ECLI:NL:GHAMS:2024:3662
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep in strafzaak tegen B.V. na eerdere zitting
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2021, in de strafzaak met parketnummer 81-208481-20. De verdachte, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], had hoger beroep ingesteld tegen het eerder uitgesproken vonnis. Tijdens de zitting op 12 december 2024 heeft de raadsman van de verdachte per e-mailbericht van 11 december 2024 aangegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wenst te handhaven. Dit werd bevestigd door de vertegenwoordiger van de verdachte tijdens de zitting.
Het hof heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 16 maart 2022 is aangevangen, en dat intrekking van het hoger beroep op dat moment niet meer mogelijk was. Desondanks heeft het hof op basis van de mededelingen van de verdachte geconcludeerd dat de oorspronkelijke bezwaren tegen het vonnis niet langer worden gehandhaafd. Gezien de vordering van de advocaat-generaal en het ontbreken van enig rechtens te respecteren belang voor nader onderzoek, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffiers en is openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2024. De griffier mr. H. Bakker was niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.