ECLI:NL:GHAMS:2024:450

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
23-000426-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank inzake achterlaten baby in container met bewijsvoering van bekentenis verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2022. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij werd veroordeeld voor het achterlaten van haar baby in een container. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de bekennende verklaring van de verdachte bruikbaar is voor het bewijs. Tijdens de zittingen op 5 februari en 4 maart 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsman gehoord. Het hof oordeelt dat de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op 11 mei 2021, betrouwbaar is en dat de deskundigen die deze verklaring als niet-valide bestempelen, onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verdachte, haar lage intelligentieniveau en de omstandigheden tijdens de verhoren. Ondanks de vaststelling van een overschrijding van de redelijke termijn, verbindt het hof hieraan geen gevolgen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en heft het bevel tot voorlopige hechtenis op zodra de duur van de hechtenis gelijk is aan de opgelegde straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000426-22
datum uitspraak: 4 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-123968-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1990,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 februari en 4 maart 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof:
  • de op pagina 3 van het vonnis onder het kopje 4.3.1 “De betrokkenheid van verdachte” weergeven passage “
  • de gebruikte bewijsmiddelen zal vervangen door de bewijsmiddelen die, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest;
  • dat het hof vaststelt dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, nu het hoger beroep namens de verdachte op 18 februari 2022 is ingesteld, terwijl het hof nu arrest wijst. Deze termijnoverschrijding houdt echter mede verband met de door het hof toegewezen verzoeken van de verdediging, waaronder het laten opmaken een dubbelrapportage en het laten uitvoeren van een rechtspsychologisch onderzoek. Met name dat laatste heeft lang op zich laten wachten. Gelet hierop volstaat het hof met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en verbindt het aan deze overschrijding geen gevolgen;
  • een beslissing neemt ten aanzien van het bevel tot voorlopige hechtenis;
  • de bewijsoverweging van de rechtbank aanvult zoals hieronder weergeven.

Aanvullende bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat de derde (bekennende) verklaring van de verdachte gelet op de bevindingen van de rechtspsychologen onvoldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te bezigen en dat zonder deze verklaring geen veroordeling zou kunnen volgen.
De advocaat-generaal heeft overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde poging doodslag. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de bekennende verklaring van de verdachte voor het bewijs kan worden gebezigd en dat de bevindingen van de rechtspsychologen dit niet anders maakt. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof acht – evenals de rechtbank – de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd op 11 mei 2021 bruikbaar voor bewijs.
Het hof acht de andersluidende conclusie van de rechtspsychologen [psycholoog01] en [psycholoog02] , inhoudende dat de bekennende verklaring van de verdachte niet-valide is, onvoldoende onderbouwd en legt deze terzijde. Het verband dat de rapporteurs in de rapportage van 15 februari 2023 leggen tussen de theorie over risico’s van onware bekentenissen, de kwaliteit van de verhoren en de totstandkoming en inhoud van de verklaringen van de verdachte is onvoldoende specifiek en consistent om het hof tot de conclusie te brengen dat geen enkele waarde kan worden gehecht aan de door de verdachte afgelegde bekennende verklaring. Aanvullend overweegt het hof als volgt.
Het hof heeft de verklaringen van de verdachte grondig bestudeerd, waarbij het hof ook zelf heeft kennisgenomen van de audiovisuele registraties, in het bijzonder die van het derde verhoor.
Het hof heeft onder ogen gezien dat de verdachte tijdens deze verhoren een kwetsbare verdachte was. Daarbij heeft het hof meegenomen haar lage intelligentieniveau, haar tijdens een deel van de verhoren vergevorderde zwangerschap, de daarmee gepaard gaande (aannemelijke) vermoeidheid die het gevolg was van slecht(er) slapen, mogelijk daarbij nog versterkt door de duur van de verhoren. Het hof heeft zich de vraag gesteld of met dit samenstel van omstandigheden tijdens de verhoren voldoende rekening is gehouden en heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
Uit de audiovisuele registraties van de verhoren blijkt dat de verhoren in een rustig tempo verliepen en dat de verhorende agenten aandacht hebben besteed aan de lichamelijke en fysieke gesteldheid van de verdachte; zij hebben op diverse momenten daarnaar gevraagd en regelmatig zijn de verhoren onderbroken voor controles en rust. Ook werd de verdachte bijgestaan door haar raadsman en door de audiovisuele registratie hebben het hof en de raadsman kennis kunnen nemen van hetgeen woordelijk is verklaard. Niet is gebleken dat de raadsman tijdens de verhoren aandacht heeft gevraagd voor de (mogelijke) zwakbegaafdheid van de verdachte of bezwaar heeft gemaakt tegen een (mogelijke) ongeoorloofde druk op verdachte. Het hof heeft ook de totale tijdsduur van de verhoren die dag in ogenschouw genomen. Het derde verhoor is rond 14.30 uur aangevangen en heeft drie uur geduurd. Voorafgaand aan haar derde verhoor is de verdachte drie uur verhoord welk verhoor is onderbroken voor een medische controle en tussen het tweede en het derde verhoor zat een pauze van ruim twee uur.
Dat de verhorende agenten gedurende het derde verhoor door toon of vraagstelling druk hebben gezet op de verdachte om te bekennen, is het hof niet gebleken. Waar de rapporteurs menen dat sprake is van sturing (door het stellen van suggestieve vragen), leest het hof veelal een samenvatting van wat de verdachte kort ervoor heeft verklaard, om daar vervolgens op door te vragen. Daarbij is de verdachte herhaaldelijk geconfronteerd met elementen in haar verklaring, waarvan de verbalisanten aangaven dat die haar verklaring ongeloofwaardig maakten, waarna zij haar ook herhaaldelijk confronteerden met haar vingerafdruk op de plastic tas waarin de baby is aangetroffen. Het hof interpreteert deze werkwijze als een geoorloofde manier van kritisch bevragen over uitzonderlijke elementen of ongerijmdheden in de verklaring van de verdachte en het kritisch voorhouden van belastende omstandigheden. Het hof heeft daarbij ook betrokken dat de verdachte na deze confrontatie contact heeft gezocht met haar raadsman. Na een kwartier overleg met haar raadsman heeft de verdachte bij terugkomst in het verhoor haar bekennende verklaring afgelegd.
Het hof heeft ook geen aanleiding om te vermoeden dat de hiervoor genoemde bezwarende omstandigheden en de zwakbegaafdheid van de verdachte de voornoemde druk wel teweeg hebben gebracht. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat de verdachte in het algemeen blijk gaf van vermogen tot weerstand op vragen en/of opmerkingen, bijvoorbeeld door het stellen van wedervragen of het antwoorden met ‘nee’ of ‘ik weet het niet’. Ook tijdens de bevraging ter terechtzitting in hoger beroep gaf de verdachte hiervan blijk.
Het hof volgt de deskundigen ook niet in hun vaststelling dat de bekennende verklaring opvallend beperkt is in detail en daarmee afbreuk zou doen aan de validiteit. Zo verklaarde de verdachte onder meer over de speen die ze in de tas heeft gedaan, over haar toestand, over hoe ze later terugkeek op haar handelwijze, over de locatie en over haar gang naar die locatie. De expliciete aanduiding van de locatie en de informatie over de speen in de plastic tas, kwalificeert het hof – evenals de rechtbank – als daderinformatie. Dat informatie zou zijn ‘ingefluisterd’ schuift het hof terzijde, nu dit niet uit de verhoren blijkt, expliciet door de politie is ontkend en ook in hoger beroep door de verdachte niet nader is onderbouwd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de bekennende verklaring van de verdachte tevens steun vindt in het dossier, hetgeen de betrouwbaarheid vergroot. Naast voornoemde vaststelling dat de verdachte beschikte over zogenaamde daderinformatie, blijkt uit het dossier dat de verdachte ook op 12 mei 2021 tijdens het consultgesprek met de psychiater nogmaals heeft bekend in lijn met haar verklaring van de vorige dag. Zij wordt door de psychiater geciteerd: “Normaal gesproken ben ik niet een persoon die zoiets doet, die mensen doodt, ik ben geen crimineel. Maar ik heb dit gedaan omdat ik dacht dat de baby dood was. Waarom heeft niemand me toen uitgelegd dat ik iets anders had kunnen doen.” De verdachte vertelde aan de psychiater dat ze in paniek was geraakt, maar ze zou geen stemmen hebben gehoord die haar opdracht zouden hebben gegeven dit te doen.
Bij het kort daaropvolgende verhoor bij de rechter-commissaris verklaarde de verdachte plotseling dat zij zich eigenlijk toch niets meer wist te herinneren. Van een ondubbelzinnige intrekking was op dat moment geen sprake. Op een vraag van het hof heeft de verdachte in hoger beroep verklaard dat deze wending in haar verklaring mede het gevolg was van het feit dat zij op dat moment bekend was geraakt met het feit dat de meldster van de vondst van de baby destijds een man in een auto bij de afvalcontainer had zien staan. Uit verder onderzoek is niet gebleken van betrokkenheid van deze man.
Eerst na een maand, nadat de verdachte was bevallen, viel de verdachte terug op het alternatieve scenario (dat zij op dat moment van meerdere details voorzag) en was sprake van een ondubbelzinnige intrekking van de in het derde verhoor afgelegde bekennende verklaring. Zowel deze intrekking als ook het in hoger beroep gehandhaafde alternatieve scenario zijn door het hof beoordeeld; in het licht van het vorenstaande acht het hof de “ondubbelzinnige intrekking” als niet waarachtig en schuift het hof het alternatieve scenario als ongeloofwaardig ter zijde. In dat kader verwijst het hof mede naar de overwegingen van de rechtbank.
Het vorenstaande in samenhang bezien leidt derhalve tot het oordeel dat de bekennende verklaring van de verdachte betrouwbaar is en dat deze aldus voor het bewijs zal worden gebezigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 maart 2024.
mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.