Uitspraak
ERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
(en hun kinderen)doorgang geeft via de gang in de woning van [geïntimeerde] . Dat is volgens [appellanten] niet correct. Erfdienstbaarheden worden immers gekoppeld aan percelen. Daarbij komen de rechten die uit de erfdienstbaarheid voortvloeien ook toe aan bijvoorbeeld de bezoekers of huurders van de eigenaar van het perceel, tenzij uit de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid het tegendeel blijkt. [appellanten] zijn niet van plan om van de gang een achterom te maken voor henzelf en hun bezoek. Zij willen alleen voorkomen dat zij geen gebruik meer mogen maken van de gang of dat er hierover vragen ontstaan in het geval dat hun persoonlijke situatie in de toekomst zou wijzigen, bijvoorbeeld als hun gezinssamenstelling zou veranderen of als zij gebruik zouden maken van een huishoudster of oppas.
(en hun kinderen)vervangen door: het heersend erf. Het hof leest in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid geen beperking wat betreft de personen die wegens het heersend erf gebruik mogen maken van het recht van doorgang. Niet gesteld of gebleken is dat de plaatselijke gewoonte op een dergelijke beperking wijst. Aldus zijn er geen aanknopingspunten om derden, die vanwege [appellanten] van de doorgang gebruik wensen te maken, die toegang te ontzeggen, zoals [geïntimeerde] heeft gevorderd. Voor inkorting van de aanhef van de verklaring voor recht, zoals [appellanten] voorstaan, bestaat geen aanleiding. Evenals [geïntimeerde] is het hof van oordeel dat die verkorte aanhef minder duidelijk is.
zoals die doorgang thans in dit laatste perceel aan een gedeelte van de oostelijke zijde daarvan bestaat, welke doorgang steeds behoorlijk afgesloten zal moeten zijn van het overige gedeelte van perceel drie(het hof begrijpt: het pand van [geïntimeerde] )
zoals nu het geval is.’ Tussen partijen staat echter vast dat de deur aan de tuinzijde van de inpandige gang thans niet meer goed sluit (terwijl dat voorheen wel het geval was) en dat de deur aan de straatzijde niet aan de binnenkant geopend kan worden. Voor de (onbelemmerde) uitoefening van de erfdienstbaarheid, waarbij [appellanten] het recht van doorgang hebben
van en naarde [straatnaam 2] , acht het hof aan de tuinzijde van de gang een goed sluitende deur en aan de straatzijde van de gang een deur met een slot dat aan beide zijden geopend kan worden noodzakelijk. [geïntimeerde] zal moeten dulden dat [appellanten] de deur en het slot vervangen. Artikel 5:75 BW bepaalt immers dat de eigenaar van het heersende erf bevoegd is om op zijn kosten op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. De aan deze vorderingen gekoppelde dwangsom zal beperkt en gemaximeerd worden toegewezen als door het hof redelijk geacht.