ECLI:NL:GHAMS:2024:612
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geschil over de geldigheid van een kettingbeding en bewijsopdracht aan rechtsopvolgers
In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige buren over de vraag of een kettingbeding is opgelegd aan de rechtsopvolgers van de eigenaars van een perceel. De appellante, eigenaar van een woning, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, die haar vordering tot betaling van een boete van € 20.000,- had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat het kettingbeding, dat onder andere het gebruik van een weiland en een paardenbak regelt, niet was opgelegd aan de nieuwe eigenaren van het perceel. De appellante betwist dit en stelt dat de voormalige eigenaren hun verplichtingen niet zijn nagekomen door het kettingbeding niet aan hun rechtsopvolgers op te leggen. Het hof oordeelt dat het aan de geïntimeerden is om te bewijzen dat zij het kettingbeding aan hun rechtsopvolgers hebben opgelegd. Het hof laat de geïntimeerden toe om bewijs te leveren en houdt verdere beslissingen aan tot het bewijs is geleverd. De zaak wordt opnieuw op de rol gezet voor uitlating door de geïntimeerden over de wijze van bewijslevering.