ECLI:NL:GHAMS:2024:405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.316.873/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst of andere overeenkomst?

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. [appellante] heeft een vordering ingesteld tegen [geïntimeerde] voor betaling van € 146.984,16, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat er geen aannemingsovereenkomst was gesloten tussen [appellante] en [geïntimeerde], en dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig had gehandeld. Het hof bevestigt deze oordelen en stelt vast dat er geen contractuele relatie bestond tussen [appellante] en [geïntimeerde]. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet als opdrachtnemer van [appellante] kan worden beschouwd, en dat de betalingen die [appellante] aan [geïntimeerde] heeft gedaan niet gerechtvaardigd zijn zonder een contractuele basis. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.316.873/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/716472/ HA ZA 22-317
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 februari 2024
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. D.M.R. Jansen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F. Özdemir-Sahin te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 26 september 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 augustus 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen van [appellante] zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
2.1.
[appellante] is een financiële holding die zich (mede) richt op het aan- en verkopen van vastgoed. In 2010 heeft [appellante] het pand gelegen aan de Westzijde 134 te Zaandam gekocht en het plan opgevat dit te verbouwen tot een appartementencomplex met negen appartementen (het project).
2.2.
Op 15 augustus 2020 heeft de enig bestuurder en enig aandeelhouder van [appellante] een bespreking gehad met [geïntimeerde] en de bestuurder van Toprak Stone B.V. (verder: Toprak). Daarbij is gesproken over een aanneemsom van € 300.000,00 voor de werkzaamheden en de materialen.
2.3.
Toprak heeft op 18 augustus 2020 een factuur van een bedrag van € 53.754,25 aan [appellante] gestuurd voor de aanbetaling betreffende het project. [appellante] heeft die factuur voldaan aan Toprak.
2.4.
In de maanden oktober tot en met december 2020 heeft [geïntimeerde] gevraagd om aanvullende betalingen door [appellante]. [appellante] heeft bedragen contant aan [geïntimeerde] betaald en in december 2020 heeft [appellante] een bedrag van € 25.000,00 bancair overgemaakt aan [geïntimeerde] .
2.5.
Op 17 maart 2021 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] bericht dat zij tot dan in totaal een bedrag van € 270.000,00 heeft betaald voor het project. Dit bedrag is inclusief de aan Toprak betaalde factuur (zie 2.3), de overboeking aan [geïntimeerde] en de contante betalingen aan [geïntimeerde] (zie 2.4).
2.6.
Op 28 juni 2021 heeft [appellante] een bedrag van € 15.000,00 overgemaakt op de bankrekening van [geïntimeerde] .
2.7.
Het project is niet tijdig opgeleverd. [appellante] heeft Toprak gevraagd over de voortgang. Vervolgens heeft Toprak het werk onderzocht en aan [appellante] gerapporteerd dat slechts 40% van het geplande werk is afgerond. Volgens een ingehuurde loodgieter was [geïntimeerde] al een tijdje niet bereikbaar. Uiteindelijk is het project afgerond door Toprak en diezelfde loodgieter en enkele andere aannemers.

3.Beoordeling

3.1.
In deze procedure vordert [appellante] betaling van [geïntimeerde] betaling van € 146.984,16 vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. [appellante] legt, kort weergegeven, aan die vordering ten grondslag (primair) dat zij met [geïntimeerde] een aannemingsovereenkomst heeft gesloten en dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst en (subsidiair) dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] geen aannemingsovereenkomst is gesloten en voorts dat [geïntimeerde] niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellante]. Met de grieven komt [appellante] tegen dat oordeel op.
3.2.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat, anders dan [appellante] met grief II betoogt, niet is gebleken dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] een overeenkomst is gesloten met betrekking tot het project. Een schriftelijke overeenkomst is niet voorhanden. Met de rechtbank oordeelt het hof dat het onder de gegeven omstandigheden aankomt op de redelijke bedoelingen en verwachtingen van partijen, rekening houdend met hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en hetgeen zij uit elkaars gedragingen hebben mogen afleiden. Daarbij worden alle omstandigheden van het geval betrokken.
3.3.
De rechtbank heeft terecht waarde gehecht aan de omstandigheden
- dat [appellante] eerder met Toprak projecten heeft uitgevoerd, dat [geïntimeerde] daarbij niet in opdracht van [appellante] maar in opdracht van Toprak werkzaamheden heeft uitgevoerd, dat daarbij de betalingen steeds via Toprak gingen en dat dat destijds ook volgens [appellante] de bedoeling was (naar zij stelt: om administratieve redenen),
- dat na het gesprek op 15 augustus 2020 door Toprak een eerste factuur is opgesteld en verzonden aan [appellante] en dat deze door [appellante] aan Toprak is voldaan en dat uit niets blijkt dat [geïntimeerde] daarbij een rol heeft gespeeld,
- dat [appellante] in de zomer van 2021 Toprak heeft aangesproken op de voortgang van het project en dat [appellante] aan Toprak heeft gevraagd de voortgang van het project te schatten.
3.4.
Ook het hof concludeert daaruit dat [appellante] voor ogen heeft gestaan, althans dat [geïntimeerde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Toprak verantwoordelijk was voor de voortgang en budgetcontrole van het project en dat [appellante] niet de bedoeling had aan [geïntimeerde] maar aan Toprak de opdracht voor uitvoering te verstrekken. Dat [geïntimeerde] , in tegenstelling tot [appellante] en Toprak, geen rechtspersoon is en ook niet als eenmanszaak in het handelsregister is geregistreerd wijst in dezelfde richting.
3.5.
[appellante] heeft ook in hoger beroep voor deze omstandigheden geen afdoende verklaring gegeven. De andere uitleg die [appellante] in de toelichting op de grief geeft overtuigt het hof niet. [appellante] stelt in dit verband wel, dat Toprak ook enige rol bij het project had, maar over die rol en de afspraken die daaraan ten grondslag lagen blijft [appellante] vaag, terwijl het op haar weg had gelegen om daarover duidelijkheid te verschaffen. Het hof acht deze andere uitleg daarom ongeloofwaardig tegenover de meer voor de hand liggende uitleg die de rechtbank heeft gegeven. Bewijs van voldoende specifieke stellingen voor die andere uitleg heeft [appellante] niet aangeboden.
3.6.
Dat naast de betalingen die door [appellante] aan Toprak zijn gedaan ook bedragen contant en via de bank aan [geïntimeerde] zijn betaald is tegen de hiervoor geschetste achtergrond onvoldoende om aan te nemen dat [geïntimeerde] in plaats van Toprak de contractspartij van [appellante] was. [geïntimeerde] verrichtte immers werkzaamheden ten behoeve van het project van Toprak en Toprak kon er op enig moment belang bij hebben om al dan niet op verzoek van Toprak betalingen te doen waarop [geïntimeerde] jegens Toprak recht had. [appellante] heeft nog wel gesteld dat zij naast een overeenkomst met Toprak ook een overeenkomst met [geïntimeerde] zou kunnen hebben. Zij heeft echter tegen de hiervoor sub 3.3 – sub 3.4 geschetste achtergrond onvoldoende feitelijk onderbouwd dat en waarom dit zou zijn gebeurd.
3.7.
Binnen het kader van deze procedure, waarbij Toprak geen partij is, neemt het hof daarom als uitgangspunt dat [geïntimeerde] niet als opdrachtnemer van [appellante] moet worden beschouwd.
Grief 2 faalt gelet op dit alles.
3.8.
Met de derde grief klaagt [appellante] erover, dat de rechtbank niet heeft geconcludeerd dat [geïntimeerde] jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof volgt ook ten aanzien van deze grondslag de rechtbank in dit oordeel.
[appellante] gaat er met haar grief allereerst aan voorbij dat, nu geen contractuele relatie kan worden aangenomen tussen haar en [geïntimeerde] , [appellante] geen rechtstreekse aanspraak had op [geïntimeerde] voor wat betreft de door [geïntimeerde] te verrichten werkzaamheden. Aan de hand van het weinige door [appellante] gestelde over de contractuele relatie tussen Toprak en [geïntimeerde] kan niet worden vastgesteld of en in hoeverre [geïntimeerde] jegens Toprak tekortschoot in de nakoming van zijn verplichtingen tot het (doen) verrichten van bouwwerkzaamheden. Op zijn beurt stelt [geïntimeerde] daarover dat er tegenslagen waren die extra kosten en tijdverlies meebrachten en dat hem geen verwijt te maken viel. Het hof kan daarom temeer niet vaststellen of die achterstand gelet op de contractuele verhouding tussen [appellante] en Toprak een toerekenbare tekortkoming van Toprak oplevert. Tegen die achtergrond heeft [appellante] onvoldoende toegelicht waarom de achterstand in de werkzaamheden niettemin onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] oplevert.
3.9.
Ook heeft [appellante] geen inzicht kunnen verschaffen in de grondslag voor de rechtstreekse betalingen van [appellante] aan [geïntimeerde] . Nu ook het hof oordeelt dat tussen [appellante] en [geïntimeerde] geen contractuele relatie bestond, kan de grondslag voor die betalingen daarin niet zijn gelegen. Tegenover de door [geïntimeerde] gegeven toelichting, dat hij het geld gebruikte voor het betalen van materiaal en werklieden heeft [appellante] te weinig gesteld. De in de overgelegde bankoverschrijvingen (waaraan het hof anders dan de rechtbank bewijswaarde toekent, zodat grief 1 slaagt) zichtbare betalingen aan derden leveren in dit verband onvoldoende bewijs op, reeds omdat daaruit niet blijkt dat [geïntimeerde] werklieden en materiaal
nietheeft betaald.
3.10.
Voor zover [appellante] nog stelt dat [geïntimeerde] jegens haar onrechtmatig handelde doordat zij tegenover Toprak in de nakoming van zijn verplichtingen tekortschoot, leidt die stelling niet tot een andere conclusie. [appellante] heeft op enig moment de nog resterende werkzaamheden aan een derde opgedragen, zodat, indien al zou worden aangenomen dat [geïntimeerde] tegenover Toprak tot die werkzaamheden gehouden was, [geïntimeerde] kennelijk niet in staat is gesteld zijn verplichtingen na te komen. Dat [geïntimeerde] jegens Toprak op enig moment in verzuim is geraakt, is niet gemotiveerd gesteld of anderszins gebleken. Ook bij deze beoordeling speelt mee dat [appellante], gelet op de betwistingen door [geïntimeerde] , onvoldoende duidelijkheid heeft kunnen scheppen over de inhoud van de afspraken tussen [appellante] en Toprak enerzijds en tussen Toprak en [geïntimeerde] anderzijds, met name voor wat betreft betalingen en de voortgang. Voldoende specifiek bewijs is evenmin aangeboden. De grief faalt.
3.11.
Met grief IV stelt [appellante] dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt. Ook die grief stuit af op gebrek aan inzicht in de kennelijk bestaande contractuele relatie tussen Toprak en [geïntimeerde] , mede gelet op de toelichting die [geïntimeerde] heeft gegeven op de stand van het werk tegenover de door hem ontvangen betalingen. Mede gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is onvoldoende gesteld en te bewijzen aangeboden om te concluderen dat de betalingen aan [geïntimeerde] niet gerechtvaardigd werden door de overeenkomst die hij had met Toprak.
3.12.
De conclusie is dat grief I slaagt. Omdat de grieven II tot en met IV falen zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. Gelet daarop ziet het hof geen aanleiding om over de proceskosten in eerste aanleg anders te oordelen dan de rechtbank, zodat ook grief V, waarmee [appellante] deze kostenveroordeling aanvecht, faalt. [appellante] zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij ook worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 343,-- aan verschotten en € 3.481,-- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, E.K. Veldhuijzen van Zanten en M.A.J.G. Janssen en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.