ECLI:NL:GHAMS:2024:443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
23-001100-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling, bedreiging en belediging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, bedreiging met zwaar lichamelijk letsel en belediging. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten waarbij de verdachte zich agressief heeft gedragen tegenover twee vrouwelijke slachtoffers. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en heeft de verdachte opnieuw beoordeeld op basis van een gewijzigde tenlastelegging. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor een deel van de vrijspraak die eerder was gegeven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waaronder mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De strafmaat is vastgesteld op 150 uren taakstraf, met een vervangende hechtenis van 75 dagen indien de taakstraf niet wordt uitgevoerd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de schadevergoeding.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001100-22
datum uitspraak: 1 maart 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 april 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-310985-21 (zaak A) en 15-058965-21 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1960,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2024 en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B onder 3 primair en 3 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de politierechter en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd (voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen),
in zaak A dat:
hij op of omstreeks 11 augustus 2021 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, mevrouw [benadeelde partij01] heeft mishandeld door de duimen, althans vingers, van voornoemde [benadeelde partij01] om te draaien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten bandletsel aan de rechterduim en/of een fractuur aan de rechterduim en/of bandenletsel aan de linkerduim en/of een avulsiefractuur aan de linkerduim" ten gevolge heeft gehad;
in zaak B dat:
1.
hij, op of omstreeks 7 oktober 2020 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij02] heeft mishandeld door die [benadeelde partij02] :
- ( meerdere malen)in het gezicht te slaan/stompen en/of;
- ( met kracht) aan de haren mee te slepen en/of,
- één of meerdere benen te verdraaien;
2.
hij, op of omstreeks 7 oktober 2020 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde partij02] , in het openbaar mondeling en/of in haar tegenwoordigheid, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'stomme kut', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
4.
hij, op of omstreeks 7 oktober 2020 te Heerhugowaard, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij02] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij02] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik breek je poten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof beslist op grond van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging. Daarnaast beslist het hof anders dan de politierechter ten aanzien van vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging. Het vonnis waarvan beroep wordt derhalve vernietigd.

Bewijsoverwegingen

Ten aanzien van de mishandeling van aangeefster [benadeelde partij02] (zaak B onder 1) overweegt het hof dat de aangifte voor zover het betreft het slaan in het gezicht en het verdraaien van het been wordt ondersteund door de medische informatie van een arts. Voorts vindt de aangifte steun in hetgeen valt te zien en horen op het filmpje dat door aangeefster van de confrontatie is gemaakt. Daaruit blijkt dat de verdachte in de aanval gaat als hij wordt gefilmd en dat de aangeefster schreeuwt ‘blijf van me af’. Het hof zal voor het bewijs overigens geen gebruik maken van de foto’s van het gezicht van de aangeefster, nu niet is komen vast te staan dat het letsel dat daarop is te zien verband houdt met de tenlastegelegde mishandeling.
Voor wat betreft de bedreiging van aangeefster [benadeelde partij02] (zaak B onder 4) overweegt het hof dat het niet meegaat in het verweer van de raadsman dat de uitroep ‘Ik breek je poten’ slechts moet worden opgevat als een emotionele ontlading en niet kan worden gezien als een bedreiging. De omstandigheden waaronder deze woorden door de verdachte zijn geuit, maken dat de aangeefster daaraan de redelijke vrees kon ontlenen dat de verdachte haar (zwaar) letsel zou toebrengen, niet in de laatste plaats omdat ook is gebleken dat de verdachte de aangeefster daadwerkelijk heeft mishandeld door haar pijn en/of letsel aan haar been toe te brengen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in A onder 1 en in zaak B onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande:
In zaak A dat:
1.
hij op 11 augustus 2021 te Heerhugowaard, mevrouw [benadeelde partij01] heeft mishandeld door de duimen van voornoemde [benadeelde partij01] om te draaien, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten bandletsel aan de rechterduim en een fractuur aan de rechterduim en een avulsiefractuur aan de linkerduim ten gevolge heeft gehad;
in zaak B dat:
1.
hij, op 7 oktober 2020 te Heerhugowaard, [benadeelde partij02] heeft mishandeld door die [benadeelde partij02] :
- in het gezicht te slaan en
- een been te verdraaien;
2.
hij op 7 oktober 2020 te Heerhugowaard opzettelijk [benadeelde partij02] in haar tegenwoordigheid, heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: 'stomme kut';
4.
hij op 7 oktober 2020 te Heerhugowaard, [benadeelde partij02] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [benadeelde partij02] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik breek je poten";
Hetgeen in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.
Het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot het verrichten van 200 uren taakstraf.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis als de taakstraf niet wordt uitgevoerd, en dat de verdachte een contactverbod met beide aangeefsters in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr krijgt opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een geldboete, dan wel een eventuele werkstraf aanzienlijk te matigen. In beide zaken zijn foto’s van de verdachte geplaatst op sociale media waar hij veel last van heeft ondervonden. Dit dient te worden meegewogen bij de strafoplegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen, een bedreiging en een belediging. Een van die mishandelingen had zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Op twee verschillende momenten heeft de verdachte zich zeer agressief gedragen tegen de twee vrouwelijke slachtoffers die hem aanspraken op het gedrag van zijn hond. Hoewel het filmen van de verdachte door de slachtoffers mogelijk escalerend heeft gewerkt, is de reactie van verdachte volkomen buiten proportie geweest. Het is het hof niet duidelijk geworden waar dit gedrag van de verdachte nu precies vandaan komt. De verdachte heeft er geen verantwoordelijkheid voor genomen. Ook toont hij weinig inzicht in het kwalijke van zijn handelen. Dit is zorgelijk.
Met zijn handelen heeft de verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dergelijke feiten kunnen, naast de lichamelijke gevolgen, veel gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengen, hetgeen te meer blijkt uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen. Ook dragen dit soort in de openbare ruimte gepleegde feiten vaak bij aan gevoelens van onveiligheid bij het bredere publiek.
Anders dan de raadsman en de advocaat-generaal ziet het hof geen overschrijding van de redelijke termijn. Namens de verdachte is op 22 april 2022 appel ingesteld tegen het vonnis. Tussen de datum van het instellen van het appel en de datum van het arrest zijn niet meer dan twee jaren verstreken. Van een schending van de redelijke termijn van de procedure bij de rechtbank is evenmin gebleken. Het hof houdt wel in enige mate rekening met de door de verdachte ondervonden overlast als gevolg van plaatsing van berichten en een foto op sociale media.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Een geldboete, zoals door de raadsman gewenst, doet geen recht aan de ernst van de feiten.
Het hof ziet geen aanleiding een contactverbod in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr op te leggen nu niet is gebleken dat de verdachte de slachtoffers heeft opgezocht of hij hen anderszins heeft lastig gevallen, ook niet als hij ze in het betreffende natuurgebied tegenkomt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.629,00 te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit:
€ 149,95 aan kosten ter reparatie van de fiets
€ 293,14 aan kosten ter reparatie van de fotocamera
€ 22,95 aan kosten van een telefoonhoesje
€ 69,99 aan kosten voor de jas
€ 256,00 aan kosten voor de bril
€ 6,75 aan kosten voor het oefenballetje van de fysio
€ 36,82 aan reiskosten
€ 294,00 aan mantelzorgkosten voor de huishoudelijke hulp
€ 2.500,00 aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.479,65, bestaande uit € 979,65 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen.
De raadsman heeft de posten 1, 2, en 9 betwist en refereert zich ten aanzien van de overige posten aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 686,51. Het hof is van oordeel dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de kosten voor het telefoonhoesje, de kosten voor de jas, de kosten voor de bril, de kosten voor het oefenballetje van de fysio, de reiskosten en de mantelzorgkosten voldoende is onderbouwd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige (de reparatiekosten van de fiets en de fotocamera) is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden, ook als daarbij de aanvullende onderbouwing wordt betrokken. Het hof betrekt bij dit oordeel onder meer de geruime tijd die is verstreken tussen de datum van het feit en de gestelde reparaties. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 2.000,00. Daarbij is gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, als ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.933,67 te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit:
€ 750,00 aan immateriële schade
€ 14,99 aan kosten voor de aanschaf van een USB-stick voor informatieoverdracht aan de politie
€ 8,55 aan verzendkosten van een gegevensdrager
€ 819,00 aan advocaatkosten voor de eigen bijdrage in de artikel 12 Sv-procedure
€ 16,00 aan parkeerkosten voor het bijwonen van de artikel 12 Sv-zitting
€ 51,84 aan kosten voor de beschadigde wielerbroek
€ 35,96 aan kosten voor het beschadigde wielershirt
€ 201,56 aan kosten voor de telefoonschade
€ 67,96 aan kosten voor de fietsbril
€ 127,92 aan kosten voor de fietshelm
€ 427,48 aan eigen risico kosten van de jaren 2020 en 2021
€ 55,64 aan reiskosten
€ 318,00 aan huishulpkosten
€ 38,77 kosten verlies aan arbeidsvermogen
De gehele vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.933,67 bestaande uit € 2.183,67 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep tevens verzocht vergoeding van de waarde van opgenomen verlofuren ten behoeve van het bijwonen van de zitting in hoger beroep als bijzondere voorwaarde bij strafoplegging op te nemen. Het hof zal in deze zaak geen voorwaardelijk strafdeel opleggen en reeds daarom dit verzoek afwijzen, terwijl artikel 421 lid 3 Sv in de weg staat aan toewijzing van deze gestelde schadepost als onderdeel van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen.
De raadsman heeft de posten 1, 2, 4, 5, 8, 12 betwist en zich ten aanzien van de overige posten aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een totaalbedrag van € 1.100,85. Het hof is van oordeel dat het gedeelte van de vordering dat ziet op de kosten voor de beschadigde wielerbroek, de kosten voor het beschadigde wielershirt, de kosten voor de fietsbril, de kosten voor de fietshelm, de eigen risico kosten over 2020 en 2021, de kosten voor de huishoudhulp en de kosten voor het verlies in arbeidsvermogen voldoende is onderbouwd. De gestelde reiskosten zal het hof toewijzen tot een bedrag van € 32,92 nu de reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de artikel 12 Sv-zitting niet toewijsbaar zijn als materiële schade, zodat die post voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de kosten in het kader van de artikel 12 Sv-procedure (€835,00) niet rechtstreeks voortvloeien uit de bewezen verklaarde feiten, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, voor zover deze ziet op die kosten.
Voor het overige (aanschaf USB-stick, aangetekend verzenden van een gegevensdrager en telefoon) is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks die gestelde schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500,00. Daarbij is gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, als ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 266, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak B onder 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.686,51 (tweeduizend zeshonderdzesentachtig euro en eenenvijftig eurocent) bestaande uit € 686,51 (zeshonderdzesentachtig euro en eenenvijftig eurocent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.686,51 (tweeduizend zeshonderdzesentachtig euro en eenenvijftig eurocent) bestaande uit € 686,51 (zeshonderdzesentachtig euro en eenenvijftig eurocent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente op 11 augustus 2021
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het in zaak B 21 onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.600,85 (duizend zeshonderdnegen euro en veertig cent) bestaande uit € 1.100,85 (duizend honderdnegen euro en veertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover het een bedrag aan materiële schade van €835,00 bedraagt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het in zaak B onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.608,85 (duizend zeshonderdnegen euro en veertig cent) bestaande uit € 1.100,85 (duizend honderdnegen euro en veertig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 26 (zesentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
7 oktober 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden , mr. M.J.A. Duker, mr. C.J. van der Wilt en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. Z. el Wali, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 maart 2024.