ECLI:NL:RBAMS:2021:397

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
9 februari 2021
Zaaknummer
81/208481-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en niet meewerken aan belastingcontroles door rechtspersoon met onvoldoende verstrekking van administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, die beschuldigd werd van fraude door niet mee te werken aan controles door de Belastingdienst en het niet volledig verstrekken van de benodigde bedrijfsadministratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk niet heeft meegewerkt aan het boekenonderzoek, waardoor te weinig belasting is geheven. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 januari 2021, waar de verdachte werd vertegenwoordigd door haar aandeelhouder en bestuurder. De officier van justitie, mr. H.J. Hart, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.F. van Es, pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen toezegging was gedaan die de vervolging zou uitsluiten. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie gevolgd, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte herhaaldelijk afspraken met de Belastingdienst afzegde en niet de benodigde documenten aanleverde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzet had op het niet meewerken aan de controle en het niet verstrekken van de administratie, en dat dit opzet aan de verdachte kon worden toegerekend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 8.000,-, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De rechtbank benadrukte dat de handelingen van de verdachte het vertrouwen in belastingplichtigen hebben geschaad en dat belastingontduiking niet alleen de gemeenschapsbelangen schaadt, maar ook de belangen van andere belastingbetalers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 81/208481-20
Datum uitspraak: 5 februari 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte](hierna [verdachte] ),
gevestigd op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2021. Verdachte werd hierbij vertegenwoordigd door haar enig aandeelhouder en bestuurder [verdachte] (hierna [verdachte] ).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.J. Hart, en van wat de vertegenwoordiger van verdachte en de raadsman van verdachte,
mr. B.F. van Es, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Aan verdachte is, kort gezegd, na wijziging van de tenlastelegging op 22 januari 2021 ten laste gelegd dat zij opzettelijk niet heeft meegewerkt aan controle door de Belastingdienst en niet de benodigde bedrijfsadministratie heeft verstrekt, waardoor het boekenonderzoek gedeeltelijk niet heeft kunnen plaatsvinden en te weinig belasting is geheven.
Naast verdachte zijn ook haar vertegenwoordiger [verdachte] en de rechtspersoon [medeverdachte] (hierna [medeverdachte] ) gedagvaard. De zaken zijn gelijktijdig op zitting behandeld en vandaag wijst de rechtbank in alle drie de zaken vonnis.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit, omdat verdachte niet voor de tenlastegelegde feiten vervolgd had mogen worden. Er mocht namelijk op de toezegging van de belastinginspecteur worden vertrouwd dat het boekenonderzoek zou worden afgerond zodra de coronamaatregelen zouden zijn opgeheven. [verdachte] heeft in dat verband aangegeven zijn medewerking te willen verlenen aan de afronding van het onderzoek. [verdachte] mocht er daarom op vertrouwen dat hij in de toekomst nog benaderd zou worden door de belastinginspecteur. Op 7 december 2020 kreeg hij echter een sms-bericht waarin de belastinginspecteur aangaf dat de eerdere toezegging was komen te vervallen, omdat hij was teruggefloten door zijn leidinggevende. Dit heeft veel verontwaardiging bij verdachte en [verdachte] veroorzaakt, omdat zij aan de eerdere uitlating van de belastinginspecteur het vertrouwen ontleenden dat niet tot strafvervolging zou worden overgegaan en het boekenonderzoek nog op een later moment zou worden afgerond.
De officier van justitie vindt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen enkele toezegging gedaan dat de strafvervolging zou worden beëindigd. Bovendien kan alleen het Openbaar Ministerie een beslissing nemen om niet te vervolgen.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De belastinginspecteur heeft [verdachte] in december 2020 een sms-bericht gestuurd met de tekst:
“Ik heb van mijn superieuren opdracht gekregen om beide controles af te ronden en naheffingsaanslagen omzetbelasting op te leggen (…). Hiermee vervalt mijn toezegging van 15 april om de controles voort te zetten bij versoepeling of einde van de beperkende maatregelen vanwege de Corona-pandemie (…).”Uit deze tekst blijkt niet dat er een toezegging is geweest om af te zien van vervolging in deze strafzaak. Het bericht heeft betrekking op het boekenonderzoek in 2020 dat heeft geleid tot definitieve controlerapporten inzake [verdachte] en [medeverdachte] . Aan dit bericht van de belastinginspecteur kan dan ook geen vertrouwen worden ontleend dat door het Openbaar Ministerie van strafvervolging zou worden afgezien. Het verweer wordt daarom verworpen. Het Openbaar Ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De beschuldiging kan worden bewezen. Na veel moeite vanuit de Belastingdienst, doordat afspraken steeds werden afgezegd, is het uiteindelijk wel tot een afspraak gekomen, maar zijn nooit de inkoopfacturen overgelegd die de vermoedelijk ten onrechte toegepaste BTW vooraftrek zouden moeten onderbouwen. Op een cruciaal onderdeel van het boekenonderzoek is daarom geen medewerking verleend. De Belastingdienst heeft meerdere acties ondernomen en meerdere inspanningen geleverd.
Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] steeds een afspraak maakt met de Belastingdienst, deze vervolgens afzegt, niet terugbelt, afwacht of besluit helemaal niets te doen, waarna het weer van voor af aan begint. Het eindresultaat is daarom dat er bij [verdachte] na veel gedoe wel stukken zijn overgelegd, maar niet de belangrijke stukken waardoor een gebrekkige controle heeft kunnen plaatsvinden.
[verdachte] is administratieplichtig en gehouden een juiste administratie te voeren op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Het niet of nauwelijks verlenen van medewerking aan het boekenonderzoek door de Belastingdienst geeft dat [verdachte] opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte heeft gehandeld met [verdachte] en daarom is sprake van medeplegen. Uit de controlerapporten is gebleken dat aan het strekkingsvereiste is voldaan en dus te weinig belasting is geheven.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van alle beschuldigingen. [verdachte] erkent dat hij heeft verzuimd om de voor de boekencontroles gevraagde gegevens aan te leveren, terwijl daar steeds door de Belastingdienst om gevraagd werd. Ook realiseert hij zich dat hij met zijn manier van handelen, het afzeggen van afspraken, de indruk heeft gewekt niet mee te willen werken aan de controles. [verdachte] heeft alleen niet met opzet of vanuit onwil gehandeld en daarom kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen. Zo is in 2017 een grote opdrachtgever van [verdachte] failliet verklaard, waardoor hij zijn onderaannemers uit eigen middelen heeft moeten betalen. Hij heeft daardoor zijn administratieve werkzaamheden moeten inruilen en is voor veertig uur per week de bouw in gegaan om zo de onderaannemers met enige regelmaat te kunnen voorzien van een terugbetaling. Daarnaast was sprake van een terugval in omzet in 2017. Ook was het lastig voor [verdachte] om de administratie te raadplegen doordat de ondernemingen over waren gegaan op een nieuw computersysteem. Op persoonlijk vlak speelde veel gelet op bedreigingen vanuit onderaannemers wat veel stress heeft opgeleverd. Ook is [verdachte] in 2017 voor de tweede keer vader geworden.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt beide feiten bewezen en overweegt het volgende. [1]
Ondernomen acties bij [verdachte]
De Belastingdienst heeft ten aanzien van het boekenonderzoek bij [verdachte] , dat is aangekondigd op 27 november 2015, een chronologisch overzicht opgemaakt van de vanuit de Belastingdienst ondernomen acties en geleverde inspanningen. [2] Hieruit komt een herhaling van stappen naar voren. [verdachte] stelt in eerste instantie zelf voor om een afspraak te maken op 12 januari 2016, maar zegt deze vervolgens af op de ochtend van de afspraak, waarbij hij aangeeft later contact op te zullen nemen. Dit contact blijft uit, waarna de belastinginspecteur op 28 januari 2016 opnieuw een aankondiging voor het boekenonderzoek mailt met het verzoek om contact op te nemen voor een afspraak. [3] antwoordt per mail met het voorstel om in de laatste week van februari of eerste week van maart 2016 een afspraak te plannen. Vanuit de Belastingdienst wordt vervolgens per mail 3 maart 2016 voorgesteld. [4] Op de middag voorafgaand aan die afspraak, laat [verdachte] telefonisch weten dat de afspraak niet door kan gaan. De belastinginspecteur deelt vervolgens per brief aan [verdachte] mee dat het onderzoek op 5 juli 2016 zal plaatsvinden en stuurt in de week voorafgaand aan de afspraak nog een herinnering per mail. [5] Op 3 juli 2016 stuurt [verdachte] een mail naar de belastinginspecteur met het bericht dat hij op 5 juli 2016 niet kan en het voorstel voor een datum na de bouwvak. Op 3 januari 2017 neemt de belastinginspecteur telefonisch contact op met [verdachte] en wordt er een afspraak gemaakt voor 3 maart 2017. Per brief wordt een schriftelijke bevestiging van deze afspraak verzonden. [6] Op 2 maart 2017 laat [verdachte] per mail weten dat de afspraak op 3 maart 2017 niet door kan gaan en vraagt hij of de afspraak verzet kan worden naar 16 maart 2017. Op 15 maart 2017 stuurt de belastinginspecteur een sms naar [verdachte] met een herinnering voor de afspraak voor de volgende dag. Op 16 maart 2017 staat de belastinginspecteur voor de deur van [verdachte] en stuurt hij nog een sms naar [verdachte] . Er wordt niet opengedaan. De belastinginspecteur probeert meerdere keren telefonisch contact te krijgen met [verdachte] . [verdachte] zegt uiteindelijk de afspraak af, omdat hij op het politiebureau is om aangifte te doen van diefstal. [verdachte] stelt dan 30 maart 2017 voor. [7] Op die dag heeft een gedeeltelijk boekenonderzoek plaatsgevonden. De ontvangen facturen waren alleen niet aanwezig, die zouden op een andere locatie liggen. Op 30 maart 2017 maakt de belastinginspecteur de afspraak met [verdachte] dat de ontbrekende facturen op 7 april 2017 naar de Belastingdienst moeten worden gebracht. De belastinginspecteur stuurt een herinnering per sms op 6 april 2017 en krijgt van [verdachte] de reactie dat hij langs komt. Op 7 april 2017 stuurt de belastinginspecteur nog een herinnering. [verdachte] komt die dag niet op dagen. [verdachte] geeft op 19 mei 2017 telefonisch aan de stukken per post te hebben gestuurd. Op 31 mei 2017 heeft de belastinginspecteur de stukken nog steeds niet ontvangen. De belastinginspecteur stuurt een mail naar [verdachte] met de laatste mogelijkheid om de stukken alsnog aan te leveren. [8] Hierna heeft de belastinginspecteur niets meer van [verdachte] gehoord.
Deze gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat de belastinginspecteur in zijn controlerapport de conclusie heeft opgenomen dat correcties zijn aangebracht en een naheffingsaanslag is opgelegd. In de rapportage is opgenomen dat de belastingplichtige het onderzoek heeft getraineerd en niet de gevraagde administratie ter inzage heeft verstrekt. [9]
Niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de bedrijfsadministratie
Verdachte heeft, gelet op het voorgaande, niet voldaan aan de eisen zoals gesteld in de artikelen 68 lid 1 onder b en f en 69 Awr en dit heeft ertoe geleid dat er te weinig belasting is geheven. De rechtbank komt tot dit oordeel, omdat de Belastingdienst op basis van het controlerapport is overgegaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag. De Belastingdienst heeft geprobeerd om op basis van de wel aanwezige stukken te reconstrueren wat de omzet en de verschuldigde omzetbelasting zou zijn geweest. Uit die berekeningen is in ieder geval te concluderen dat er te weinig omzetbelasting is afgedragen. Daarmee is voldaan aan het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr. [10]
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van [verdachte] is geweest bij het niet meewerken aan controle en het niet verstrekken van de administratie. De eis tot het voeren van een administratie overeenkomstig de bij de belastingwet gestelde eisen, richt zich tot diegene die daartoe op grond van de belastingwet verplicht is. [11] In dit geval geldt verdachte als belastingplichtige en [verdachte] heeft daaraan feitelijke leiding gegeven omdat hij enig aandeelhouder en bestuurder is van [verdachte] . [12]
Opzet verdachte
De rechtbank vindt dat verdachte opzet heeft gehad op het niet meewerken aan controle en het niet volledig verstrekken van de administratie omdat het opzet van [verdachte] aan verdachte wordt toegerekend.
De rechtbank vindt dat [verdachte] opzet heeft gehad op het niet meewerken aan controle en het niet volledig verstrekken van de bedrijfsadministratie door [verdachte] .
[verdachte] heeft niet meegewerkt aan de controle en geen volledige administratie verstrekt aan de Belastingdienst. Hij erkent dit ook. Dat [verdachte] zich ten tijde van die gedragingen in een vervelende situatie bevond, doet er niet aan af dat hij absoluut niet adequaat heeft gehandeld. Hij is door de Belastingdienst meerdere keren op zijn verplichtingen als ondernemer en als belastingplichtige gewezen. De Belastingdienst heeft hem daarbij ontzettend veel ruimte geboden om aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit blijkt ook uit het chronologisch overzicht, aangezien er ongeveer anderhalf jaar zit tussen het eerste en laatste contactmoment met de Belastingdienst. De rechtbank betrekt daarbij ook dat [verdachte] een economische opleiding heeft gevolgd en een administratiekantoor runt ( [verdachte] ). [verdachte] mag daarom als tot op zekere hoogte ter zake deskundig worden geacht. [verdachte] wist waar [verdachte] toe verplicht was en heeft daarmee dus opzettelijk gehandeld door niet mee te werken en geen (volledige) administratie te verstrekken. [verdachte] heeft immers steeds bij het afzeggen van een afspraak of bij het niet komen opdagen, bij het continue ophouden van het onderzoek, de keuze gemaakt om zich niet met de verplichtingen van het bedrijf bezig te houden, maar met andere omstandigheden.
Het opzet van [verdachte] kan ook aan verdachte worden toegerekend. [verdachte] heeft vanuit zijn functie als enig aandeelhouder en bestuurder gehandeld en feitelijke leiding gegeven aan het strafbare handelen van [verdachte] .
Geen medeplegen
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte daarin heeft samengewerkt met een ander. Er is daarom geen sprake van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 4.3. bewezen dat verdachte
in de periode 12 januari 2016 tot en met 12 februari 2018 in Nederland,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot:
a. a) het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en bescheiden en andere gegevensdragers en de inhoud daarvan en
b) het verlenen van medewerking als bedoeld in artikel 52, zesde lid, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen,
deze boeken en bescheiden en andere gegevensdragers en de inhoud daarvan opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar heeft gesteld en
opzettelijk de medewerking als bedoeld in artikel 52, zesde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet heeft verleend,
immers heeft zij, verdachte – zakelijk weergegeven – op verzoek van de Belastingdienst te Amsterdam,
geen boeken en bescheiden en andere gegevensdragers en de inhoud daarvan, althans geen inkoopfacturen, voor raadpleging beschikbaar gesteld aan de Belastingdienst en
niet de benodigde medewerking, met inbegrip van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie, verschaft aan de Belastingdienst, waardoor het boekenonderzoek gedeeltelijk niet heeft kunnen plaatsvinden,
terwijl dat ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straf

6.1.
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-
6.2.
Standpunt van de verdediging
Gelet op het ontbreken van opzet kunnen de feiten als overtreding worden afgedaan. Er moet daarnaast rekening worden gehouden met de financiële draagkracht van verdachte en het feit dat er ook al fiscale boetes zijn opgelegd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de financiële omstandigheden van de rechtspersoon, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een geldboete van achtduizend euro.
Verdachte heeft zich gedurende zo’n anderhalf jaar schuldig gemaakt aan het niet meewerken aan controles en het niet volledig verstrekken van administratie. Het gevolg hiervan is geweest dat te weinig belasting is geheven.
Met haar handelwijze heeft verdachte belasting ontdoken en daarmee het vertrouwen, dat aan belastingplichtigen mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van andere belastingbetalers. De handelingen van verdachte kunnen bovendien bijdragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal.
De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met een benadelingsbedrag van circa € 170.000,-(als totaal in de zaak van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ), zoals dat volgens haar uit het dossier blijkt. De rechtbank volgt die lijn niet en dat is ook de belangrijkste reden dat de rechtbank tot een lagere straf komt. Door de Belastingdienst zijn meerdere berekeningen gemaakt op basis waarvan is geprobeerd een benadelingsbedrag vast te stellen. De rechtbank vindt dat het gelet op het ontbreken van de belangrijkste administratieve stukken bij [verdachte] , niet duidelijk is op welk bedrag het benadelingsbedrag moet worden vastgesteld. Wel vindt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat is voldaan aan het strekkingsvereiste mede omdat te weinig belasting is geheven. [13]
De rechtbank houdt rekening met straffen die in vergelijkbare zaken aan rechtspersonen worden opgelegd.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een geldboete van achtduizend euro.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23 (oud) en 51 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 52, 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
het opzettelijk niet beschikbaar stellen door degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon
en
het opzettelijk geen medewerking verlenen als bedoeld in artikel 52, zesde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen door degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het verlenen van medewerking en deze niet verleent, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 8.000.- (achtduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2021.
[...]

Voetnoten

1.De bewijsmiddelen in de voetnoten zijn, tenzij anders vermeld, processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften. De bewijsmiddelen komen uit het dossier met nummer 62995.
2.AMB-001 en DOC-011.
3.AMB-001 en DOC-012.
4.AMB-001 en DOC-013.
5.AMB-001, DOC-014 en DOC-015.
6.AMB-001 en DOC-008.
7.AMB-001 en DOC-016.
8.AMB-001 en DOC-009.
9.Controlerapport boekenonderzoek inzake [verdachte] van 10 december 2020 door [persoon] .
10.Controlerapport boekenonderzoek inzake [verdachte] van 10 december 2020 door [persoon] .
11.Artikel 68 Awr.
12.DOC-010.
13.Controlerapport boekenonderzoek inzake [verdachte] van 10 december 2020 door [persoon] .