ECLI:NL:GHAMS:2024:3569

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
23-003252-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake mishandeling en vernieling door echtgenoot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, die op 17 augustus 2023 zijn echtgenote heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan, was op de pleegdatum nog in gemeenschap van goederen met haar gehuwd. Hierdoor was vervolging voor de vernieling van goederen van de aangeefster uitgesloten op grond van de artikelen 316 lid 1, 350 en 353 van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor het tweede feit. Het hof heeft de mishandeling bewezen verklaard en de verdachte strafbaar geacht. De opgelegde straf is een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een first offender is en er een laag risico op recidive is.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003252-23
datum uitspraak: 1 augustus 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-207296-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 17 augustus 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn ex-partner) [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] in het gezicht, in elk geval tegen het lichaam, te slaan;
2.
hij, op of omstreeks 17 augustus 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk kaarshouder(s), een fotolijst en (een hoesje van) een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2

Het hof zal het openbaar ministerie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn vervolging en overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte en de aangeefster op 17 augustus 2023, de pleegdatum, nog in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren. De verdachte was op die datum derhalve niet de van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot van diegene jegens wie de tenlastegelegde vernieling is gepleegd, namelijk de aangeefster, zodat vervolging hiervoor op grond van de artikelen 316 lid 1, 350 en 353 van het Wetboek van Strafrecht is uitgesloten.

Bewijsoverweging feit 1

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangeefster ter plaatse tegenover de verbalisanten en in haar aangifte wisselend heeft verklaard. Derhalve kan de aangifte niet bijdragen aan het bewijs.
Naar het oordeel van het hof bestaat er geen aanleiding tot twijfel over hetgeen door de aangeefster is verklaard over – kort gezegd – het geven van een klap in haar gezicht door de verdachte. Het enkele feit dat er in de door haar afgelegde verklaringen in de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen op ondergeschikte onderdelen verschillen voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Daarbij overweegt het hof dat de verklaringen van de aangeefster grotendeels en op de belangrijke punten wel op elkaar aansluiten en in de kern consistent zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat de aangifte betrouwbaar is en voor het bewijs gebruikt kan worden. En nu de aangifte met betrekking tot de mishandeling bovendien verankering vindt in de letselverklaring en de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse, acht het hof feit 1 bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 augustus 2023 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door die [aangeefster] in het gezicht te slaan.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een ruzie zijn echtgenote in haar gezicht geslagen. Hiermee heeft hij bij haar pijn en letsel veroorzaakt en aldus een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 8 november 2023. Daaruit is onder meer gebleken dat er een laag risico op recidive is. De leefgebieden van de verdachte zijn stabiel: er zijn geen problemen op het gebied van sociaal netwerk, huisvesting en middelengebruik. De reclassering ziet daarom geen noodzaak tot interventies of toezicht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 juli 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op de ernst van het feit kan de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf in beginsel passend worden geacht. Het hof ziet echter in het feit dat de verdachte een first offender is, in zijn persoonlijke omstandigheden en in de omstandigheid dat er geen veroordeling volgt voor feit 2, aanleiding om, evenals de politierechter, een taakstaf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2024.