ECLI:NL:GHAMS:2024:3655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23-000674-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake witwassen van coronasteun

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 maart 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen en verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 72.000, dat hij had ontvangen als coronasteun, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 december 2024 heeft de verdachte verklaard dat hij door een onbekende man was benaderd met een aanbod voor subsidie, waarvoor hij € 2.000 contant moest betalen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte in overweging genomen en geconcludeerd dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, tot schadevergoeding van € 47.000 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000674-24
datum uitspraak: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 81-049781-24 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de gemachtigden van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2020 tot en met 11 december 2020 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 72.000, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of het voorhanden heeft/hebben en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van eenvoudig witwassen voor geld uit eigen misdrijf en heeft daarbij overwogen dat de bewezenverklaring van de politierechter een gekunstelde constructie vormt en het de vraag is of de steller van de tenlastelegging het zo bedoeld heeft.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezenverklaring. Het hoger beroep ziet slechts op de strafmodaliteit.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte als volgt verklaard. Ik werd in mijn winkel benaderd door een onbekende man, netjes aangekleed in een pak, met een laptop en van Turkse afkomst. De man vertelde dat ik recht had op subsidie. Ik moest de man voor die aanvraag € 2.000,00 betalen. Ik heb de man contant betaald voordat ik de subsidie had ontvangen. De man wilde niet het geld via de bank krijgen. Dit bedrag heb ik geleend van een vriend die dit met spoed naar de winkel is komen brengen. Ik heb de man om zijn naam gevraagd, maar hij zei dat mij dat niets aan ging.
Voor de aanvraag moest ik de man een uittreksel van de Kamer van Koophandel, mijn DigiD, mijn bankrekening en mijn identiteitskaart geven. De man heeft alles ingevuld in de winkel en op het einde liet hij het mij pas zien. Hij was 15 tot 20 minuten bezig en toen brandde het groene lampje; dat liet de man mij zien. Ik heb de aanvraag zelf niet gezien.
Toen ik het geld heb gekregen, heb ik daarmee schulden afbetaald: leningen bij vrienden. Ik had nog
€ 24.000,00 op de rekening staan maar die kon ik niet opnemen, omdat de bankrekening was geblokkeerd.
Anders dan de advocaat-generaal gaat het hof uit van de verklaring van de verdachte over de door hem gestelde gang van zaken bij het indienen van de aanvraag en zijn handelingen nadien. Bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband beschouwd brengen het hof tot het oordeel dat verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld van de aangevraagde subsidie, de zogenoemde Tegemoetkoming Vaste Lasten, uit enig misdrijf afkomstig was.
Door van deze subsidie ter hoogte van € 72.000,00 een bedrag van € 47.000,00 om te zetten en te gebruiken, heeft de verdachte daar witwashandelingen mee verricht. Derhalve acht het hof bewezen dat de verdachte dit bedrag heeft witgewassen. Nu niet kan worden bewezen dat hij deze witwashandelingen in vereniging heeft gepleegd, zal de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 december 2020 tot en met 11 december 2020 in Nederland, een geldbedrag van in totaal € 47.000,00, heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen maar een maximale taakstraf eventueel met een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ten onrechte een groot bedrag aan coronasteun ontvangen en van dit geld gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat hij hier geen recht op had. Zeker in de periode dat veel bedrijven vanwege een pandemie op omvallen stonden en slechts door overheidssteun in leven konden blijven, kon de overheid niet direct alle aanvragen even goed controleren. De verdachte heeft misbruik gemaakt van deze bijzondere noodsituatie. Daarnaast tast witwassen de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof rekent de verdachte aan dat hij tot op heden slechts twee terugbetalingen heeft gedaan. De beschikking waarin staat vermeld hoe de verdachte het geld terug kan betalen is gedateerd van
8 december 2020. Het hof acht het niet geloofwaardig dat de verdachte in al die tijd het geld niet heeft kunnen terugbetalen vanwege zijn gebrek aan beheersing van de Nederlandse taal. De verdachte had voldoende mogelijkheden om hulp in te schakelen bij het begrijpen en uitvoeren van de betalingsverplichtingen.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarin als oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen € 10.000,00 en € 70.000,00 een gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden of een taakstraf is opgenomen. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatie van 29 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof slechts worden volstaan met een gevangenisstraf. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman en verdachte is aangevoerd geen aanleiding om een andere of lichtere sanctie op te leggen. Nu het hof tot een zwaardere bewezenverklaring komt dan door de advocaat-generaal is gerekwireerd, zal het hof een zwaardere straf op leggen dan is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.332,30. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen.
De raadsman heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot het bewezenverklaarde bedrag van € 47.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Het hof zal de schadevergoeding voor het overige, te weten een bedrag van € 1.332,30, afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 47.000,00 (zevenenveertigduizend euro ) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 47.000,00 (zevenenveertigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 270 (tweehonderdzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 december 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2024.
De voorzitter mr E. van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]