat ook in mindering gekomen op de toe te kennen schadevergoeding. Doordat het personeel voor een groot deel kon overgaan naar de nieuwe vestiging, zijn er minder loonkosten gemaakt, die anders ook schade zouden zijn geweest. De door de ontruiming geleden schade moet zo veel mogelijk concreet worden berekend, aldus nog steeds Jamavi.
grief XVII in principaal hoger beroepis gebaseerd op het betoog van Jamavi dat de door haar ingeschakelde schade-expert [bedrijf] in de schadeberekening terecht ook de resultaten van het filiaal aan de Amsteldijk heeft meegenomen, deelt die grief het lot van de eerste twee grieven van Jamavi; de rechtbank heeft op goede gronden slechts twee derde van de kosten van de expert als schade aangemerkt.
Grief III in principaal hoger beroepfaalt om die reden ook.
grief IV in principaal hoger beroepheeft Jamavi ter onderbouwing van dit deel van haar vordering verwezen naar bepalingen uit haar franchiseovereenkomst met Febo Beheer B.V., waarin is bepaald dat (artikel 9.1) Jamavi uitsluitend het Febo-assortiment mocht voeren en dat assortiment uitsluitend mocht afnemen van de franchisegever of door deze aangewezen derden, (artikel 9.3) Jamavi zich moest houden aan de maximumprijzen die Febo Beheer B.V. voorschreef, (artikel 15.1) Jamavi een franchisevergoeding van € 376,28 exclusief btw per week verschuldigd was en (artikel 16) de franchiseovereenkomst gold tot 27 oktober 2020. Voor de hoogte van de vordering heeft zij verwezen naar de bijlage bij de brief van 20 november 2020, waaruit blijkt dat de vordering is berekend op basis van de inkopen in 2016.
nietis gemotiveerd, in het executiegeschil nog een belangenafweging moet plaatsvinden. Jamavi had dus kunnen weten dat haar vordering in kort geding nagenoeg kansloos was. Om die reden zijn de daarvoor gemaakte kosten niet te beschouwen als redelijke kosten ter beperking van schade. Aldus strandt deze grief.
grief VI in principaal hoger beroepgericht. Jamavi voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het meerwerk dat haar boekhouder heeft moeten verrichten betrekking had op het opmaken van de jaarrekening. Het meerwerk zag op het beantwoorden van de vragen van [bedrijf] , aldus Jamavi.
grief VII in principaal hoger beroepverwijt Jamavi de rechtbank dat zij in het eindvonnis niet is teruggekomen van haar oordelen in het tussenvonnis. Deze grief faalt alleen al omdat het hof in het voorgaande de oordelen in het tussenvonnis juist heeft bevonden.
grief IX in principaal hoger beroepaan zelfstandige betekenis, nu in de toelichting daarop wordt terugverwezen naar eerdere grieven en vooruitgewezen naar latere grieven. In haar verweer tegen deze grief heeft Victoria Hotel bezwaar gemaakt tegen de omvang van de door de rechtbank toegepaste correctie in verband met lagere autokosten in de schadejaren. De rechtbank heeft voldoende aannemelijk geacht dat medio 2016 de bedrijfsauto is vervangen door een scooter, waardoor in de jaren erna de kosten zijn gedrukt. De rechtbank heeft de afname van de autokosten schattenderwijs vastgesteld op € 15.090,= in totaal over de drie schadejaren, overeenkomstig de berekening van Victoria Hotel in haar antwoordakte van 1 december 2021. Het argument van Victoria Hotel dat het bedrag van de jaarlijkse kosten van de scooter van € 350,= onaannemelijk laag zou zijn, is door de rechtbank van de hand gewezen. In hoger beroep heeft Victoria Hotel dat argument herhaald, maar niet van aanvullende onderbouwing voorzien, zodat ook het hof daaraan voorbij gaat.
grief X in principaal hoger beroepbestrijdt Jamavi dat zij voorafgaand aan de ontruiming aan haar maximale capaciteit zou hebben gezeten. Op normale dagen stonden lang niet alle frituren aan en al ze wel aan stonden, waren zij niet altijd maximaal gebruikt. Op feestdagen zoals Koningsdag was Jamavi ook in staat veel hogere omzeteten te realiseren dan op gewone dagen. Er is dan ook geen enkele reden om niet aan te knopen bij de omzetstijging zoals de omringende Febo-vestigingen die in de jaren 2017 tot en met 2020 hebben weten te realiseren, aldus Jamavi.
grief XII in principaal hoger beroepbetoogt Jamavi dat de rechtbank het stijgingspercentage ten onrechte niet op de omzet, maar op de winst heeft toegepast. Ook deze grief is terecht voorgedragen. Een stijging van de omzet met een paar procent leidt als alle overige gegevens gelijk blijven, tot een stijging van de winst met een hoger percentage. Om een juiste berekening te maken moet vanuit de omzet worden gerekend.
grief XIII in principaal hoger beroepvoert Jamavi aan dat de rechtbank ten onrechte de geprognotiseerde winst over de jaren 2017 tot en met 2020 niet naar boven toe heeft bijgesteld vanwege te verwachten lagere afschrijvingen. De rechtbank heeft deze afwijzing gebaseerd op de overweging dat als minder wordt geïnvesteerd, de onderhouds- en reparatiekosten zullen toenemen. Jamavi brengt hiertegen in dat zij na de brand in 2012 in de jaren 2013 en 2014 substantieel heeft geïnvesteerd in de vaste activa, welke investeringen in de daarvoor gebruikelijke vijf jaar zijn afgeschreven, waardoor de afschrijvingen in de loop van 2018 lager zouden zijn geworden. Zij acht het mogelijk dat de post onderhoud en reparatie vanaf 2017 iets zou zijn toegenomen, maar niet dat dat die toename het vervallen bedrag van de afschrijvingen zou evenaren.
grief XIV in principaal hoger beroepbestrijdt Jamavi het oordeel van de rechtbank dat zij haar standpunt dat een correctie van de geprognotiseerde winst nodig is op grond van het feit dat zij zonder de ontruiming in de jaren 2017 tot en met 2020 lagere juridische kosten zou hebben gemaakt dan zij in de jaren 2014 tot en met 2016 heeft gemaakt. In de toelichting op de grief voert Jamavi aan dat de schade zoveel mogelijk concreet moet worden berekend en dat de in de jaarstukken over de periode van 2014 tot en met 2016 onder de algemene kosten opgenomen juridische kosten geen representatief beeld geven van die kosten in de jaren 2017 tot en met 2020, omdat Jamavi in die eerdere jaren verwikkeld was in diverse procedures inzake de beëindiging van de huurovereenkomst. Met de in de jaren 2017 tot en met 2020 daadwerkelijk gemaakte juridische kosten heeft [bedrijf] in de prognose al rekening gehouden, aldus Jamavi.
grief XV in principaal hoger beroepgericht. In de toelichting op de grief heeft Jamavi gewezen op de daling van de transportkosten in de jaren 2017 tot en met 1019 in het filiaal aan de Amsteldijk. Die daling is volgens haar met name veroorzaakt door het feit (van algemene bekendheid) dat klanten steeds meer met pin en creditcard zijn gaan betalen en op een gegeven moment ook contactloos konden gaan betalen. Deze ontwikkeling heeft zich vanaf 2017 ingezet. Daarnaast was een oorzaak van de daling van de kosten gelegen in een wijziging van het beleid van Febo Beheer B.V. die eind 2016 plaatsvond en die inhield dat de frequentie van het ophalen van de dagomzetten, tot dan toe twee maal per week, werd teruggebracht.
grieven XVI en XVIII in principaal hoger beroep, die geen zelfstandige betekenis hebben, maar rechtstreeks voortvloeien uit de overige grieven, wordt aangehouden tot het eindarrest.