ECLI:NL:GHAMS:2024:365

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
23-000222-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging met betrekking tot twee slachtoffers, waarbij de betrouwbaarheid van herkenningen door verbalisanten ter discussie staat

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers op 30 januari 2022 in Amsterdam. De kinderrechter had eerder een werkstraf van 80 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een werkstraf van 80 uren opgelegd, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. De zaak kwam ter beoordeling na een onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 februari 2024, waarbij de verdediging aanvoerde dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten onbetrouwbaar waren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenningen betrouwbaar zijn, gezien de frequentie en intensiteit van eerdere contacten tussen de verbalisanten en de verdachte. Het hof heeft de tenlastelegging gedeeltelijk bewezen verklaard, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het duwen, slaan en schoppen van de slachtoffers, en het gooien van een fiets naar een van hen. De slachtoffers hebben aanzienlijke letsels opgelopen, waaronder een gebroken neus en afgebroken tanden. Het hof heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding voor de eerste benadeelde partij is vastgesteld op € 12.761,81 en voor de tweede benadeelde partij op € 1.385,00. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, evenals de maatschappelijke gevolgen van dergelijk gedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000222-23
datum uitspraak: 22 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-247825-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de Oosterparkstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer perso(o)n(en) te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , door
- voornoemde [benadeelde 1] te duwen tegen de borst, in elk geval het lichaam en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) zogenaamde knietje(s) tegen geven in, tegen het gezicht, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] en/of
- eenmaal of meermalen te schoppen en/of trappen tegen het gezicht en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] , (ook) terwijl hij op de grond lag en/of
- een fiets te gooien naar [benadeelde 2] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) te slaan en/of stompen in/tegen het gezicht en/of het lichaam van [benadeelde 2] , (ook) terwijl hij op de grond lag.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de kinderrechter. De kinderrechter heeft ten onrechte nagelaten de tenlastegelegde handelingen die het openlijk geweld verfeitelijken bewezen te verklaren.

Bespreking van een verweer met betrekking tot de herkenningen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden door de verbalisanten onbetrouwbaar zijn en dat de verdachte niet op de beelden kan worden herkend. Op de beelden zijn immers geen specifieke kenmerken van het gezicht van de verdachte te zien. Een holistische herkenning is vaag en levert geen betrouwbaar bewijs op.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen door verbalisanten die stellen dat zij een persoon kennen uit eerdere contacten, spelen diverse factoren een rol. Zo zijn de intensiteit en de frequentie van de eerdere contacten met de verdachte, de vraag hoe recent die contacten zijn, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s zijn bekeken, de kwaliteit van de beelden en wat daarop van de verdachte te zien is van belang.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in zijn proces-verbaal van 15 juni 2022 beschreven dat hij de verdachte op de bewegende camerabeelden van 30 januari 2022 onmiddellijk herkende omdat hij zijn gezicht in zijn geheel visueel heeft opgeslagen. Daardoor heeft hij vooral een holistische herinnering aan zijn gezicht. Daarnaast herkende hij de verdachte aan de bovenkant van de oren die van zijn gezicht af buigen en omdat hij vaak een pet draagt. Verbalisant [verbalisant 1] heeft de verdachte meerdere keren in levende lijve gezien vanwege betrokkenheid bij een incident. Ook heeft hij de verdachte recent nog gezien. De verdachte is onderdeel van een overlast gevende jeugdgroep in Amsterdam-Oost, waardoor de verbalisant de verdachte zeker twee keer per week in Amsterdam-Oost ziet.
Bij de raadsheer-commissaris heeft de verbalisant in hoger beroep aanvullend verklaard dat hij de verdachte in de periode van het ten laste gelegde vrijwel dagelijks zag. Soms hield hij hem staande, hetgeen enkele minuten duurde, en soms maakte hij een praatje met hem.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in zijn proces-verbaal van 16 juni 2022 gerelateerd dat hij op de bewegende camerabeelden de verdachte onmiddellijk herkende omdat hij eveneens zijn gezicht in zijn geheel visueel heeft opgeslagen en daarmee vooral een holistische herinnering heeft aan zijn gezicht. Hij herkende de verdachte aan zijn algehele uiterlijke kenmerken. De verbalisant heeft de verdachte meerdere keren in levende lijve gezien, omdat hij hem diverse malen voor voornamelijk verkeersgedragingen heeft gecontroleerd.
In aanvulling hierop heeft de verbalisant bij de raadsheer-commissaris in hoger beroep verklaard dat hij de verdachte in de periode van het ten laste gelegde een tot meerdere keren per week zag. Bij staande houdingen heeft hij de verdachte twee tot drie minuten gezien en bij een ‘gewoon’ gesprek met de verdachte zal dit tien minuten kunnen zijn geweest.
Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten. Het hof heeft de beschikbare bewegende beelden op voorhand bekeken en een gedeelte van deze beelden is ook tijdens de behandeling in hoger beroep getoond. Het hof heeft geconstateerd dat de beelden van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Op de beelden komt het gezicht van de verdachte ook vanuit diverse gezichtshoeken in beeld. Het vrijwel ontbreken van een opsomming van specifieke gezichtskenmerken (enkel verbalisant [verbalisant 1] maakt een opmerking over de specifieke stand van de oren van de verdachte) spelen bij een holistische herkenning geen doorslaggevende rol. Wel van belang is dat de verbalisanten aangeven de verdachte reeds geruime te kennen en hem regelmatig te hebben ontmoet.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw, acht de herkenningen door de verbalisanten betrouwbaar en bezigt deze voor het bewijs.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2022 te Amsterdam openlijk, te weten op de Oosterparkstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , door
- [benadeelde 1] te duwen tegen de borst en
- meermalen met kracht te slaan of stompen tegen het gezicht van [benadeelde 1] en
- meermalen met kracht zogenaamde knietjes te geven tegen het lichaam van [benadeelde 1] en
- meermalen te schoppen of trappen tegen het gezicht en het lichaam van [benadeelde 1] , ook terwijl hij op de grond lag en
- een fiets te gooien naar [benadeelde 2] en
- meermalen (met kracht) te slaan tegen het gezicht en het lichaam van [benadeelde 2] , (ook) terwijl hij op de grond lag.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij zeer fors geweld is gebruikt en een van de slachtoffers aanzienlijk letsel heeft opgelopen. De slachtoffers, twee broers, liepen ’s nachts niets vermoedend naar een grillroom. Een van hen werd aangesproken door een van de personen van de groep jongens waar de verdachte toe behoorde. De verdachte gaf vervolgens een van de slachtoffers plotseling een forse duw. Daarna sloeg de verdachte het slachtoffer in het gezicht. Vervolgens vond er een geweldsuitbarsting plaats waarbij de verdachte en zijn mededaders diverse geweldshandelingen jegens de slachtoffers pleegden. De verdachte heeft daarmee een zeer aanzienlijk aandeel gehad in het ontstaan van en het uiteindelijk toegepaste geweld. Zinloos geweld, nu iedere aanleiding voor dit geweld heeft ontbroken. Beide slachtoffers hebben hieraan veel pijn en letsel overgehouden. Een van de slachtoffers heeft een gebroken neus opgelopen en vier van zijn voortanden zijn afgebroken. Tot op de dag van vandaag, ruim twee jaar later, is het gebit van het slachtoffer nog niet hersteld en wordt niet uitgesloten dat het slachtoffer gedurende zijn hele leven hiervan last zal ondervinden. Beiden zijn daarbij ernstig aangetast in hun basis gevoel van veiligheid.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Nu het zinloze geweld plaatsvond op de openbare weg, heeft de verdachte ook bijgedragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Dit alles wordt de verdachte ernstig aangerekend.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof gelet op straffen die doorgaans bij openlijk geweld tegen personen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud (LOVS) voor jeugdigen. Daar wordt in het geval van openlijk geweld tegen personen als uitgangspunt een taakstraf van 40 uur (eventueel een geldboete van € 200,--), dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie genoemd. Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 40 uur taakstraf, dan wel 20 dagen jeugddetentie. Als strafverzwarende omstandigheid wordt onder meer gezien de aard en ernst van het geweld en het letsel.
Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die het met zich heeft meegebracht voor de slachtoffers, acht het hof alles afwegende een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie, passend en geboden. Het hof ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, zoals door de advocaat-generaal gevorderd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 45.753,01, bestaande uit € 41.753,01 materiële schade en € 4.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 8.261,81, bestaande uit € 6.261,81 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, maar heeft de gevorderde posten enigszins anders verdeeld. De vordering die thans in hoger beroep voorligt, bestaat daarom uit de volgende posten:
Materieel (totaal € 41.753,01)
  • Zorgkosten € 788,86
  • Tandartskosten tot op heden € 2889,85
  • Voorzienbare toekomstige tandartskosten € 3.279,90
  • Mogelijke meerkosten tandherstel € 10.500,00
  • Gederfde inkomsten € 24.294,40
Immaterieel: € 4.000,00
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de zorgkosten, de tandartskosten tot op heden, voorzienbare toekomstige tandartskosten en de immateriële schade worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering wordt verklaard.
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft gepersisteerd bij de vordering en de vordering op enkele punten toegelicht.
Het hof overweegt als volgt.
Materieel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof acht de zorgkosten van € 788,86 en de tandartskosten tot op heden van € 2889,85 voldoende onderbouwd en zal deze toewijzen.
Voorts is het hof uit hetgeen de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, voldoende gebleken dat de voorzienbare toekomstige tandartskosten van € 3.279,90 zullen worden gemaakt en zal deze toewijzen. Uit de stukken die ter onderbouwing zijn overgelegd blijkt dat in de toekomst voor een van de voortanden ofwel een implantaat, ofwel een brug zal moeten laten worden geplaatst en dat de begrote kosten voor beide behandelingen gelijk zijn.
Ten aanzien van de gederfde inkomsten verenigt het hof zich met de schatting van de kinderrechter en zal de gederfde inkomsten voor de duur van 6 weken, ter hoogte van € 2.803,20, toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering – voor zover deze ziet op de materiële schade – onvoldoende is onderbouwd en een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immaterieel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 3.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
Conclusie
Het hof wijst de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van € 12.761,81, bestaande uit € 9.761,81 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering op dezelfde wijze toe te wijzen als door de rechter in eerste aanleg.
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft gepersisteerd bij de vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit het eigen risico van € 385,00. Het hof zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen.
Voorts is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, BW. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 1.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de gevorderde immateriële schade worden afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van
€ 1.385,00, bestaande uit € 385,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, hoofdelijk zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.761,81 (twaalfduizend zevenhonderdeenenzestig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 9.761,81 (negenduizend zevenhonderdeenenzestig euro en eenentachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.761,81 (twaalfduizend zevenhonderdeenenzestig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 9.761,81 (negenduizend zevenhonderdeenenzestig euro en eenentachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 januari 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.385,00 (duizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.385,00 (duizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 januari 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2024.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]