ECLI:NL:GHAMS:2024:3651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
17 januari 2025
Zaaknummer
23-000624-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake witwassen van coronasteun

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 31 januari 2024 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen en verhullen van de herkomst van een geldbedrag van € 72.000,- dat hij had ontvangen als coronasteun van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 december 2020 tot en met 15 februari 2021, in Nederland, dit bedrag heeft omgezet en gebruikt, terwijl hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De verdachte had misbruik gemaakt van de coronasteun in een tijd waarin veel bedrijven in financiële problemen verkeerden door de pandemie. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de RVO, toegewezen tot een bedrag van € 71.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer, waarbij de jongste raadsheer, mr. E. van Die, niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000624-24
datum uitspraak: 24 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 81-280081-23 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 december 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de gemachtigden van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 16 december 2020 tot en met 15 februari 2021 te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 72.000,-, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of het voorhanden heeft/hebben en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of daarvan gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Het subsidiebedrag als Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) is verkregen door oplichting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hetgeen de verdachte in vereniging met een ander heeft gepleegd. Door het geld aan te wenden voor de koop van een woning en contante en girale betalingen aan derden, heeft de verdachte de herkomst van het geld verhuld, hetgeen gekwalificeerd kan worden als witwassen. Niet kan worden bewezen dat ook het witwassen in vereniging is geschied, zodat daarvoor partieel dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft bepleit dat niet de verdachte valsheid in geschrift en oplichting heeft gepleegd. Omdat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat hij op zijn bankrekening heeft ontvangen afkomstig was van enig misdrijf en hij dat deels heeft opgenomen en uitgegeven en deels heeft overgemaakt heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat de RVO is opgelicht doordat zij een voorschot op een TVL-subsidie ter hoogte van € 72.000,00 aan de verdachte hebben uitgekeerd naar aanleiding van een op zijn naam gedane aanvraag inhoudende onjuiste gegevens.
De verdachte heeft verklaard dat hij ten behoeve van de subsidieaanvraag zijn persoonsgegevens, waaronder zijn DigiD, aan een persoon heeft overhandigd zonder verder iets van die persoon te weten en dat hij voornoemde persoon voor zijn diensten (die weinig om het lijf hadden) vervolgens € 13.000,00 contant heeft betaald.
Het hof is van oordeel dat de verdachte door onder die omstandigheden mee te werken aan de ontvangst van een bedrag van € 72.000,00 aan zogenoemde coronasteun, een bedrag dat vele malen hoger was dan zijn jaaromzet, minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de illegale herkomst van dat geldbedrag. Door dit geld vervolgens deels om te zetten naar contant geld en (zowel contant als giraal) te gebruiken, heeft de verdachte daar witwashandelingen mee verricht. Derhalve acht het hof bewezen dat de verdachte € 72.000,00 heeft witgewassen. Nu niet kan worden bewezen dat hij deze witwashandelingen in vereniging heeft gepleegd, zal de verdachte voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 16 december 2020 tot en met 15 februari 2021 in Nederland, een geldbedrag van in totaal € 72.000,00 heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en heeft oplegging van een taakstraf bepleit met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft ten onrechte een groot bedrag aan coronasteun ontvangen en van dit geld gebruik gemaakt onder meer door daarvan een aanbetaling te doen op een huis in het buitenland, terwijl hij wist dat hij hier geen recht op had. Zeker in de periode dat veel bedrijven op omvallen stonden vanwege een pandemie en slechts door overheidssteun in leven konden blijven, kon de overheid niet alle aanvragen direct uitgebreid controleren. De verdachte heeft misbruik gemaakt van deze bijzondere (nood)situatie. Daarnaast tast witwassen de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij tot op heden nog niets van het verschuldigde bedrag terug heeft betaald.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin als oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen € 70.000,00 en € 125.000,00 een gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden of een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgenomen. Het hof heeft daarnaast rekening gehouden met het uittreksel uit het Justitieel Documentatie van 29 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van het hof slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman en verdachte is aangevoerd geen aanleiding om een andere of lichtere sanctie op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 72.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de benadeelde partij te kennen gegeven dat de inbeslagname van de auto van de verdachte € 500,00 heeft opgeleverd, zodat de vordering met dit bedrag wordt verminderd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 71.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de (verminderde) vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 71.500,00 (eenenzeventigduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 december 2020.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 71.500,00 (eenenzeventigduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 356 (driehonderdzesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. B.E. Dijkers, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Pattinama, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2024.
De jongste raadsheer, mr. E. van Die, is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]