[appellant 1] heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover in hoger beroep van belang en verkort weergegeven, waarbij het hof de door [appellant 1] gehanteerde nummering aanhoudt:
IV. een verklaring voor recht dat de kadastrale grens zoals deze door [Naam] is uitgemeten, de juridische erfgrens is;
V. een veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van de kosten van de door [Naam] uitgevoerde kadastrale meting ten bedrage van € 649,00;
VI.
primaireen bevel de schutting te plaatsen op de kadastrale erfgrens of op het perceel van [geïntimeerde 1] zoals uitgemeten en aangegeven door [Naam] met paaltjes
subsidiaireen veroordeling tot betaling van een vergoeding ter hoogte van € 2.745,00 aan [appellant 1] voor het terugplaatsen van de schutting op de juridische erfgrens;
VII.
primaireen bevel tot plaatsing van de toegangspoort aan de achterzijde van het perceel van [appellant 1] tegen de nieuw te plaatsen schutting;
subsidiaireen veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van een bedrag van € 786,50 ter zake van de kosten van het herplaatsen van de toegangspoort en het herstel van de bestrating;
VIII. met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de proceskosten.
[appellant 1] heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat de door [Naam] uitgemeten erfgrens de kadastrale en juridische erfgrens is. Die grens ligt volgens [appellant 1] in het verlengde van de scheidingsmuur tussen de woningen van partijen, meer specifiek op de plaats waar de gezamenlijke schutting door partijen in 2019 is geplaatst en waar de eerdere coniferenhaag stond. De schutting staat na de verplaatsing door [geïntimeerde 1] niet meer loodrecht op de achtergevel van de woningen van partijen en is ook niet ordentelijk geplaatst. Volgens de rechtbank is het [appellant 1] vooral hierom te doen dat de vraag wordt beantwoord of de huidige schutting op de juiste plaats, namelijk op de kadastrale erfgrens staat. [appellant 1] twijfelt eraan of de metalen buis door het kadaster correct is geplaatst, omdat de meting van [Naam] uitwijst dat dit niet zo is. [appellant 1] heeft ook aangevoerd dat de coniferenhaag meer dan dertig jaar heeft gestaan en zich ter zitting in eerste aanleg beroepen op verjaring.
[geïntimeerde 1] heeft betoogd dat de schutting na de verplaatsing door hem op de kadastrale en daarmee juridische erfgrens staat.
De rechtbank is in het tussenvonnis aan het beroep van [appellant 1] op verjaring voorbij gegaan, omdat [appellant 1] niet precies heeft aangeduid waar de huidige schutting afwijkt van de plaats van de door partijen verwijderde coniferenhaag en ook omdat [appellant 1] aan de door hem gestelde verjaring geen vordering heeft gebonden. De rechtbank heeft voorts de juistheid van de meting door het kadaster tot uitgangspunt genomen. [appellant 1] is echter (bij het volgende tussenvonnis) toegelaten tot het leveren van het bewijs van zijn stelling dat de door [Naam] uitgezette erfgrens de juridische erfgrens is en dat de schutting nu niet op die juridische erfgrens staat. [appellant 1] heeft hierop bij akte te kennen gegeven het kadaster en [Naam] gezamenlijk opdracht te hebben gegeven om een derde meting uit te voeren en bewijs te willen leveren door middel van het horen van een bij [Naam] werkzame persoon als getuige. [appellant 1] heeft de rechtbank na bepaling van een datum voor dit getuigenverhoor verzocht om intrekking van dit getuigenverhoor en vonnis gevraagd. De rechtbank heeft zijn vorderingen bij gebrek aan bewijs daarna afgewezen.