Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
1. Eiseres is geboren in 1969 en woonde in 2016 met haar twee kinderen, die zijn geboren in 1998 en 2000, op het adres [A-straat] in [Z] . In de jaren 2007 tot en met 2010 genoot eiseres een inkomen krachtens de Wet werk en bijstand. In de jaren 2010 tot en met 2019 genoot eiseres inkomsten uit het persoonsgebonden budget van haar kinderen. In 2016 bedroegen deze inkomsten in totaal € 15.895.
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van de rechtbank
op de dag waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is;
na de in onderdeel a bedoelde dag arbeidsongeschikt wordt en in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
13. Artikel 3:3, eerste lid, van de Wajong luidt als volgt:
De jonggehandicapte heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de in artikel 3:2, onderdeel a of b (https://wetten.overheid.nl/BWBR0008657/2016-01-01/1) bedoelde dag, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is.
14. Op grond van artikel 3:28, eerste lid, van de Wajong wordt een Wajonguitkering op aanvraag toegekend. Artikel 3:29 eerste lid van de Wajong luidt als volgt:
De arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat in op de dag, met ingang waarvan de jonggehandicapte aan de vereisten voor het recht op toekenning van die uitkering voldoet.
In afwijking van het eerste lid kan de uitkering niet vroeger ingaan dan een jaar voor de dag, waarop de aanvraag om toekenning dan wel voortzetting van de uitkering werd ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering vindt niet plaats, indien deze zou ingaan op of na de in artikel 3:19, eerste lid, onderdeel a (https://wetten.overheid.nl/BWBR0008657/2022-01-01/0), bedoelde dag.
15. Op grond van artikel 8.16a, van de Wet IB 2001 geldt de jonggehandicaptenkorting voor de belastingplichtige die recht heeft op toekenning van een Wajong-uitkering. Deze bepaling vindt ook toepassing bij een zogenaamd slapend recht op een Wajonguitkering, hetgeen inhoudt dat recht bestaat op een Wajonguitkering, maar de Wajonguitkering niet wordt uitbetaald wegens samenloop met een andere uitkering of inkomen uit arbeid.
16. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres mogelijk in 2016 aan de eiser voor toekenning van een Wajong-uitkering voldeed, maar dat zij in dat jaar nog geen recht had op toekenning van de uitkering omdat daartoe nog geen aanvraag was ingediend, terwijl dat, op grond van artikel 3:28, eerste lid, van de Wajong, een vereiste voor het recht op toekenning is. Omdat de aanvraag is ingediend op 19 februari 2019 is het recht op toekenning van die uitkering eerst op die datum ontstaan en is na honorering van dat verzoek bij schrijven van het UWV d.d. 12 juni 2019, aldus nog steeds verweerder, het recht op een uitkering daarom eerst ontstaan met ingang van 19 februari 2018.
17. Het in 16 weergegeven verweer van verweerder oordeelt de rechtbank als juist. Eiseres heeft voor het onderhavige daarom geen recht op de jonggehandicaptenkorting.
18. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en heeft daarvoor aangevoerd dat in het verleden aan een andere cliënte van de gemachtigde met terugwerkende kracht de jonggehandicaptenkorting werd toegekend, ondanks het gegeven dat ook die cliënte met terugwerkende kracht van één jaar haar Wajong-uitkering kreeg uitbetaald. De rechtbank overweegt dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan slagen als eiseres aannemelijk maakt dat in een meerderheid van de met dit geval vergelijkbare gevallen een juiste toepassing van wet- en regelgeving achterwege is gebleven. Eiseres heeft slechts één geval genoemd en van dat geval heeft zij ook geen verdere bijzonderheden genoemd zodat de feiten en/of omstandigheden van dat geval niet inzichtelijk zijn gemaakt. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom ook in zoverre niet.
19. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond.”
5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep
genootonder toepassing van de Wajong.
6.Kosten
7.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag 2016 tot een verschuldigd bedrag aan IB/PVV van € 700;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten voor het bezwaar, het beroep en hoger beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 3.245;
- draagt de inspecteur op aan belanghebbende het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 49 respectievelijk € 136 te vergoeden.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.