ECLI:NL:GHAMS:2024:484
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de verdeling van een appartement en de ontvankelijkheid van het hoger beroep
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van een appartement tussen twee voormalige echtgenoten, de man en de vrouw. De man had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2023, waarin was bepaald dat het appartement gemeenschappelijk eigendom was van partijen. De man verzocht het hof om te verklaren dat het appartement privévermogen was en dat de huuropbrengsten van het appartement ook privé-eigendom waren. De vrouw verzocht het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep niet tijdig was ingeschreven in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof overweegt dat de bestreden beschikking in dit geval in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte, en dat de inschrijvingseis van toepassing is. De man had aangevoerd dat de rechtbank geen beslissingen kon nemen over de verdeling van het appartement zonder dat zijn vader, die voor 1% eigenaar was, betrokken was. Het hof oordeelt echter dat de rechtbank niets heeft bepaald over het aandeel van de vader en dat de man vrijelijk over zijn aandeel kan beschikken.
De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep voor zover het betreft de verdeling van het appartement. De kosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de inschrijvingseis voor de rechtszekerheid bij de verkrijging van registergoederen.