ECLI:NL:GHAMS:2024:497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
200.316.630/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wanprestatie en onrechtmatig handelen door trustkantoor in relatie tot verstrekte opdrachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [appellant] stelt dat [geïntimeerde], een trustkantoor, wanprestatie heeft gepleegd en onrechtmatig heeft gehandeld. Het geschil draait om de vraag of [geïntimeerde] mocht afgaan op opdrachten die door een vertegenwoordiger van [appellant] aan haar zijn verstrekt. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] mocht vertrouwen op de mededelingen van deze vertegenwoordiger en dat zij niet tekortgeschoten is in haar zorgplicht. In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn vorderingen, waaronder schadevergoeding. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] binnen de grenzen van de volmacht heeft gehandeld en dat er geen sprake is van wanprestatie of onrechtmatig handelen. [appellant] is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.630/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/700201/HA ZA 21-326
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 maart 2024
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] , Oekraïne
appellant,
advocaat: mr. D.J. Bergkotte te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.R.W. Schaink te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft als trustkantoor diensten verleend aan [appellant] en aan een aantal met [appellant] en onder andere aan hem gelieerde vennootschappen. [appellant] stelt dat [geïntimeerde] onder meer wanprestatie heeft gepleegd dan wel onrechtmatig heeft gehandeld en vordert op deze gronden een verklaring voor recht en schadevergoeding van [geïntimeerde] . Het geschil gaat met name om de vraag of [geïntimeerde] mocht afgaan op door een vertegenwoordiger van (onder anderen) [appellant] aan haar verstrekte opdrachten.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 1 juni 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties 1 tot en met 27;
- memorie van antwoord tevens incidentele vordering, met producties 1 tot en met 4.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 januari 2024 door hun hiervoor vermelde advocaten doen bepleiten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht, [geïntimeerde] een tweetal publicaties en [appellant] de producties 28 tot en met 30.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.16 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat, met een correctie ten aanzien van één van de procespartijen onder 3.16 hierna, en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.
[appellant] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) waren zakenpartners. Zij belegden in onroerend goed (vennootschappen) in de Russische Federatie.
3.3.
[bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) is een Nederlandse besloten vennootschap. Zij is in 2006 opgericht om hierin de gezamenlijke bezittingen van [appellant] en [naam 1] onder te brengen. Stichting Administratiekantoor Nebolo Investments (hierna: Stak Nebolo) is een Nederlandse stichting. Zij houdt alle aandelen in [bedrijf] . Stak Nebolo heeft certificaten van aandelen uitgegeven aan [appellant] en [naam 1] . [appellant] (tot mei 2014 direct en daarna middellijk via de hierna onder 3.10 te noemen stichting) en [naam 1] (tot april 2020) hielden daardoor ieder 9.000 certificaten van aandelen in [bedrijf] .
3.4.
[geïntimeerde] is een vennootschap die zich bezig houdt met het verlenen van trustdiensten in de zin van de Wet Toezicht Trustkantoren (hierna: WTT). [geïntimeerde] treedt op verzoek van haar cliënten op als bestuurder van daartoe aangewezen Nederlandse rechtspersonen, met inbegrip van administratiekantoren van aandelen.
3.5.
[geïntimeerde] heeft met [appellant] en [naam 1] op 21 juli 2006 een Principal Party Agreement (hierna: PPA) gesloten. In de PPA staat, voor zover in dit hoger beroep van belang:
1. Appointment
1.1.
[geïntimeerde] is hereby appointed by the Client[Hof: [appellant] en [naam 1] ]
to perform certain services pertaining to the Company[Hof: [bedrijf] ]
and to the Foundation[Hof: Stak Nebolo]
as set out in the Management Agreement 1 and in the Management Agreement II which are attached to this agreement as Appendix C
(...)
2. Information about ownership structure, transactions and source of funds
(...)
2.2.
As the need arises for a payment to be made or a transaction or other action to be carried out or by the Company and the Foundation, the Client shall contact [geïntimeerde] or [geïntimeerde] shall contact the Client. No transaction, payment or other action by the Company and the Foundation is to be made without prior notice of the Client. In addition to the notice, the approval of the Client shall be sought and the Client shall not unreasonably withhold such approval.
2.3.
The Client shall appoint Mr. [naam 2] as its representative to discuss and agree contemplated transactions and payments for the Company and the Foundation. Communication shall be effected by electronic mail. [geïntimeerde] shall not be liable for any damages resulting from the representative making unauthorized statements on behalf of the Client or deficiencies in the integrity of the electronic mail message resulting from the particularities of electronic mail as means of communication or the intervention of a third party.
(...)
6.Governing Law
6.1.
This agreement is governed by the laws of The Netherlands.
6.2.
Any disputes relating to or in any way connected with this Agreement shall be brought before the competent court in Amsterdam.
Artikel 3 van de PPA (
Liability and Indemnification) bevat voorts onder meer een beperking van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] tot gevallen waarin ‘
wilful misconduct or gross negligence’ in rechte wordt vastgesteld.
3.6.
[geïntimeerde] heeft op dezelfde datum met [bedrijf] en Stak Nebolo een Management Agreement (hierna: MA [bedrijf] ) gesloten. De MA [bedrijf] wordt in de PPA aangeduid als Management Agreement I. In de MA [bedrijf] is [bedrijf] aangeduid als de Company en Stak Nebolo als de shareholder. [geïntimeerde] is op grond van de MA [bedrijf] aangesteld als bestuurder van [bedrijf] . In de MA [bedrijf] staat verder, voor zover hier van belang:
2. Provision of Services
2.1.
[geïntimeerde] shall carry out the Services in a professional manner and with the integrity which may be expected from a professional services organization.
(...)
2.3
[geïntimeerde] shall ensure that the Director shall exercise his duties in accordance with the laws of The Netherlands and the Company’s articles of association.
Artikel 6 van de MA [bedrijf] (
Liability and Indemnification) bevat onder meer een beperking van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] tot gevallen van ‘
gross negligence’.
3.7.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] op dezelfde datum met Stak Nebolo een vergelijkbare Management Agreement (hierna: MA Stak Nebolo) gesloten. De MA Stak Nebolo wordt in de PPA aangeduid als Management Agreement II. [geïntimeerde] is op grond van de MA Stak Nebolo aangesteld als bestuurder van Stak Nebolo. In de MA Stak Nebolo staat verder, voor zover hier van belang:
2. Provision of Services
2.1.
[geïntimeerde] shall carry out the Services in a professional manner and with the integrity which may be expected from a professional services organization.
Ook artikel 6 van de MA Stak Nebolo (
Liability and Indemnification) bevat onder meer een beperking van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] tot gevallen van ‘
gross negligence’.
3.8.
[bedrijf] , daarbij vertegenwoordigd door [geïntimeerde] , heeft op 1 maart 2007 een geldleningsovereenkomst (hierna: Overeenkomst 1) gesloten met Orsford LTD. (hierna: Orsford). [bedrijf] kon op grond van deze overeenkomst tot een totaal van 5 miljoen euro van Orsford lenen voor een periode van 8 jaar. [bedrijf] en Orsford hebben afgesproken dat [bedrijf] voor het geleende bedrag een rente zou betalen van 7,75% per jaar. [bedrijf] heeft onder Overeenkomst 1 in totaal een bedrag van € 4.717.600,- van Orsford geleend.
3.9.
[bedrijf] , daarbij vertegenwoordigd door [geïntimeerde] , heeft op 19 maart 2007 een geldleningsovereenkomst (hierna: Overeenkomst 2) gesloten met Zijgaena B.V. (hierna: Zijgaena). [bedrijf] heeft op grond van deze overeenkomst 5 miljoen euro aan Zijgaena te leen verstrekt voor een periode van (aanvankelijk) 1 jaar. [bedrijf] en Zijgaena hebben afgesproken dat Zijgaena hiervoor een rente aan [bedrijf] zou betalen van 8% per jaar. Zijgaena heeft onder deze overeenkomst een bedrag van € 898.000,- geleend.
3.10.
Vanaf mei 2014 is Stichting Administratiekantoor NEMS (een Nederlandse stichting en hierna: Stak NEMS) de tot dan toe door [appellant] gehouden certificaten van de aandelen in [bedrijf] gaan houden. [appellant] is enig bestuurder en de
ultimate beneficial ownervan Stak NEMS.
3.11.
[bedrijf] , daarbij vertegenwoordigd door [geïntimeerde] , heeft op 4 augustus 2014 een geldleningsovereenkomst (hierna: Overeenkomst 3) gesloten met Orsford. Op grond van deze overeenkomst leende [bedrijf] maximaal USD 10 miljoen van Orsford, tot aan 20 december 2016. [bedrijf] en Orsford hebben afgesproken dat [bedrijf] hiervoor aan Orsford een rente zou betalen van 6% per jaar. [bedrijf] heeft onder Overeenkomst 3 in totaal een bedrag van USD 2.4 miljoen van Orsford geleend.
3.12.
[bedrijf] , daarbij vertegenwoordigd door [geïntimeerde] , heeft op 4 augustus 2014 eveneens een geldleningsovereenkomst (hierna: Overeenkomst 4) gesloten met Zijgaena. [bedrijf] heeft op grond van deze overeenkomst maximaal USD 7,9 miljoen aan Zijgaena te leen verstrekt voor een periode die eindigde op 20 december 2016. [bedrijf] en Zijgaena hebben afgesproken dat Zijgaena hiervoor een rente aan [bedrijf] zou betalen van 8 % per jaar. Zijgaena heeft onder deze overeenkomst een bedrag van USD 2.399.982,- geleend. Overeenkomst 1, Overeenkomst 2, Overeenkomst 3 en Overeenkomst 4 zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als: de Overeenkomsten.
3.13.
[geïntimeerde] heeft ten aanzien van de Overeenkomsten steeds gehandeld in opdracht van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) (zie hiervoor onder 3.5).
3.14.
De PPA, voor zover deze betrekking had op [appellant] , is bij aanvullende overeenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] van 30 april 2015 gewijzigd. [appellant] en [geïntimeerde] hebben afgesproken dat [naam 2] in de relatie met [geïntimeerde] niet langer als vertegenwoordiger van [appellant] zou gelden. [appellant] zou voortaan zichzelf vertegenwoordigen.
3.15.
[geïntimeerde] heeft [appellant] en [naam 1] bij brief van 29 december 2015 laten weten dat zij met inachtneming van de contractuele opzegtermijn terugtrad als bestuurder van [bedrijf] en Stak Nebolo. [appellant] en [naam 1] zijn per 29 januari 2016 de bestuurders van [bedrijf] en Stak Nebolo geworden. [appellant] is sinds 21 september 2020 enig bestuurder van [bedrijf] en sinds 29 juli 2020 enig bestuurder van Stak Nebolo.
3.16.
De rechtbank Amsterdam heeft op 28 juni 2017 vonnis gewezen in een procedure tussen Stak NEMS en [naam 1] (zaak-/rolnummer 597633 /HA ZA 15-1051). Stak NEMS heeft [naam 1] in die procedure aangesproken tot betaling van USD 2,4 miljoen, op grond van een tussen haar en [naam 1] gesloten koopovereenkomst voor de door [naam 1] gehouden certificaten van aandelen in [bedrijf] . [naam 1] is in het vonnis veroordeeld om aan Stak NEMS USD 2.411.200,-te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW te betalen. Verder is [naam 1] veroordeeld om aan Stak NEMS buitengerechtelijke kosten, beslagkosten en de (na)kosten van de procedure te vergoeden.
3.17.
[bedrijf] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2018, gepubliceerd onder ECLI:NL:RBAMS:2018:10113, veroordeeld om aan Orsford € 10.427.074,30, te vermeerderen met contractuele rente, te betalen. Verder is [bedrijf] veroordeeld in de (na)kosten van de procedure. De door Orsford ingestelde vordering vloeide voort uit Overeenkomst 1 en Overeenkomst 3.
3.18.
Stak Nebolo heeft ter tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank van 28 juni 2017 de door [naam 1] gehouden certificaten in executoriaal beslag genomen. Zij heeft de certificaten door middel van een veiling op 7 april 2020 verkocht voor een bedrag van € 425.000,-.
3.19.
Bij brief van hun advocaat van 16 september 2019 hebben [appellant] en Stak NEMS [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor schade die zij lijden als gevolg van een door hen gestelde toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige daad van [geïntimeerde] .

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[geïntimeerde] beveelt de onder randnummer 61 van de dagvaarding genoemde boeken, bescheiden en schriften open te leggen;
voor recht verklaart dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] , Stak Nebolo en/of [bedrijf] ;
[geïntimeerde] veroordeelt tot betaling van € 13.428.196,20, te vermeerderen met de verder uit het vonnis van de rechtbank Amsterdam met zaak- en rolnummer 603410 / HA ZA 16-220 van 1 augustus 2018 voortvloeiende rente, dan wel tot betaling van € 1.575.000,-, dan wel tot betaling van enig ander bedrag dat de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
[geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
De rechtbank is uitgegaan van de niet weersproken stelling van [appellant] dat hij de procedure niet alleen voor zichzelf maar ook namens [bedrijf] en Stak NEMS voert. De rechtbank heeft alle vorderingen van [appellant] vervolgens afgewezen en [appellant] in de kosten van de procedure veroordeeld.
4.2.
De rechtbank heeft – samengevat – geoordeeld dat [geïntimeerde] mocht vertrouwen op de mededelingen die [naam 2] haar als vertegenwoordiger van [appellant] en [naam 1] deed en de opdrachten die [naam 2] haar in die hoedanigheid gaf en dat deze opdrachten dus moeten worden aangemerkt als opdrachten van [appellant] en [naam 1] . [geïntimeerde] is om deze reden niet jegens [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten in de op haar als opdrachtnemer rustende zorgplicht.
4.3.
Ten aanzien van de stellingen van [appellant] dat:
  • [geïntimeerde] jegens [bedrijf] toerekenbaar tekort is geschoten in de naleving van de artikelen 2.1 en 2.3 van de MA [bedrijf] ,
  • sprake is van ernstige verwijtbaarheid van [geïntimeerde] als bedoeld in artikel 2:9 BW, en
  • [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] , [bedrijf] en Stak NEMS heeft gehandeld,
heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en dus de daarop gebaseerde vorderingen afgewezen.
4.4.
[appellant] komt met zijn grieven tegen deze beslissingen van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde motivering op.
4.5.
De vordering ex art. 162 Rv tot openlegging van boeken en bescheiden heeft de rechtbank afgewezen omdat [appellant] niet duidelijk heeft gemaakt welke nader ter zake doende inlichtingen door de openlegging verkregen kunnen worden en er – gelet op het oordeel van de rechtbank dat de andere vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn – ook overigens geen aanleiding bestaat om deze vordering toe te wijzen. Deze vordering speelt in dit hoger beroep speelt geen rol meer.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven tegen het vonnis aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en het hof gevraagd – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de volgende, gewijzigde vorderingen alsnog toe te wijzen:
te verklaren voor recht dat [geïntimeerde] wanprestatie heeft gepleegd en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] , Stak NEMS en/of [bedrijf] ;
[geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 4 miljoen, dan wel een bedrag ad € 2 miljoen, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2018,
althans op een grond en tot een bedrag dat het Gerechtshof Amsterdam, Afdeling Civiel Recht in goede justitie zal vermenen te behoren, en
iii. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten vanaf 14 dagen na uitspraak van het te dezer zake te wijzen arrest.
5.2.
[appellant] heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden.
5.3.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep van [appellant] , mede ingesteld in zijn hoedanigheid van procesgemachtigde van [bedrijf] en Stak NEMS, en tot veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding (het hof leest:) in hoger beroep en met uitvoerbaarverklaring daarvan bij voorraad. [geïntimeerde] heeft daarnaast een incidentele vordering ingesteld. Deze vordering betreft de nadere vaststelling van het door [appellant] verschuldigde griffierecht dat in de visie van [geïntimeerde] aanzienlijk hoger zou moeten zijn dan het bij aanbrengen van de zaak in hoger beroep berekende griffierecht.
5.4.
Het hof is van oordeel dat de door [appellant] voorgedragen grieven falen en zal het vonnis bekrachtigen. In het incident zal het hof [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Het hof licht zijn oordeel hierna toe.
5.5.
Het hof stelt voorop dat [appellant] blijkens door hem overgelegde procesvolmachten ook in hoger beroep mede (maar op eigen naam) optreedt namens [bedrijf] en Stak NEMS. Hierover bestaat ook in hoger beroep tussen partijen geen geschil.
5.6.
In deze zaak staat de vraag naar de omvang en reikwijdte van de door [appellant] (en [naam 1] ) aan [naam 2] verstrekte vertegenwoordigingsbevoegdheid, zoals die op grond van artikel 2.3 van de PPA jegens [geïntimeerde] heeft te gelden, centraal. Het gaat daarbij dus om de uitleg van (artikel 2.3 van) de PPA. Het hof zal hier eerst op ingaan en daarna de door [appellant] opgeworpen grieven behandelen.
Artikel 2.3 van de PPA (algemeen)
5.7.
Artikel 2.3 van de PPA betreft de aanstelling van [naam 2] als vertegenwoordiger (
representative) van [appellant] (en [naam 1] ) in relatie tot de door [geïntimeerde] op grond van de PPA aanvaarde opdracht tot het verrichten van de met [appellant] (en [naam 1] ) overeengekomen services. De aanstelling houdt in dat [naam 2] bevoegd is “
contemplated transactions and payments” namens [bedrijf] (
the Company) en Stak Nebolo (
the Foundation) te bespreken en aan te gaan (
“discuss and agree”).
5.8.
De term “
(contemplated) transactions” is een ruim begrip en kan dus betrekking hebben op vele soorten rechtshandelingen of overeenkomsten. Anders dan [appellant] heeft aangevoerd, maar niet nader heeft onderbouwd (en overigens uitdrukkelijk door [geïntimeerde] is betwist), blijkt uit de tekst van artikel 2.3 niet dat de volmacht van [naam 2] beperkt is tot een bepaald soort transacties. Evenmin blijkt dat – in de woorden van [appellant] – het door [naam 2] opdracht geven tot of goedkeuren van “het sluiten van overeenkomsten en structureren van hele deals” niet door de volmacht werd bestreken. [appellant] heeft ook niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat een dergelijke beperking van de volmacht op andere gronden uit de PPA volgde of dat dit voor [geïntimeerde] om andere redenen kenbaar was of had moeten zijn.
5.9.
[geïntimeerde] mocht gelet op het voorgaande uitgaan van een ruime reikwijdte van de aan [naam 2] verstrekte volmacht als bedoeld in artikel 2.3 en dus van de aan [naam 2] toegekende bevoegdheden. Dit wordt mede bevestigd door de tweede volzin van artikel 2.3. Uit deze tweede volzin blijkt immers dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor door [appellant] (en/of [naam 1] ) geleden schade die het gevolg is van door [naam 2] gedane “
unauthorized statements on behalf of the Client”. Anders gezegd, [geïntimeerde] mocht bij de uitvoering van haar werkzaamheden op grond van de PPA verregaand afgaan op mededelingen en opdrachten van [naam 2] , de juistheid daarvan veronderstellen en behoefde zich in beginsel niet te bekommeren om de vraag of [appellant] en [naam 1] het hiermee eens waren. [appellant] heeft in hoger beroep herhaald dat verificatie usance was, maar deze stelling is na gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] als onvoldoende nader onderbouwd door de rechtbank verworpen en is ook in hoger beroep niet nader onderbouwd. Voor zover [appellant] het niet eens was met door [naam 2] namens hem aan [geïntimeerde] gedane mededelingen of aan [geïntimeerde] verstrekte opdrachten, komt dit dus voor zijn risico en dient hij desnoods [naam 2] hierop aan te spreken. Ook het feit dat [naam 2] hem mogelijk niet of niet tijdig of onvolledig heeft geïnformeerd over aan [geïntimeerde] verstrekte opdrachten komt voor rekening en risico van [appellant] .
5.10.
Het voorgaande is naar het oordeel van het hof alleen dan anders, indien het [geïntimeerde] om andere redenen evident duidelijk had moeten zijn dat de door [naam 2] jegens haar gedane mededelingen of aan haar verstrekte opdrachten niet in overeenstemming konden zijn met de wens van (een van) de opdrachtgevers en dat zij daarom navraag bij [appellant] en [naam 1] had moeten doen alvorens namens [bedrijf] een rechtshandeling te verrichten.
5.11.
In relatie tot het door [geïntimeerde] namens [bedrijf] aangaan van de Overeenkomsten leidt dit tot het volgende.
Artikel 2.3 PPA in relatie tot de Overeenkomsten
5.12.
Het staat vast dat [naam 2] [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven de Overeenkomsten namens [bedrijf] aan te gaan. Gelet op wat hiervoor over artikel 2.3 PPA is overwogen, mocht [geïntimeerde] er op zichzelf vanuit gaan dat [naam 2] hiertoe bevoegd was.
5.13.
De stelling van [appellant] dat [naam 2] (de grenzen van) zijn volmacht op voor [geïntimeerde] kenbare wijze heeft overschreden heeft [appellant] – mede gegeven de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] – ook in dit hoger beroep onvoldoende (nader) onderbouwd.
5.14.
De aard van de Overeenkomsten brengt in de eerste plaats niet met zich dat bij [geïntimeerde] – in de woorden van [appellant] – zodanige “alarmbellen” hadden moeten afgaan, dat deze haar hadden moeten weerhouden van het namens [bedrijf] aangaan van de Overeenkomsten. Het gaat om overeenkomsten van geldlening die weliswaar aanzienlijke bedragen betreffen, maar waarvan het aangaan past binnen de zeer ruime statutaire doelstelling van [bedrijf] (zoals genoemd in rechtsoverweging 4.5. van het hiervoor in rechtsoverweging 3.17. genoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 augustus 2018 (door [appellant] overgelegd als productie 16 bij memorie van grieven)). Hierbij sluit aan dat het uittreksel van de Kamer van Koophandel als activiteiten van [bedrijf] ‘Holding en financiële activiteiten’ vermeldt.
5.15.
In de tweede plaats zijn de door [bedrijf] van Orsford geleende gelden in belangrijke mate door haar aan Zijgaena doorgeleend, waarbij [bedrijf] van Zijgaena een hogere rente bedong dan de door haar zelf aan Orsford te betalen rente, zodat er voor [bedrijf] op zich geen nadelige gevolgen, althans niet evident voor [geïntimeerde] kenbare nadelige gevolgen, voortvloeiden uit het aangaan van de Overeenkomsten.
5.16.
In de derde plaats zijn de (andere) onder nr. 66 van de memorie grieven als “alarmbellen” door [appellant] gekwalificeerde omstandigheden naar het oordeel van het hof evenmin van zodanige aard dat deze [geïntimeerde] hadden moeten weerhouden van het (zonder nader overleg met [appellant] en/of [naam 1] ) namens [bedrijf] aangaan van de Overeenkomsten. Het enkele feit dat het transacties betrof met aan [naam 1] of aan diens zakenrelaties gelieerde derden is daarvoor onvoldoende. [appellant] heeft verder zijn stelling dat het hierbij ging om een kasrondje zonder economische logica niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Ook de door [appellant] overgelegde brief van [bedrijf] (daarbij vertegenwoordigd door [geïntimeerde] als haar bestuurder) aan mr. [naam 3] van 28 januari 2016 (productie 6 bij memorie van grieven) vormt geen onderbouwing van zijn stellingen. Onder nr. 67 van de memorie van grieven stelt [appellant] nog dat een mededeling van [naam 2] in een e-mail van 24 juli 2014 dat hij de goedkeuring van [naam 1] had verkregen voor de leningen van 2014 en bezig was die van [appellant] te verkrijgen, voor [geïntimeerde] aanleiding had moeten zijn navraag bij [appellant] te doen. Zoals [geïntimeerde] aanvoert, valt echter niet in te zien waarom deze mededeling haar tot verificatie bij [appellant] had moeten brengen.
5.17.
Ten slotte heeft [appellant] pas op 30 april 2015, dus nadat de Overeenkomsten waren gesloten, op voldoende duidelijke wijze aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat [naam 2] hem niet meer mocht vertegenwoordigen. De door [appellant] naar eigen zeggen in januari 2013 aan [geïntimeerde] gedane maar niet nader onderbouwde en door [geïntimeerde] betwiste mededelingen respectievelijk het verzoek aan [geïntimeerde] op 10 juni 2013 om zijn brief aan [naam 1] door te sturen, zijn daarvoor naar het oordeel van het hof onvoldoende.
5.18.
In de brief wordt weliswaar gesteld dat sprake is van een “
dramatically different” visie van [appellant] en [naam 1] op de ontwikkeling van de activa van [bedrijf] en wordt een voorstel gedaan om de samenwerking te beëindigen, maar dat alleen is onvoldoende om daaruit af te leiden dat [naam 2] [appellant] niet langer mocht vertegenwoordigen. Van [appellant] had – mede gelet op de jarenlange relatie met [geïntimeerde] en zijn kennelijke wens om de samenwerking met [naam 1] te beëindigen – mogen worden verwacht dat hij dit expliciet en ook rechtstreeks (en dus niet alleen via een verzoek tot “doorzending” van een brief aan [naam 1] ) aan [geïntimeerde] kenbaar had gemaakt. De brief hoefde [geïntimeerde] er dus niet van te weerhouden in augustus 2014 namens [bedrijf] Overeenkomst 3 en Overeenkomst 4 te sluiten. Deze overeenkomsten kwamen voorts meer dan een jaar na de brief van [appellant] tot stand. Uit niets blijkt dat [appellant] in deze periode verdere acties heeft ondernomen om te voorkomen dat [naam 2] nog steeds als zijn vertegenwoordiger optrad.
5.19.
Er is dus ook geen sprake van andere redenen op grond waarvan het [geïntimeerde] evident duidelijk had moeten zijn dat de door [naam 2] jegens haar gedane mededelingen of aan haar verstrekte opdrachten niet in overeenstemming konden zijn met de wens van (een van) de opdrachtgevers en dat zij daarom navraag bij [appellant] en [naam 1] had moeten doen alvorens namens [bedrijf] de Overeenkomsten aan te gaan.
5.20.
Het hof concludeert dat [naam 2] in relatie tot de Overeenkomsten binnen de grenzen van de volmacht als weergegeven in artikel 2.3 van de PPA heeft gehandeld en dat [geïntimeerde] hierop mocht afgaan en de Overeenkomsten namens [bedrijf] mocht sluiten.
5.21.
[geïntimeerde] is daarmee niet tekortgeschoten in haar verplichtingen jegens [appellant] uit hoofde van de PPA en heeft evenmin onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] , [bedrijf] en Stichting NEMS. In hoger beroep heeft [appellant] onvoldoende gesteld om een andersluidend oordeel van het hof te rechtvaardigen.
Grief I, II en IIIfalen om deze redenen.
5.22.
Ten aanzien van
grief IV, grief V(grief V is een letterlijke herhaling van Grief IV en heeft geen zelfstandige betekenis) en
grief VIgeldt dat [appellant] in hoger beroep volstaat met een verwijzing naar eerder door hem (in het kader van grieven I tot en met III) gestelde feiten en omstandigheden. Deze zijn onvoldoende om deze grieven te laten slagen en [appellant] heeft daarmee ook in hoger beroep niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht. Grieven IV, V en VI falen.
5.23.
De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd
5.24.
[appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 11.379,00
- salaris advocaat
€ 18.651,00(tarief VIII, 3 punten)
totaal € 30.030,00
Incidentele vordering van [geïntimeerde]
5.25.
[geïntimeerde] heeft een incident opgeworpen met de strekking dat het door [appellant] verschuldigde griffierecht nader (hoger) wordt vastgesteld op € 11.379,- omdat aan de zijde van [appellant] in materiële zin sprake zou zijn van drie procederende partijen ( [appellant] , [bedrijf] en Stak NEMS). Het hof zal [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaren in deze vordering.
5.26.
Voor de vaststelling en betwisting van het verschuldigde griffierecht biedt artikel 29 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) een afzonderlijke rechtsgang (verzet). Deze staat alleen open voor de partij die de griffierechten is verschuldigd (in dit geval [appellant] als formele procespartij) en niet voor de andere procespartij ( [geïntimeerde] ). Een incidentele vordering die ziet op het griffierecht van een wederpartij valt niet met dit wettelijk stelsel te verenigen.
5.27.
[geïntimeerde] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar incidentele vordering.
5.28.
Het hof ziet aanleiding in de zeer beperkte omvang van het incidente geschil geen kostenveroordeling uit te spreken.

6.6. Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde;
6.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 30.030,00;
6.4.
verklaart de veroordeling onder 6.3 uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar incidentele vordering.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.M. Tillema, mr. M.E. Honée en mr. drs. J.L.M. Groenewegen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.