ECLI:NL:GHAMS:2024:561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.306.951/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg splitsingsakte en gebruiksrecht van het dak in appartementsrecht

In deze zaak gaat het om de uitleg van de splitsingsakte en de vraag of het gebruiksrecht van de appartementsgerechtigde het gehele dak omvat of slechts het gedeelte waarop een dakterras is aangelegd. De zaak is aanhangig gemaakt door [verzoeker] die in hoger beroep is gekomen van een beschikking van de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat het appartementsrecht van [verzoeker] niet het exclusieve gebruik van het gehele dak omvat, maar enkel het dakterras. [verzoeker] heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, terwijl [verweerders] in incidenteel hoger beroep twee grieven hebben ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de splitsingsakte en de splitsingstekening niet met elkaar overeenstemmen en dat de tekst van de splitsingsakte doorslaggevend is voor de vaststelling van de omvang van het appartementsrecht. Het hof heeft geoordeeld dat [verzoeker] geen exclusief gebruiksrecht heeft ten aanzien van het deel van het dak waarvoor geen dakterras vergund is, omdat zijn beroep op verjaring niet slaagt. De beschikking van de kantonrechter is gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd. De proceskosten zijn toegewezen aan de partijen conform hun procespositie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.306.951/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 9303311 EA VERZ 21-429
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2024
inzake
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E. Swart te Amsterdam,
tegen

1.[verweerder 1] ,

2. [verweerder 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
verweerders in principaal hoger beroep,
verzoekers in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. K. Kroon te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerders] (en afzonderlijk [verweerder 1] en [verweerder 2] ) genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[verzoeker] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
15 februari 2022, onder aanvoering van 3 grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 16 november 2021 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en alsnog de verzoeken van [verweerders] zal afwijzen en voor recht te verklaren dat het gehele dak tot het appartementsrecht van [verzoeker] behoort en [verzoeker] daarmee recht heeft op het uitsluitend gebruik van het dak, met veroordeling van [verweerders] in de proceskosten van beide instanties.
Op 6 juli 2022 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep, tevens houdende incidenteel appel, met producties, van [verweerders] ingekomen, strekkende tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] in principaal hoger beroep en tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met uitzondering van het oordeel dat [verweerders] onvoldoende belang hebben bij nakoming op alle punten en de afwijzing van de verzoeken van [verweerders] , waarbij zij hebben verzocht om die alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten van beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
[verzoeker] concludeert bij verweerschrift in incidenteel appel, ontvangen op 25 augustus 2022, tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] en in zoverre tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [verweerders] in de kosten van het incidentele hoger beroep.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 november 2023 hebben voornoemde advocaten het woord gevoerd aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben hun standpunt toegelicht en vragen van het hof beantwoord. Partijen hebben ter zitting verduidelijkt dat hun vorderingen en grieven, voor zover deze zijn gerelateerd aan de vergunning verleend in 1999 voor het dakterras, niet meer aansluiten op de recente ontwikkelingen omdat die vergunning inmiddels is uitgewerkt.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Partijen vormen samen de Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE) van het gebouw [straatnaam] 171 te [plaats] , waarvan [verweerder 1] de voorzitter is. [verweerders] zijn eigenaar van het appartementsrecht rechtgevend op gebruik van de benedenwoning 171-huis (in de splitsingsakte aangeduid met indexnummer 1), [verzoeker] van de bovenwoning 171-II (in de splitsingsakte aangeduid met indexnummer 2) gelegen aan de [straatnaam] .
2.2
Partijen hebben hun appartementsrechten gekocht van de heer [naam] (hierna: [naam] ), die het gehele pand in eigendom had en het op 3 juli 2000, daags voorafgaand aan de levering aan [verzoeker] , heeft laten splitsen. [verweerders] hebben hun appartementsrecht op 15 november 2001 van [naam] gekocht.
2.3
[naam] heeft zelf nog een bouwvergunning aangevraagd (afgegeven op 15 juli 1999, hierna: de vergunning) voor een dakterras voor het appartement 171-II en dat vervolgens laten aanleggen. Nadien heeft [verzoeker] in ieder geval nog wijzigingen aangebracht aan de toegang van het dakterras.
2.4
In de splitsingsakte is onder het kopje ‘bestemmingswijziging, toestemming grondeigenaar en toepasselijk verklaring algemene en bijzondere bepalingen’ met betrekking tot het appartementsrecht van [verzoeker] opgenomen:
(…) omvattende de tweede en derde verdieping circa tweehonderd twaalf vierkante meter (212m2) Bruto Vloer Oppervlakte (BVO) en het dakterras circa zeven en zestig, zes en vijftig/honderdste vierkante meter (67,56m2).
2.5
De splitsingsakte bepaalt ten aanzien van het appartementsrecht van [verzoeker] in artikel 17 lid 4:
De eigenaars en gebruikers zijn verplicht de privé gedeelten te gebruiken:- (…)- Voorzover het betreft het terras behorende tot het privé gedeelte van het appartementsrecht met indexnummer 2: als terras, met dien verstande dat het gebruik als terras slechts zal zijn toegestaan na van overheidswege verkregen vergunning;(…).
2.6
In de splitsingsakte is het Modelreglement 1992 (hierna: MR 1992) van toepassing verklaard. In afwijking van artikel 9 lid 1 aanhef en onder a is in de splitsingsakte bepaald:
Tot de gemeenschappelijke gedeelten en gemeenschappelijke zaken worden ondermeer gerekend, voor zover aanwezig:
a.
de funderingen, de dragende muren en de kolommen, het geraamte van het gebouw met de ondergrond, het ruwe metselwerk, alsmede de vloeren met uitzondering van de afwerklagen in de privé gedeelten, de buitengevels, waaronder begrepen de raamkozijnen met glas, de deuren welke zich in de buitengevel bevinden of de scheiding vormen tussen het gemeenschappelijk en het privé gedeelte, de borstweringen, de portiek, de daken, de schoorstenen en de ventilatiekanalen;
2.7
De splitsingsakte bepaalt ten aanzien van de splitsingstekening:
Van de te splitsen onroerende zaak is een tekening gemaakt als bedoeld in artikel 5:109 tweede lid van het Burgerlijk Wetboek, duidelijk aangevende de begrenzing van de onderscheiden gedeelten welke bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt en die zijn voorzien van Arabische cijfers.
2.8
De huidige splitsingstekening ziet er met betrekking tot het appartementsrecht van [verzoeker] uit als volgt:
2.9
Partijen hebben eind 2014 een kortgedingprocedure gevoerd over een andere kwestie. Naar aanleiding van deze procedure hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Onderdeel van die regeling is het opstellen van een nieuwe splitsingsakte en -tekening om de nieuwe, bouwkundige situatie te bekrachtigen.
2.1
[verweerders] hebben ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst diverse versies van de splitsingstekening laten opstellen door een architect. Ook [verzoeker] heeft aan een architect een dergelijke opdracht gegeven. Partijen keurden elkaars concepttekening af.
2.11
Op 26 mei 2022 heeft [verzoeker] het hekwerk van de dakrand verwijderd.
2.12
Aan [verzoeker] is heeft op 2 augustus 2023 een vergunning verleend op basis waarvan de in 2000 gewijzigde trap naar het dakterras en een dakterras met een (kleinere) omvang van 54,12 m2 zijn vergund. Die vergunning is onherroepelijk geworden.

3.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
3.1
[verweerders] hebben in eerste aanleg de kantonrechter verzocht, voor zover in hoger beroep nog van belang:
primair een vervangende machtiging tot wijziging van de splitsingsakte en splitsingstekening overeenkomstig de concept-splitsingsakte en concept-splitsingstekening zoals door [verweerders] overgelegd als productie 27 respectievelijk 6, en dan uitsluitend ten aanzien van de kelderverdieping en de verplichte dwarsdoorsnede. Subsidiair verzoeken [verweerders] deze machtiging overeenkomstig hun productie 27 (zowel ten aanzien van de splitsingsakte als ten aanzien van de splitsingstekening) waarbij tevens het dakterras zal worden toegevoegd;
te verklaren voor recht dat de wijze waarop [verzoeker] zijn dakterras heeft aangelegd en ingericht in strijd is met de splitsingsakte;
[verzoeker] te veroordelen zijn dakterras, gelegen op de derde verdieping van zijn appartement, in overeenstemming te brengen met de verleende vergunning (zie hiervoor onder 2.3) op straffe van een dwangsom;
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de procedure.
[verzoeker] heeft (in reconventie), kort gezegd, verzocht voor recht te verklaren dat het gebruik van het gehele dak tot zijn appartementsrecht behoort en hij recht heeft op het uitsluitend gebruik van het dak, met veroordeling van [verweerders] in de kosten van de procedure.
3.2
De kantonrechter heeft in haar beschikking, die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, [verzoeker] veroordeeld zijn dakterras op eigen kosten in overeenstemming te brengen met de verleende vergunning, in die zin dat [verzoeker] gehouden is de omvang van het dakterras tot ongeveer 67,56 m2 terug te brengen en het hekwerk langs de achtergevel tenminste één meter van de rand af te plaatsen, binnen een termijn van zes maanden na beschikkingsdatum. De kantonrechter heeft de overige verzoeken van [verweerders] en het verzoek van [verzoeker] afgewezen en beslist dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
De procedure in hoger beroep
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen partijen in hoger beroep op: [verzoeker] met drie grieven in het principale hoger beroep en [verweerders] met twee grieven in het incidentele hoger beroep. Naar het hof begrijpt is in hoger beroep tussen partijen nog in geschil of het gebruiksrecht van [verzoeker] het gehele dak omvat dan wel slechts het gedeelte waarop een dakterras is aangelegd. De grieven richten zich vanuit verschillende invalshoeken tegen de overwegingen en beslissing van de kantonrechter op dit punt.
[verweerders] zijn ontvankelijk in het hoger beroep
3.4
[verzoeker] heeft aangevoerd dat [verweerders] niet kunnen worden ontvangen in het hoger beroep omdat de VvE niet zelf, als aparte procespartij, in deze procedure is betrokken. Ondanks dat dit verweer pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is opgeworpen, zal het hof dit verweer inhoudelijk bespreken omdat het hof (ook ambtshalve) de ontvankelijkheid van [verweerders] moet toetsen. Het verweer slaagt echter niet om de volgende reden. In deze zaak bestaat de VvE uit [verweerders] en [verzoeker] . Zij zijn allen in deze procedure betrokken. [verzoeker] heeft onvoldoende concreet gemaakt welke gevolgen het niet mede in de procedure betrekken van de VvE heeft gehad. Niet is gebleken dat de VvE in dit geval in enig belang is geschaad door niet als aparte procespartij in deze procedure te zijn betrokken. Dit betekent dat [verweerders] ontvankelijk zijn in het hoger beroep.
Uitleg splitsingsakte en tekening: [verzoeker] komt geen exclusief gebruik toe van het gehele dak
3.5
Met
grief 3in het principale hoger beroep komt [verzoeker] op tegen de uitleg die de kantonrechter aan de splitsingsstukken heeft gegeven. Volgens [verzoeker] kan op grond van de splitsingstekening (zie hiervoor onder 2.8) niet anders worden geconcludeerd dan dat hem het gebruik toekomt van het gehele dak. Op de splitsingstekening staat ter hoogte van het platte dak en derhalve buiten de grenzen van het dakterras immers het indexnummer 2 dat verwijst naar zijn appartementsrecht. Bovendien valt het gehele dakoppervlak op de tekening binnen de dikke lijn (die loopt langs de buitengevel) die de grenzen aangeeft van het appartementsrecht. Ook beroept [verzoeker] zich op de splitsingsakte van het naastgelegen pand. [verzoeker] heeft destijds van [naam] vernomen dat hem het gebruik van het gehele dak toekomt.
Volgens [verweerders] wijst de tekst van de splitsingsakte erop dat alleen het gebruik van het dakterras tot het appartementsrecht van [verzoeker] behoort en is de plaatsing van het indexnummer 2 mogelijk het gevolg van het uitlijnen van de indexnummers, die immers alle op gelijke hoogte staan. In de herschreven bepaling uit het MR 1992 (artikel 9 lid 1 sub a) die is opgenomen in de splitsingsakte is expliciet bepaald dat de daken gemeenschappelijk zijn, hieraan moet extra gewicht worden toegekend. De splitsingsakte van het naastgelegen pand staat los van de splitsingsakte van dit pand, aldus nog steeds [verweerders]
3.6
De kantonrechter heeft de volgende overwegingen ten grondslag gelegd aan de afwijzing van de verklaring voor recht zoals door [verzoeker] verzocht.
8. Nu de splitsingsakte en -tekening niet met elkaar overeenstemmen, moet worden vastgesteld welke uitleg van deze stukken naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is. Daarbij kan er ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 1 november 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1078) niet op voorhand van worden uitgegaan dat één van deze stukken de bedoeling van diegene die tot splitsing is overgegaan, juist weergeeft. Er zal aan de hand van de aan de splitsingsstukken te ontlenen aanwijzingen – waaronder de mate van gedetailleerdheid waarin de desbetreffende gedeelten zijn omschreven in de tekst onderscheidenlijk de tekening en hetgeen uit de splitsingsstukken kan worden afgeleid omtrent de bedoeling – alsmede de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden interpretaties zouden leiden, moeten worden bepaald aan welk stuk in dit geval het meeste gewicht toekomt.
9. Gelet op het feit dat het appartementsrecht van [verzoeker] in de splitsingsakte duidelijk is omschreven als omvattende de tweede en derde verdieping alsmede het dakterras (en dus niet het dak), waarbij ten aanzien van dit dakterras nauwkeurig is bepaald dat dit een oppervlak heeft van circa 67,56 m2 en het gebruiksrecht bovendien ook afhankelijk is gesteld van de verstrekking van een vergunning voor een dakterras, wordt geoordeeld dat de tekst van de splitsingsakte in dit geval doorslaggevend is voor de vaststelling van de omvang van het appartementsrecht. Een andere uitleg zou de bepalingen in de splitsingsakte tot een dode letter maken. Dat [naam] bij de splitsing mogelijk een andere bedoeling heeft gehad en het gebruik van het gehele dak aan het appartementsrecht van [verzoeker] heeft willen koppelen, blijkt uit die akte niet en is door [verzoeker] ook niet onderbouwd anders dan door verwijzing naar de plaatsing van het indexnummer 2 op de splitsingstekening ter hoogte van het onderste deel van het dak en de omstandigheid dat hem het appartementsrecht door [naam] inclusief het huidige dakterras is geleverd. Het huidige dakterras omvat echter niet ook het onderste deel van het dak, zodat dit argument onvoldoende steekhoudend is. Bovendien zijn alle indexnummers die aanduiden tot welk appartementsrecht de desbetreffende verdieping behoort in de splitsingstekening steeds op dezelfde hoogte geplaatst, zodat hieraan ook niet het gewicht kan worden toegekend als door [verzoeker] bepleit. Dat [naam] hem destijds zou hebben meegedeeld dat hem het gebruik van het gehele dak toekomt, hetgeen [verzoeker] overigens niet heeft onderbouwd, is gelet op de maatstaf als door de Hoge Raad geformuleerd van geen betekenis. (…)
3.7
Het hof onderschrijft de hiervoor onder 3.6 aangehaalde rechtsoverwegingen 8 en 9 uit de bestreden beschikking en maakt deze tot de zijne. Verder biedt de splitsingsakte ook overigens geen steun voor het standpunt van [verzoeker] . Integendeel. In de splitsingsakte is artikel 9, lid 1 aanhef en onder a MR 1992 herschreven en dit artikel bepaalt dat daken gemeenschappelijk zijn. Deze formulering sluit dan ook niet aan bij de uitleg die [verzoeker] aan de splitsingsstukken geeft.
3.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief 3 in het principale hoger beroep faalt.
Gewijzigde omstandigheden: gebrek aan belang grief 2 in het principale hoger beroep voor zover gerelateerd aan de vergunning en grief 1 in het incidentele hoger beroep
3.9
Naar het hof begrijpt bestrijdt [verzoeker] met
grief 2in het principale hoger beroep onder meer de veroordeling van [verzoeker] tot het in overeenstemming brengen van zijn dakterras met de vergunning, in die zin dat [verzoeker] gehouden is om de omvang van het dakterras tot ongeveer 67,56m2 terug te brengen en het hekwerk langs de achtergevel tenminste één meter van de rand af te plaatsen, binnen zes maanden na beschikkingsdatum. [verweerders] betogen met
grief 1in het incidentele hoger beroep dat het (gebruik van het) dakterras op alle aspecten moet voldoen aan de vergunning. Zowel grief 2 in het principale hoger beroep als grief 1 in het incidentele hoger beroep zien op de vergunning die in 1999 is verleend (zie hiervoor onder 2.3). Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen onderkend dat de standpunten die zij bij deze grieven hebben ingenomen zijn achterhaald door de volgende omstandigheden:
- [verzoeker] is een vergunning verleend voor een kleiner en anders gepositioneerd dakterras met een omvang van 54,12 m2;
- deze vergunning is inmiddels onherroepelijk;
- het hekwerk langs de achtergevel is in mei 2022 tenminste één meter van de rand af geplaatst.
3.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat grief 2, voor zover deze is gerelateerd aan de vergunning (zie hiervoor onder 2.3), in het principale hoger beroep en grief 1 in het incidentele hoger beroep falen bij gebrek aan belang. Deze klachten behoeven dan ook geen (nadere) bespreking. Desondanks zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover de vordering van [verweerders] om [verzoeker] ter veroordelen om zijn dakterras op eigen kosten in overeenstemming te brengen met de eerder verleende vergunning voor een dakterras van 67,56 m2, is toegewezen. De reden daarvoor ligt erin dat die veroordeling, gelet op de recente ontwikkelingen, niet in stand kan blijven. Omdat in deze procedure geen vordering voorligt die is gerelateerd aan de nieuwe vergunning voor een kleiner dakterras van 54,12 m2 en het incidenteel hoger beroep ook niet strekt tot aanpassing van de veroordeling, zal het hof zo’n vordering niet kunnen toewijzen.
[verzoeker] heeft geen exclusief gebruiksrecht ten aanzien van het deel van het dak waarvoor geen dakterras vergund is, omdat zijn beroep op verjaring niet slaagt
3.11
[verzoeker] maakt met
grief 1 en grief 2, voor zover niet gerelateerd aan de vergunning, in het principale hoger beroep bezwaar tegen het afwijzen van zijn beroep op verjaring. Ook in hoger beroep betoogt hij dat het dakterras in de huidige omvang hem in deze toestand in 2000 is geleverd en dat dit sindsdien ongewijzigd is gebleven (in welk geval er mogelijk een feitelijke situatie zou zijn die meer dan 20 jaar heeft geduurd), met uitzondering van de locatie van de toegang.
3.12
[verzoeker] kan niet met succes een beroep doen op bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW). Het volgende is hiervoor redengevend.
3.13
Of [verzoeker] bezitter is geworden van dat gedeelte van het dak moet worden beoordeeld naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). In dit geval wijst de feitelijke situatie niet op ondubbelzinnig bezit van het gehele dak, waaronder het gedeelte waarvoor geen dakterras vergund is, door [verzoeker] . Uit de foto’s die door [verzoeker] als productie 11 in hoger beroep zijn overgelegd, blijkt niet evident dat het gehele dak op het moment van de levering aan [verzoeker] in 2000 als geheel door hem in gebruik is genomen. Zo valt op dat de verschillende gedeelten van het dak ook verschillende soorten dakbedekking hebben: tegels of grind. Daarmee is het dak niet zonder meer als één geheel ingericht en door [verzoeker] gebruikt. Daarbij speelt ook mee dat op en rondom de tegels ‘aankleding’ van het terras zichtbaar is door bijvoorbeeld de plaatsing van een stoel en diverse plantenbakken, terwijl het deel van het dak waar grind ligt door [verzoeker] voor het overige ongemoeid is gelaten. Dat op enig moment een hekwerk is geplaatst op de rand van het dak bij de achtergevel, is in dit licht onvoldoende om vast te kunnen stellen dat [verzoeker] daarmee ondubbelzinnig het gehele dak, ook het gedeelte waarvoor geen dakterras vergund is, in bezit genomen heeft. Uit de plaatsing van het hekwerk aan de rand van het dak valt in dit geval niet een als zodanig kenbare eigendomspretentie af te leiden. Dat [verweerders] het handelen van [verzoeker] ook niet als zodanig hebben verstaan, blijkt onder meer uit de e-mail van [verweerder 1] aan [verzoeker] van 29 juni 2015 waarin [verweerder 1] schrijft:
Furthermore, I am considering to put solar panels on our roof, that is of course on the bit that is not your roofterrace.Verder blijkt uit de agenda van de VvE vergadering van 28 november 2018 dat [verweerder 1] ook op dat moment nog ervan uitging dat hij aanspraak kon maken op het gebruik van een deel van het dak. Die agenda vermeldt immers:
(…) [verweerder 1] would like to mount solar panels on the parts of the roof that belongs to him.Voor het overige heeft [verzoeker] geen redengevende feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Alles overziend is uitsluitend het plaatsen van het hek dan ook onvoldoende geweest om het gehele dak, waaronder het gedeelte waarvoor geen dakterras vergund is, ondubbelzinnig in bezit te nemen. Dit betekent dat geen verjaringstermijn is aangevangen en geen verjaring is bewerkstelligd. Het bezwaar van [verzoeker] tegen de afwijzing van zijn beroep op verjaring wordt verworpen.
3.14
Op grond van het voorgaande falen grief 1 en grief 2, voor zover niet gerelateerd aan de vergunning, in het principale hoger beroep.
Slotsom en kosten
3.15
De beschikking zal worden vernietigd voor zover de vordering van [verweerders] om [verzoeker] ter veroordelen om zijn dakterras op eigen kosten in overeenstemming te brengen met de verleende vergunning, is toegewezen. Voor het overige zal de beschikking worden bekrachtigd. Het voorgaande brengt mee dat ook
grief 2in het incidentele hoger beroep, waarmee [verweerders] bezwaar maken tegen compensatie van de proceskosten in de procedure bij de kantonechter, geen doel treft. De slotsom is dat het principale en het incidentele hoger beroep geen succes hebben. [verzoeker] moet de proceskosten van het principale hoger beroep en [verweerders] moeten de proceskosten van het incidentele hoger beroep dragen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beslissing, voor zover [verzoeker] in eerste aanleg is veroordeeld om zijn dakterras, gelegen op de derde verdieping, op eigen kosten in overeenstemming te brengen met de verleende vergunning, in die zin dat [verzoeker] gehouden is de omvang van het dakterras tot ongeveer 67,56 m2 terug te brengen en het hekwerk langs de achtergevel tenminste één meter van de rand af te plaatsen, binnen een termijn van zes maanden na beschikkingsdatum;
bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige;
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verweerders] begroot op € 343,00 aan verschotten en € 2.366,00 voor salaris en € 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 1.183,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Toorman, M.E. Hinskens-van Neck en M. Wiltjer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2024.