Op 17 december 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. S.D. Polat, een beklag indiende tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de beklaagde. De beklaagde had tijdens een bewonersbijeenkomst in Den Bosch een uitlating gedaan die door de klager als beledigend werd ervaren, met name in het kader van groepsbelediging en aanzetten tot haat/discriminatie. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de context van de uitlatingen en de juridische toetsing aan de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Het hof concludeerde dat de uitlating van de beklaagde niet voldeed aan de criteria voor strafbaarheid onder artikel 137c Sr, omdat deze niet specifiek gericht was op een groep mensen op basis van hun ras, maar eerder op individuen en hun gedrag. Ook voor de eenvoudige belediging onder artikel 266 Sr werd geen strafbaarheid vastgesteld, aangezien de uitlating niet tegen een concreet persoon was gericht. Het hof erkende de emoties die de uitlating teweegbracht binnen de Marokkaanse gemeenschap, maar oordeelde dat deze niet de juridische beoordeling konden beïnvloeden. Uiteindelijk werd het beklag ongegrond verklaard en werd besloten geen vervolging in te stellen.