ECLI:NL:GHAMS:2024:43

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
200.319.315/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot terugbetaling uit hoofde van overeenkomsten van geldlening met verwerping bewijsaanbiedingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vordering tot terugbetaling van geldleningen aan [geïntimeerde] werd afgewezen. [appellant] had in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] € 143.600 aan hem zou terugbetalen, opgebouwd uit verschillende posten. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van de overeenkomsten van geldlening. In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering verhoogd en bewijs aangeboden, maar het hof oordeelt dat de grieven van [appellant] niet slagen. Het hof concludeert dat [appellant] niet voldoende onderbouwd heeft dat [geïntimeerde] een schuld heeft van € 40.000, en dat de aangeboden getuigenverklaringen niet voldoende zijn om de vordering te onderbouwen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.315/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/322406 / HA ZA 21-613
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 januari 2024
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L. Nix te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.M.C. Wingen te Heemstede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 13 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie tevens verweerder in gedeeltelijk voorwaardelijke reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in gedeeltelijk voorwaardelijke reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Op 24 november 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, alwaar partijen met hun advocaten zijn verschenen. Partijen hebben ter zitting door hun advocaten hun standpunten doen toelichten en ook zelf het woord gevoerd. Na afloop van de mondelinge behandeling is arrest bepaald.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 158.600, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2020 en met een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 2.775, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
[geïntimeerde] heeft - zakelijk weergegeven - geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.Beoordeling

2.1.
[appellant] heeft bij de inleidende dagvaarding gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van in hoofdsom € 143.600 opgebouwd uit de posten i) € 25.000 voor het aandeel van [appellant] in [bedrijf] ; ii) € 92.000 aan contante betalingen; en iii) € 26.600 aan overschrijvingen per bank. [appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij genoemde bedragen aan [geïntimeerde] heeft geleend.
2.2.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie de vordering gemotiveerd betwist en in reconventie opheffing gevorderd van het door [appellant] op zijn woning gelegde beslag en voor het geval in conventie de vordering van [appellant] mocht worden toegewezen veroordeling gevorderd van [appellant] tot betaling van in hoofdsom € 27.820 op de grondslag dat hij dat bedrag aan [appellant] heeft geleend.
2.3.
De rechtbank heeft in conventie de vordering van [appellant] afgewezen en is aan een beoordeling van de reconventie niet toegekomen omdat de advocaat van [geïntimeerde] ter zitting had aangegeven dat hij zelf voor opheffing van het beslag zou zorgen en de voorwaarde waaronder de geldvordering was ingesteld niet was vervuld. [appellant] komt in hoger beroep op tegen de afwijzing in conventie van zijn vordering. Zijn grieven strekken tot toewijzing alsnog van zijn vordering, in dier voege dat post i) is vermeerderd tot € 40.000 en post iii) ter zitting in hoger beroep is ingetrokken.
post i)
2.4.
Grief1 strekt tot betoog dat [geïntimeerde] € 40.000 aan [appellant] verschuldigd was voor zijn aandeel in v.o.f. [bedrijf] . Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [appellant] overgelegd: een (niet ondertekende) overeenkomst gedateerd 1 maart 2011 tussen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [appellant] betreffende uittreding van [appellant] uit de vof, een (niet ondertekende) overeenkomst gedateerd 1 maart 2011 tussen [naam 1] en [geïntimeerde] betreffende toetreding van [geïntimeerde] tot de vof, een overeenkomst gedateerd 1 oktober 2022 tussen [naam 1] en [geïntimeerde] betreffende uittreding van [geïntimeerde] uit de vof en een (niet ondertekende) onderhandse akte tussen [appellant] , [geïntimeerde] en [naam 1] . Met g
rief 2betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] de € 40.000 zou aanwenden voor de gezamenlijke aankoop van een McDonalds-filiaal, dat [geïntimeerde] hem heeft bedrogen, maar naderhand ermee heeft ingestemd om de € 40.000 aan [appellant] terug te betalen. Tot bewijs van zijn stelling dat partijen van plan waren om samen een McDonalds-filiaal te kopen en dat de € 40.000 zou worden aangewend om de aanbetaling te financieren, beroept [appellant] zich op schriftelijke verklaringen van zijn vrienden [naam 2] en [naam 3] en biedt hij aan deze vrienden als getuigen te doen horen.
Grief 3begrijpt het hof als een herhaling van zijn aanbod bij brief aan de rechtbank van 30 mei 2022 om [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en zijn echtgenote [naam 7] als getuigen te doen horen.
Grief 5strekt onder verwijzing naar citaten uit telefoongesprekken tussen partijen tot betoog dat voor het oordeel dat tussen partijen overeenkomsten van geldlening zijn aangegaan van belang is dat in die telefoongesprekken [geïntimeerde] zich jegens [appellant] schuldbewust toont.
2.5.
De grieven hebben geen succes, want kunnen niet tot toewijzing leiden van post i). [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat hij € 40.000 aan [appellant] verschuldigd is voor diens aandeel in v.o.f. [bedrijf] . Dat volgt niet zonder meer uit de door [appellant] ingeroepen uittreksels van de KvK waarop [geïntimeerde] als 25% deelnemer in de v.o.f. staat vermeld; die uittreksels houden immers niets in over wat [geïntimeerde] voor die vermelding aan [appellant] verschuldigd was. [appellant] stelt verder niet dat de door hem genoemde getuigen onderbouwd kunnen verklaren over een schuld van [geïntimeerde] van € 40.000. Daarvoor kan ook geen bewijs worden ontleend aan de door [appellant] overgelegde overeenkomsten waarin staat dat hij geld krijgt van [geïntimeerde] voor zijn aandeel in de v.o.f., nu [geïntimeerde] daarbij geen partij is (HB1), dan wel daarop de handtekeningen van partijen ontbreken, althans daarin niet staat dat [geïntimeerde] een schuld heeft aan [appellant] van € 40.000. Hetzelfde geldt voor de in de memorie van grieven aangehaalde citaten uit telefoongesprekken tussen partijen. Dat [geïntimeerde] zich in die citaten schuldbewust toont tegenover [appellant] - wat daar ook van zij - is op zich zelf niet voldoende redengevend voor een schuld aan [appellant] van € 40.000.
2.6.
[appellant] heeft al met al niet voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] € 40.000 aan hem verschuldigd is. Bij deze stand van zaken wordt aan het aangeboden getuigen bewijs niet toegekomen, daargelaten dat niet is gesteld dat de genoemde getuigen onderbouwd kunnen verklaren over het bestaan van de gestelde schuld. Het hof concludeert dat niet kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] een schuld heeft aan [appellant] van € 40.000. Reeds daarop dat strandt de vordering van [appellant] tot (terug) betaling van dat bedrag uit hoofde van geldlening, of op welke andere juridische grondslag dan ook.
post ii)
2.7.
Grief 4komt erop neer dat [appellant] alsnog getuigen wil doen horen over de door hem gestelde contante betalingen aan [geïntimeerde] van (€ 55.000 + € 37.000 =) € 92.000. [appellant] voert aan dat uit verklaringen van [naam 5] en Barssom kan worden opgemaakt dat hij die bedragen aan [geïntimeerde] heeft overhandigd en stelt dat in de door hem verlangde getuigenverhoren aan de orde kan komen wat de grondslag was voor die betalingen. Zo werkt het echter niet. Het had op de weg gelegen van [appellant] om eerst zelf de feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan volgen dat het bij die betalingen - als al gedaan - om een geldlening ging, of om wat voor andere juridische grondslag dan ook waarop [geïntimeerde] het geld zou moeten terugbetalen. De stelling dat zulks uit nog af te leggen getuigenverklaringen kan volgen, is daartoe onvoldoende. Ook in zoverre zijn de grieven dus tevergeefs voorgesteld.
2.8.
Voor het overige zien de grieven op de ingetrokken post ii) of missen een zelfstandige toelichting. De grieven kunnen daarom verder onbesproken blijven en/of hebben evenmin succes. Aan bewijslevering is niet toegekomen omdat geen voldoende onderbouwde stellingen zijn betrokken die - indien bewezen - kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak.
2.9.
De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij als na te melden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, wegens aard en eenvoud van de zaak begroot conform liquidatietarief II.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 2.366 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, I.A. Haanappel-van der Burg en N. Kampert en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.