In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2022. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin zij werd veroordeeld voor het achterlaten van haar baby in een container. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de bekennende verklaring van de verdachte bruikbaar is voor het bewijs. Tijdens de zittingen op 5 februari en 4 maart 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsman gehoord. Het hof oordeelt dat de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op 11 mei 2021, betrouwbaar is en dat de deskundigen die deze verklaring als niet-valide bestempelen, onvoldoende onderbouwd zijn. Het hof heeft ook rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verdachte, haar lage intelligentieniveau en de omstandigheden tijdens de verhoren. Ondanks de vaststelling van een overschrijding van de redelijke termijn, verbindt het hof hieraan geen gevolgen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank en heft het bevel tot voorlopige hechtenis op zodra de duur van de hechtenis gelijk is aan de opgelegde straf.