ECLI:NL:GHAMS:2024:446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23-001741-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procesafspraken in ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze ontnemingszaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020. De zaak betreft de verplichting van de betrokkene tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat aanvankelijk was geschat op € 1.317.826,00 en na vermindering op € 1.043.872,00. De betrokkene, geboren in 1951, was eerder veroordeeld voor witwassen en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De Hoge Raad had eerder het arrest van het hof in de strafzaak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf.

Tijdens de zittingen op 16 januari en 15 februari 2024 zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie, de betrokkene en zijn raadsman. Deze afspraken hielden in dat de betrokkene een bedrag van € 683.175,00 aan de Staat zou betalen, inclusief vervolgprofijt van in beslag genomen contanten. Het hof heeft vastgesteld dat de gemaakte procesafspraken redelijk zijn en dat de betrokkene geen grieven had tegen de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 773.176,00, met de verplichting voor de betrokkene om € 683.175,00 te betalen. De duur van de gijzeling is bepaald op één dag, rekening houdend met de fysieke toestand van de betrokkene. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001741-20
datum uitspraak: 29 februari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 augustus 2020 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-845026-15 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1951,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van aanvankelijk € 1.317.826,00 en na vermindering
€ 1.043.872,00.
In de strafzaak in hoger beroep tegen het strafvonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2017,is betrokkene bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 april 2019 (parketnummer 23-001699-17) veroordeeld ter zake van - kort gezegd en voor zover hier relevant - de eendaadse samenloop van witwassen, meermalen gepleegd.
Tegen dit arrest is beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 25 mei 2021 (nummer 19/02008) dit arrest vernietigd, doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze straf zelf verminderd in die zin dat deze 22 maanden beloopt en het cassatieberoep voor het overige verworpen. De strafzaak is hierdoor onherroepelijk.
In de ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 5 augustus 2020 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 768.872,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 januari 2024 en 15 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Op 13 februari 2024 te 21:10 uur heeft het hof een e-mailbericht met bijlage ontvangen van de raadsman waarin de volgende procesafspraken zijn vastgelegd:
Het OM en betrokkene en zijn raadsman zijn overeengekomen:

1. Betrokkene heeft geen grieven ten aanzien van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals is berekend en onderbouwd in de conclusie van de Advocaat-generaal van 11 januari 2024 (bijlage 1), noch tegen de in die conclusie opgenomen betalingsverplichting;

2. Het OM merkt op dat bij nadere bestudering van het arrest van het Hof in de strafzaak is gebleken dat de twee boten ook verbeurd verklaard zijn. Na aftrek van kosten is de overgebleven waarde na verkoop van de boten € 18.708,53. Dit bedrag dient dus nog in mindering te worden gebracht op het terug te betalen bedrag;

3. Het Hof wordt daarom verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op

€ 773.176,-- en de betalingsverplichting op € 683.175,--. Dit terug te betalen bedrag is inclusief
€ 51.736,79 vervolgprofijt op de in beslag genomen € 243.260,--;

4. Het Hof wordt tevens verzocht de gijzeling te bepalen op 1 dag. Dit is tussen betrokkene, zijn raadsman en het OM afgesproken in verband met de fysieke toestand van betrokkene, zoals door de verdediging aan uw Hof en aan het OM is bekend gemaakt middels schriftelijke stukken en mondeling ter terechtzitting van 16 januari 2024;

5. Het onder betrokkene gelegde en eventueel nog te leggen beslag wordt gebruikt om de betalingsverplichting te voldoen;

6. Het OM merkt op dat in deze zaak conservatoir beslag is gelegd op:

a. een vordering op [naam01] van tenminste € 200.000,--;
b. contant € 243.261,--, aangetroffen op de [adres02] ;
c. kunstwerken met een totale geschatte waarde van € 3.750,--.

7. Betrokkene en zijn raadsman en de advocaat-generaal maken deze afspraken bekend maken aan het hof; Zij geven daarbij aan dat zij geen behoefte hebben aan een inhoudelijke behandeling van de feiten;

8. Betrokkene en zijn raadsvrouwhet hof begrijpt: raadsman)
en de advocaat-generaal leggen bij deze vast dat in het geval het hof overweegt een hogere betalingsverplichting of een langduriger gijzeling op te leggen, ieder der partijen het hof kan verzoeken alsnog over te gaan tot volledige inhoudelijke behandeling van deze ontnemingszaak;

9. Deze procesafspraken zijn volgens betrokkene en zijn raadsman en volgens het OM in overeenstemming met het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6 EVRM, nu de afspraken in openheid en transparant zijn besproken tussen partijen, zoals de Hoge Raad bij arrest van 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, heeft overwogen dat als waarborg van belang is.”

Het document is door de advocaat-generaal, de raadsman van betrokkene en betrokkene zelf op 13 februari 2024 ondertekend.
Deze afspraken zijn ter terechtzitting van 15 februari 2024 door de daartoe gemachtigd raadsman en de advocaat-generaal bevestigd. Zij hebben daarbij aangegeven dat zij en de betrokkene zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel.
Nu de procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de betrokkene bij monde van zijn raadsman ondubbelzinnig heeft aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en daar akkoord mee te gaan, komen deze afspraken voor een beoordeling van het hof in aanmerking.
Gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen de verdediging en het openbaar ministerie aan de gemaakte procesafspraken ten grondslag hebben gelegd, komen de afspraken het hof niet onredelijk voor. Het hof komt tot de volgende beslissingen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting komt dan de rechtbank, rekening houdend met de hiervoor weergegeven tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken en de beoordeling daarvan door het hof, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 773.176,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 683.175,00.

Vaststelling van de duur van de gijzeling

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken en de beoordeling daarvan door het hof, wordt de duur van de gijzeling bepaald op één dag.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
773.176,00 (zevenhonderddrieënzeventigduizend honderdzesenzeventig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 683.175,00 (zeshonderddrieëntachtigduizend honderdvijfenzeventig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1 dag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. E. van Die en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 februari 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]