ECLI:NL:GHAMS:2024:407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.314.561/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van tariefafspraak tussen Riedel B.V. en [X] Advocaten B.V. inzake advocaatkosten en procedures bij ACM en rechtbank Rotterdam

In deze zaak gaat het om de uitleg van een tariefafspraak tussen Riedel B.V. en [X] Advocaten B.V. betreffende advocaatkosten. Riedel B.V. had een tariefafspraak gemaakt waarbij € 75.000 verschuldigd was indien het gewenste resultaat werd bereikt en € 15.000 als dat niet het geval was. De vraag was of deze afspraak alleen gold voor de werkzaamheden van de advocaat in de klachtprocedure bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of ook voor de bezwaar- en beroepsprocedures bij de rechtbank. Het Gerechtshof Amsterdam concludeert dat de tariefafspraak zo moet worden uitgelegd dat de genoemde bedragen voor alle werkzaamheden gelden, zowel bij de ACM als bij de rechtbank Rotterdam.

Riedel B.V. is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin haar vorderingen waren afgewezen. Het hof heeft de grieven van Riedel gegrond verklaard en het bestreden vonnis vernietigd. Riedel heeft gevorderd dat [X] Advocaten B.V. wordt veroordeeld tot betaling van bedragen die voortvloeien uit de tariefafspraak, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Het hof heeft deze vorderingen toegewezen en [X] Advocaten B.V. veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en transparantie in prijsafspraken tussen advocaten en hun cliënten, vooral in commerciële overeenkomsten. Het hof heeft geoordeeld dat de tekst van de tariefafspraak voor meerdere uitleg vatbaar is, maar dat de uitleg die Riedel hanteert de juiste is, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.314.561/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/709187 / HA ZA 21-957
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2024
inzake
RIEDEL B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
appellante,
advocaat: mr. D.H.J. Rijkers te Amsterdam,
tegen:
[X] ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mrs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna Riedel en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de verschuldigdheid van advocaatkosten, en meer in het bijzonder de vraag of de tussen partijen gemaakte tariefafspraak van € 75.000 als het gewenste resultaat wordt bereikt en € 15.000 als dat niet wordt bereikt, alleen geldt voor de werkzaamheden van de advocaat voor de klachtprocedure bij de ACM of ook voor die van de bezwaar en beroepsprocedures en het verzoek om voorlopige voorzieningen bij de rechtbank.

2.Het geding in hoger beroep

Riedel is bij dagvaarding van 27 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 22 juni 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Riedel als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, alsmede akte houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte overlegging productie namens [geïntimeerde] ;
- akte overlegging productie 23 namens Riedel.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 24 november 2023 laten toelichten. Riedel door mrs. L. Bakers en A.P.A. van den Heuvel en [geïntimeerde] door mr. A.S. van der Laken, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Riedel heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, alsnog:
(i) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan Riedel van een bedrag van € 84.183,33, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 12 augustus 2021;
(ii) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan Riedel van een bedrag van € 63.023,26, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juli 2022;
(iii) [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten indien betekening van het arrest plaatsvindt;
(iv) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan Riedel van een bedrag van € 2.464,70 aan door Riedel gemaakte kosten voor de conservatoire beslagen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
(v) [geïntimeerde] zal veroordelen in de nakosten.
Riedel heeft daarnaast gevorderd om de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] in eerste aanleg af te wijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, afwijzing van de vermeerdering van eis en het overigens gevorderde, met veroordeling van Riedel in de proceskosten van – naar het hof aanneemt – het hoger beroep.
Riedel heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in rov. 2.1. tot en met 2.8. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 1heeft Riedel betoogd dat deze feiten onvolledig zijn en daarmee een onjuist beeld schetsen. Voor zover van belang zal het hof met de grief hierna rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Riedel produceert fruit- en groentesappen, frisdranken en water. [geïntimeerde] is een gespecialiseerd advocatenkantoor dat zich uitsluitend richt op mededinging en voedselveiligheid ten behoeve van bedrijven in de sectoren food, retail en agri.
3.2.
Riedel wilde optreden tegen een mogelijk verboden beperking van de mededinging op de markt voor frisdranken, waters en sappen door Coca Cola European Partners Nederland B.V. (hierna: CCEPN). Op 14 september 2020 heeft [geïntimeerde] aan Riedel een voorstel voor juridische bijstand daarbij en de kosten daarvan toegestuurd. Het voorstel houdt het volgende in:
“14. Gelet op de gewenste snelheid zouden [rechtsmaatregelen; hof
] kunnen bestaan uit het bij de bevoegde civiele rechter aanhangig maken van een kort geding dan wel een bij de raad van bestuur van de Autoriteit Consument & Markt (‘ACM’) in te dienen klacht met daaraan gekoppeld een verzoek tot het nemen van voorlopige maatregelen. (…)
17. Voor het verlenen van bijstand op het gebied van mededinging en voedselveiligheid declareren wij maandelijks tegen standaardtarieven.
18. Voor medewerkers varieert het standaarduurtarief voor 2020 van € 195 tot € 275, exclusief 5% kantoorkosten en BTW, afhankelijk van ervaring. Mijn uurtarief voor 2020 bedraagt € 525 exclusief 5% kantoorkosten en BTW.
19. Uiteraard staan wij Riedel graag bij op het gebied van mededinging & voedselveiligheid. In dit specifieke geval zijn wij graag bereid [v]an onze standaarduurtarieven af te wijken en mee te investeren om de bedrijfseconomische doelstellingen van Riedel te bereiken voor zover toegelaten op grond van de deontologische regel die gelden voor aan de Amsterdamse balie ingeschreven advocaten.
20. Ons voorstel in verband met het verlenen van mededingingsrechtelijke bijstand met het oog op het tot stand komen van een level playing field op de markt voor de distributie en verkoop van frisdranken, water en sappen in het out of home kanaal ziet er als volgt uit:
• Bureaukosten / opstellen sommatiebrief€ 5.000
Scenario 1: sommatiebrief sorteert onmiddellijk effect, i.e. geen nadere mededingingsrechtelijke bijstand of concept (kort geding)dagvaarding of concept klacht Autoriteit Consument & Markt etc. vereist aanvullend verschuldigde fee€ 45.000
Scenario 2: sommatiebrief sorteert geen effect en Riedel ziet af van verdere stappen, i.e. dossier wordt gesloten aanvullend verschuldigde fee€ 25.000
Scenario 3: sommatiebrief sorteert geen effect en Riedel besluit tot rechtsmaatregelen
i.
i) Rechtsmaatregelen in kort geding bij de civiele rechter of de ACM leidt wel tot level playing field (i.e. toegang tot de markt) aanvullend verschuldigde fee€ 75.000ii) Rechtsmaatregelen in kort geding bij de civiele rechter of de ACM sorteertniethet gewenste effect, i.e. géén level playing field- aanvullende fee bovenop bureaukosten / kosten opstellen
sommatiebrief€ 10.000
21. Aldus bedragen de totaalkosten, indien onze mededingingsrechtelijke inspanningen ingeval van een verzoek om voorlopige voorzieningen bij de kort geding rechter of bij de ACM niet leidt tot de totstandkoming van een level playing field op de van de colamarkt afgeleide markt voor de distributie en verkoop van frisdrank, water en sappen in het Out of Home kanaal c.q. toegang tot die afgeleide markt,€ 15.000exclusief 5% kantoorkosten en BTW. Daar komen de kosten van RBB of een andere economisch onderzoekbureau nog bij (P.M.).
22. Alsdan worden alle reeds door Riedel betaalde declaraties voor te deze geleverde mededingingsrechtelijke bijstand binnen twee weken gecrediteerd.”
3.3.
Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] CCEPN namens Riedel gesommeerd om haar met het mededingingsrecht strijdige gedragingen te beëindigen. In reactie daarop heeft CCEPN laten weten dat van handelen in strijd met het mededingingsrecht geen sprake is.
3.4.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] voor Riedel een klacht (verzoek om handhaving) met een verzoek om voorlopige voorzieningen opgesteld, in te dienen bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM). Het eerste concept is op 13 november 2020 aan Riedel gestuurd. [geïntimeerde] heeft de klacht, na informeel overleg met de ACM, namens Riedel in definitieve vorm ingediend op 18 februari 2021.
3.5.
Op 3 november 2020 heeft [geïntimeerde] Riedel een declaratie gestuurd van € 5.000,- (€ 6.352,50 inclusief kantoorkosten en btw). In de begeleidende e-mail wijst [geïntimeerde] op de tariefafspraak, onderdeel bureaukosten en opstellen sommatiebrief, en schrijft zij dat tot en met oktober 2020 al 288 uur aan de zaak is besteed. Riedel heeft deze declaratie betaald.
3.6.
Op 19 november 2020 heeft [geïntimeerde] Riedel een declaratie gestuurd van € 75.000 (€ 95.287,50 inclusief kantoorkosten en btw). In de begeleidende e-mail spreekt [geïntimeerde] de veronderstelling uit dat de klacht tot het gewenste resultaat zal leiden, voor welk geval het gedeclareerde bedrag is afgesproken. [geïntimeerde] schrijft in die e-mail ook dat als de inspanningen onverhoopt niet tot het gewenste effect leiden, de betaalde declaraties binnen twee weken worden gecrediteerd tot het voor dat geval afgesproken bedrag van € 15.000. Riedel heeft ook deze declaratie betaald.
3.7.
Bij besluit van 19 mei 2021 heeft de ACM de klacht van Riedel op basis van een prioriteitsafweging afgewezen. Op 28 mei 2021 heeft [geïntimeerde] namens Riedel bezwaar gemaakt tegen dit besluit bij de ACM. Op 4 juni 2021 heeft [geïntimeerde] namens Riedel een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Het bij de ACM ingediende bezwaar is met instemming van de ACM voortgezet als (rechtstreeks) beroep bij de rechtbank Rotterdam. Bij uitspraak van 29 juli 2021 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorzieningen afgewezen.
3.8.
In een e-mail van 1 september 2021 heeft [geïntimeerde] aan Riedel aangeboden het hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam te behandelen voor een vast bedrag van € 31.500,- (exclusief kantoorkosten en btw) dat bovenop de reeds door Riedel betaalde bedragen komt. [geïntimeerde] schrijft hierover: “
(…) Het in de vorige alinea vermelde bedrag vormt naar mijn oordeel een bijzonder bescheiden dekking van de door ons kantoor aan het project Pluto bestede (en nog te besteden), maar niet in rekening gebrachte (en te brengen) tijd (…)”. Riedel heeft dit aanbod niet aanvaard. Het pro forma ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak is later door Riedel ingetrokken.
3.9.
In een e-mail van 7 september 2021 heeft Riedel [geïntimeerde] gesommeerd een bedrag van € 82.582,50 (€ 65.000 exclusief kantoorkosten en btw) terug te betalen. Dat bedrag is het verschil tussen hetgeen Riedel heeft betaald (€ 80.000 ofwel € 101.640 inclusief kantoorkosten en btw) en hetgeen op grond van de tariefafspraak verschuldigd was bij een negatief resultaat (€ 15.000 ofwel € 19.057,50 inclusief kantoorkosten en btw).
3.10.
Op 14 september 2021 heeft [geïntimeerde] Riedel een declaratie gestuurd van € 104.000 (exclusief kantoorkosten en btw). Op dat bedrag is € 65.000 (exclusief kantoorkosten en btw) in mindering gebracht vanwege het negatieve resultaat. Het nog te betalen bedrag is € 54.353,20 (inclusief kantoorkosten en btw).
3.11.
Bij beslissing van 20 november 2023 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de Raad van Discipline) een klacht van Riedel over [geïntimeerde] inhoudende dat [geïntimeerde] tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet gedeeltelijk gegrond verklaard. De Raad van Discipline heeft, voor zover van belang, de klachtenonderdelen waarin Riedel [geïntimeerde] verwijt dat de door hem gemaakte prijsafspraken niet transparant zijn, [geïntimeerde] heeft verzuimd om duidelijk over de prijsafspraken te communiceren, hij heeft nagelaten om periodiek te declareren, de door Riedel betaalde voorschotten tijdig terug te betalen en inzicht te bieden in het beheer en de verrekening van ontvangen voorschotten, gegrond verklaard.

4.Eerste aanleg

4.1.
Riedel heeft in eerste aanleg samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang in conventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van:
(i) € 84.183,33 (te weten: € 82.582,50 aan hoofdsom en € 1.600,83 aan buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 12 augustus 2021;
(ii) € 2.464,70 aan beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2021; en
(iii) de proceskosten met wettelijke rente daarover en de nakosten.
De vordering strekt tot nakoming van de tariefafspraak.
4.2.
[geïntimeerde] heeft in conventie verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring althans afwijzing van de vorderingen van Riedel althans haar deze te ontzeggen en in reconventie heeft zij veroordeling van Riedel tot betaling van € 54.353,30, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2021 althans 15 december 2021 en proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente daarover.
4.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank in conventie de vordering van Riedel afgewezen en haar in reconventie veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 54.353,30, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2021. Ook is Riedel, zowel in conventie als in reconventie, in de proces- en nakosten veroordeeld.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Riedel in hoger beroep met haar 1 tot en met 12 genummerde grieven op. De grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Het hof oordeelt als volgt.
5.2.
Partijen twisten over de uitleg van de tariefafspraak. Bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst gaat het erom welke zin de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht. Waar het gaat om een commerciële overeenkomst, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen, kan als uitgangspunt gelden dat aan de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de overeenkomst grote betekenis toekomt bij de uitleg. Ook dan kunnen de overige omstandigheden van het geval, die de partij die een andere uitleg van de overeenkomst verdedigt moet stellen, echter meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht, omdat beslissend blijft welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.3.
Het hof stelt vast dat de tekst van de tariefafspraak voor meerderlei uitleg vatbaar is. Dit komt voor risico van [geïntimeerde] . Daarvoor is redengevend dat [geïntimeerde] de tekst zelf heeft opgesteld conform haar tariefvoorstel, dat over wat er precies onder de fixed-fee is begrepen niet is onderhandeld door partijen en dat Riedel geen advocaat of jurist is die - anders dan [geïntimeerde] - bekend moet worden verondersteld met wat er aan werkzaamheden met de in het voorstel genoemde procedures kon zijn gemoeid. Als het daadwerkelijk de bedoeling van [geïntimeerde] was geweest om de fixed fee alleen te laten gelden tot de beslissing van de ACM op de klacht, dan had zij dat in duidelijk(er) bewoordingen tot uitdrukking moeten brengen. Daarbij komt dat [geïntimeerde] aan de tariefafspraak uitvoering heeft gegeven op een wijze die niet correspondeert met haar uitleg, maar daarentegen erop duidt dat zij bij het aangaan van die afspraak helemaal niet heeft bedoeld om de fixed fee alleen tot en met de klachtprocedure bij de ACM te laten gelden; wellicht in het vertrouwen dat het met het gewenste resultaat - en daarmee de succesfee - wel goed zou komen. Gedoeld wordt op de feiten dat a) [geïntimeerde] het moment vanaf wanneer zij op uurbasis is gaan declareren niet voor Riedel heeft gemarkeerd; b) zij toen geen kostenindicatie heeft gegeven; c) zij toen - alhoewel dat bij haar uitleg wel in de rede had gelegen - de succesfee niet heeft teruggestort en daar ook niet met Riedel over heeft gecommuniceerd; d) zij vervolgens niet conform haar eigen voorwaarden maandelijks heeft gefactureerd; e) [geïntimeerde] in haar e-mail van 1 september 2021, waarin een tariefvoorstel voor hoger beroep wordt gedaan, heeft geschreven dat de tot dan toe bestede, maar niet in rekening gebrachte tijd niet in rekening zal worden gebracht (r.o. 3.8) en tot slot (f) eerst nadat Riedel haar tariefvoorstel voor het hoger beroep had afgewezen en de samenwerking had verbroken haar uren over de daaraan voorafgaande periode van maar liefst vier maanden alsnog heeft gedeclareerd.
5.4.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat de tariefafspraak aldus moet worden uitgelegd dat de totaalbedragen van € 75.000 (indien het gewenste resultaat wordt bereikt) en € 15.000 (indien dat niet wordt bereikt) zouden gelden voor alle werkzaamheden voor de procedure zowel bij de ACM als bij de rechtbank Rotterdam (en derhalve tot de uitspraak op 29 juli 2021). Dit betekent dat tot zover de grieven slagen en verder bij gebrek aan belang onbesproken kunnen blijven. De door Riedel gevorderde terugbetaling van de bedragen van € 84.183,33 en € 63.023,26 wordt toegewezen. [geïntimeerde] heeft geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de verzochte wettelijke handelsrente over deze bedragen, zodat deze rente zal worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
Slotsom en kosten
5.5.
[geïntimeerde] heeft geen voldoende onderbouwde stellingen en weren betrokken die die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
5.6.
De conclusie is dat de grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en er zal worden beslist zoals in onderstaand dictum. De in appel gevorderde beslagkosten zijn op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. Deze beslagkosten worden begroot op € 2.464,70, bestaande uit € 683,70 inclusief btw aan deurwaarderskosten (te weten het tweemaal leggen van bankbeslag en de kosten van overbetekening), welke kosten staan vermeld op de door Riedel overgelegde facturen van 13 en 20 oktober 2021 van de deurwaarder en door [geïntimeerde] niet zijn betwist, en € 1.114,00 aan advocatensalaris (één punt, tarief IV € 1.114,00) en € 667,00 aan griffierecht. [geïntimeerde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Riedel van een bedrag van € 84.183,33, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 12 augustus 2021;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan Riedel van een bedrag van € 63.023,26, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 juli 2022;
veroordeel [geïntimeerde] in de kosten van de conservatoire beslagen ter hoogte van € 2.464,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Riedel gevallen, in eerste aanleg op € 2.174,52 aan verschotten en € 2.228,00 voor salaris en in hoger beroep op € 5.797,41 aan verschotten en € 6.962,00 aan salaris en op € 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, I.A. Haanappel-van der Burg en N. Kampert en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.