3.4Ter toelichting op de grief stellen [appellanten] kort gezegd het volgende. [geïntimeerde] heeft een rechtsgebrek gesteld, te weten schending van artikel 7:15 BW. Op zichzelf geldt daarbij dat op de koper geen onderzoekplicht rust, maar dat brengt niet mee dat deze geen eigen verantwoordelijkheid heeft. Dat is wel het geval. Diverse omstandigheden brengen mee dat [geïntimeerde] aan de garantie had moeten twijfelen en toch nader onderzoek had moeten doen. Deze zijn samengevat:
a. [geïntimeerde] en zijn moeder [naam 2] zijn ervaren partijen op het gebied van koop en verkoop van vastgoed.
b. [naam 2] was lang bevriend met de echtgenote van [appellant 1] en dat contact heeft tot overeenstemming over de koopprijs geleid.
c. [geïntimeerde] heeft de overeenkomst doen opstellen door een notaris verbonden aan hun vaste notariskantoor, die [appellanten] niet in het onderzoek heeft betrokken en ook niet heeft verwezen naar de akte van 1980.
d. De koopovereenkomst bevatte geen aanknopingspunt voor een mogelijke verwachting dat de verkochte onroerende zaken onmiddellijk geschikt zouden zijn voor de beoogde herontwikkeling. Van die herontwikkelingsplannen waren [appellanten] ook niet op de hoogte bij het sluiten van de koopovereenkomst.
e. [geïntimeerde] heeft de onroerende zaken bezichtigd. Daarbij is de gang/weg gebruikt die over het door [geïntimeerde] gekochte perceel 5070 loopt en uitkomt bij de witte deur op perceel 4128. [appellant 1] heeft [geïntimeerde] uitgelegd dat dit een overpad is dat ook de huurders (via een trap links van die deur) toegang biedt tot hun (boven)woningen op de [straatnaam] 77 en 79.
f. Bij het passeren van de leveringsakte heeft [appellant 1] op vragen van [geïntimeerde] geantwoord dat er een recht van overpad is dat toegang biedt tot perceel 4128 en dat dit genoemd moet zijn in de akte van levering. Dat er in 1980 nog erfdienstbaarheden waren gevestigd had [appellant 1] , noch zijn toenmalige advocaat, op dat moment voor ogen. Zijn verwarring daarover moet niet voor zijn rekening komen omdat [appellanten] ervan uitgingen dat de notaris voldoende onderzoek naar de van belang zijnde feiten had gedaan, zoals onderzoek naar de geldende erfdienstbaarheden.
g. Op alle genoemde momenten had [geïntimeerde] van de koop af kunnen zien, waaraan [appellanten] ook hun medewerking zouden hebben verleend. Zij hebben zelfs aangeboden het verkochte terug te kopen, wat is geweigerd. [geïntimeerde] had ook de koopovereenkomst kunnen ontbinden (en zo gevolgschade kunnen voorkomen). Hij had onderzoek kunnen doen naar een alternatief bouwplan om de herontwikkeling ter beperking van schade toch door te laten gaan, maar in plaats daarvan heeft hij in een bodemprocedure € 273.189,46 gevorderd, waarvan € 230.000,- aan verlies op ontwikkelpotentieel. Dat verhoudt zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet met de koopsom van € 600.000,-.
h. Daarmee is de schade die [geïntimeerde] stelt te lijden geen gevolg van tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De feitelijke situatie bij de bezichtiging had voor [geïntimeerde] aanleiding moeten zijn om de notaris nadere opheldering te vragen over de erfdienstbaarheden. Door dat niet te doen heeft hij zijn onderzoeksplicht geschonden. i. Van een tekortkoming is geen sprake. [geïntimeerde] heeft aanvaard “de in dit koopcontract bedoelde lasten en beperkingen alsmede die welke na onderzoek (…) voor hem uit de feitelijke situatie kenbaar (hadden kunnen) zijn”, dit conform de uitleg volgend uit een arrest van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2012:BX0477). Nu [appellanten] de in 1980 gevestigde erfdienstbaarheden niet heeft verzwegen, kan daarmee feitelijk onbesproken blijven of [appellant 1] voorafgaande aan de ondertekening van de koopovereenkomst [geïntimeerde] op het recht van overpad heeft gewezen.