ECLI:NL:GHAMS:2024:3499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.346.857/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsingsverzoek met betrekking tot verdeling echtelijke woning in echtscheidingsbeschikking afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 december 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een schorsingsverzoek van de man met betrekking tot de verdeling van de echtelijke woning na echtscheiding. De man, die in 2010 met de vrouw is getrouwd, verzocht om schorsing van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2024, waarin de verdeling van de woning was vastgesteld. De vrouw was het niet eens met dit verzoek en wilde de tenuitvoerlegging van de beschikking voortzetten. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij de tenuitvoerlegging van de beschikking zwaarder weegt dan het belang van de man bij schorsing. De vrouw heeft aangetoond dat zij in staat is de woning over te nemen en de hypotheek te betalen, terwijl de man onvoldoende argumenten heeft aangedragen om zijn verzoek te onderbouwen. Het hof heeft daarom het verzoek van de man tot schorsing afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van personen- en familierecht, vooral in situaties waarin kinderen betrokken zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel – en belastingrecht, team jeugd- en familierecht
zaaknummer gerechtshof: 200.346.857/02
zaaknummer rechtbank: C/13/745789 / FA RK 24-652
beschikking van 17 december 2024 op het verzoek tot schorsing in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker,
hierna: de man,
advocaat: mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp,
en
[de vrouw],
wonende te [plaats B] ,
verweerster,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. T. Hoekx-Audiffred, te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de tenuitvoerlegging van een beslissing tot verdeling van de echtelijke woning (hierna ook: de woning) na echtscheiding, zoals is bepaald door de rechtbank Amsterdam bij beschikking van 16 juli 2024 (zaaknummer C/13/745789 / FA RK 24-652).
De man verzoekt schorsing van de werking daarvan. De vrouw is daarmee niet eens en wil de tenuitvoerlegging (kunnen) voortzetten.

2.Het verloop van de procedure

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het door de man ingediende beroepschrift in de hoofdzaak (zaaknummer 200.346.857/01), ingekomen op 10 oktober 2024;
- het door de man ingediende verzoek tot schorsing, ingekomen op 10 oktober 2024;
- het verweerschrift van de vrouw in het schorsingsverzoek, tevens houdende een tegenverzoek (proceskosten) met bijlagen, ingekomen op 5 november 2024;
De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft het hof op 6 november 2024 toegezonden het tussenvonnis in kort geding van 6 november 2024.
2.2
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de man, met zijn advocaat;
- de vrouw, met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2010 te [plaats C] . Het huwelijk is op 22 oktober 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 juli 2024 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2012 te [plaats B] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2016 te [plaats B] .
3.3
Tot de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap behoort de (echtelijke)woning aan de [A-straat] te [plaats B] (hierna ook: de woning).
3.4
Bij genoemde (echtscheidings)beschikking heeft de rechtbank met betrekking tot de wijze van verdeling van de woning – uitvoerbaar bij voorraad – het volgende beslist (voor zover thans relevant):
“voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden gerealiseerd:
- deelt toe aan de vrouw de woning aan [A-straat] te [plaats B] , onder de voorwaarden:
- de op de woning rustende hypothecaire leningen geheel voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de man te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
- de helft van de eventuele overwaarde van de woning aan [A-straat] te [plaats B] , deze overwaarde bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de vrouw, aan de man te vergoeden;
- en bepaalt dat een eventuele onderwaarde door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen;
- bepaalt dat de levering van de woning in [plaats B] aan de vrouw dient plaats te vinden binnen een maand, nadat de vrouw de man binnen een termijn van drie maanden na de datum van deze beschikking schriftelijk heeft bericht dat zij de woning kan overnemen;
- bepaalt dat de kosten van het notariële transport van de woning te [plaats B] door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft;
voor het geval toedeling aan de vrouw van de woning onder ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet binnen drie maanden na de datum van deze beschikking zal zijn gerealiseerd:
- deelt toe aan de man de woning aan [A-straat] te [plaats B] , onder de voorwaarden:
- de op de woning rustende hypothecaire leningen geheel voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze hypothecaire geldleningen;
- de helft van de eventuele overwaarde van de woning aan [A-straat] te [plaats B] , deze overwaarde bestaande uit de taxatiewaarde na aftrek van de hypothecaire geldlening op het moment van de notariële overdracht aan de man, aan de vrouw te vergoeden;
- en bepaalt dat een eventuele onderwaarde door partijen, ieder voor de helft, dient te worden gedragen;
- bepaalt dat de levering van de woning in [plaats B] aan de man dient plaats te vinden binnen drie maanden, nadat de vrouw de man heeft bericht dat zij de woning niet kan overnemen;
- bepaalt dat de kosten van het notariële transport van de woning te [plaats B] door beide partijen gedragen worden, ieder voor de helft.”
3.5
Bij vonnis van 6 november 2024 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam op de vordering van de vrouw de termijn die de vrouw op 16 juli 2024 van de rechtbank heeft gekregen om het aandeel van de man in de woning over te nemen en de man te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening, verlengd tot een maand nadat dit hof zal hebben beslist op het (onderhavige) incidentele verzoek.

4.Het geschil

4.1
De man verzoekt primair de werking van de beschikking van 16 juli 2024 te schorsen (het hof begrijpt: met betrekking tot de hiervoor onder 3.4 weergegeven wijze van verdeling van de echtelijke woning). Subsidiair verzoekt de man, bij wijze van voorlopige voorziening, zijn verplichting om mee te werken aan de goederenrechtelijke toescheiding van de echtelijke woning aan de vrouw, voortvloeiend uit de beschikking van 16 juli 2024, op te schorten tot het moment dat hierover bij een in kracht van gewijsde gegane beslissing zal zijn beslist.
De man vindt dat de vrouw ten onrechte als eerste de mogelijkheid krijgt te onderzoeken of zij de woning toegescheiden kan krijgen. De vrouw geeft aan dat zij inmiddels in staat is om de man uit te kopen en te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De man wil voorkomen dat de woning aan de vrouw wordt toegescheiden voordat het hof het hoger beroep heeft kunnen beoordelen. Als binnenkort komt vast te staan dat de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen omdat de desbetreffende bank dit ook als zodanig verklaart en de vrouw de man op basis van de commerciële waarde kan uitkopen, zal de man mee moeten werken aan de notariële overdracht. De woning kan dan niet meer worden toegescheiden aan de man. De man heeft daarom belang bij een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad. Het belang van de man is in ieder geval meer gelijkwaardig aan dat van de vrouw dan de rechtbank heeft aangenomen. Als de grieven van de man in de bodemprocedure, die zien op het hoofdverblijf en de zorgregeling, slagen, dan kan daaruit volgen dat de hij mogelijk een voorkeursrecht heeft om de woning toegescheiden te krijgen. Daar komt bij dat als de vrouw de woning overneemt, zij € 1.000,- per maand meer dient te betalen voor de woning. De regresvordering van de man met betrekking tot zijn studielening wordt dan bijna illusoir. Ook wordt het dan voor de vrouw onmogelijk om de man uit te kopen met betrekking tot de woning in Marokko, mocht het hof in de hoofdzaak – anders dan de rechtbank - oordelen dat deze woning wel tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort, aldus de man.
4.2
Het verweer van de vrouw strekt tot afwijzing van het verzoek. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man geen belang heeft gesteld dat ertoe leidt dat hij bij een belangenafweging meer in aanmerking zou komen voor de woning dan de vrouw. De man verwijt de vrouw dat zij geen verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden ontslagen. De man heeft dit juist tegengehouden door niet mee te werken aan inschrijving van de echtscheiding.
Niet valt in te zien hoe een wijziging van het hoofdverblijf van een van de kinderen ervoor zou zorgen dat de man een groter belang heeft. De vrouw draagt anderhalf jaar lang alleen de zorg voor de kinderen. Ook al zou het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de man worden bepaald, dan nog is het hoofdverblijf van [minderjarige 1] nog steeds bij de vrouw. De vrouw is in staat de hypotheek te betalen en doet dit ook op dit moment. Zij is in staat de woning over te nemen en krijgt een lagere rente aangeboden in verband met de echtscheiding. De hypotheekverstrekker heeft op 11 november jl. een bindend aanbod gedaan. De concept leveringsakte voor de woning en de concept hypotheekakte liggen gereed bij de notaris, aldus de vrouw.
4.3
Bij wijze van incidenteel beroep (het hof begrijpt: bij tegenverzoek in het incident) verzoekt de vrouw, kort gezegd, de man te veroordelen in de werkelijke kosten van het hiervoor onder 3.5 vermelde kort geding alsmede in de kosten van het incident.
De man voert tegen dit verzoek verweer.

5.De beoordeling

5.1
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de vrouw de beschikking mag uitvoeren ondanks het hoger beroep van de man. Het hof kan op grond van de wet – als uitzondering – toch beslissen dat de beschikking nog niet mag worden uitgevoerd zolang het hoger beroep loopt. De Hoge Raad heeft daarvoor maatstaven uiteengezet (HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
De maatstaven komen er in een zaak als deze, waarin de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft gemotiveerd, kort gezegd op neer dat het hof de belangen van beide partijen bij het al dan niet direct uitvoeren van de beschikking tegen elkaar moet afwegen.
5.2
Bij de toepassing van de hiervoor vermelde maatstaf moet worden uitgegaan van de overwegingen en beslissingen in de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het tegen die beslissing ingestelde hoger beroep blijft hierbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
5.3
Het belang van de vrouw bij tenuitvoerlegging is duidelijk: zij wil graag met de kinderen in de woning blijven wonen. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar bepaald. De door de rechtbank bepaalde (reguliere) zorgregeling houdt in dat de kinderen het merendeel van de tijd bij haar verblijven. Tijdens de behandeling van het incident is voldoende komen vast te staan dat de vrouw de financiering van de woning rond heeft, en dat niets aan overdracht aan de vrouw van het aandeel van de man in de woning in de weg staat.
5.4
Hetgeen de man daartegenover heeft gesteld is onvoldoende om te oordelen dat zijn belang bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, prevaleert. Zoals hiervoor overwogen strekt de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling het hof thans tot uitgangspunt. De man heeft niet duidelijk kunnen maken waarom zijn belang bij toewijzing van de echtelijke woning aan hem zwaarder zou moeten wegen als [minderjarige 2] bij hem ingeschreven zou worden. De man heeft gewezen op het executierisico, maar dat legt gelet op de belangen van de vrouw om de woning spoedig te kunnen overnemen, onvoldoende gewicht in de schaal. De woning wordt niet verkocht aan een derde. Mocht het hof in de hoofdzaak met betrekking tot de woning anders oordelen dan de rechtbank, dan is teruglevering dus nog mogelijk. De man heeft niet bestreden dat de regresvordering met betrekking tot zijn studieschuld nog niet opeisbaar is omdat geen sprake is van een situatie waarbij hij meer dan de helft van die schuld heeft voldaan. Daarbij komt dat de vrouw gemotiveerd heeft bestreden dat een uit de regresvordering voortvloeiende betalingsverplichting voor haar niet op te brengen zou zijn na overname van de woning.
Ook het met betrekking tot de woning in Marokko door de man gestelde belang kan de balans bij de belangenafweging niet in zijn voordeel doen uitslaan. De door de rechtbank gegeven beslissing in de hoofdzaak op dit punt strekt het hof tot uitgangspunt.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijzen. Ook het subsidiaire verzoek stuit daarop af.
Het hof laat dan verder onbesproken of de door de man verzochte voorlopige voorziening niet reeds moet afstuiten op de beperkingen die voor dergelijke voorzieningen gelden, gelet op HR 31 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1414,
NJ2018/411.

6.De proceskosten

6.1
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen in de proceskosten. Zij stelt daartoe dat de man geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de echtscheiding maar dat hij dit tot het laatste moment niet heeft willen bevestigen aan de vrouw, waardoor de echtscheiding niet eerder kon worden ingeschreven dan nu is gebeurd. De vrouw was daardoor, vanwege de eisen die de hypotheekverstrekker stelde, niet in staat een definitief hypotheek aanbod te ontvangen. De man heeft de inschrijving van de echtscheiding ten onrechte tegengehouden en het hoger beroep en het incident ingezet voor een ander doel dan waarvoor het is bedoeld, althans op oneigenlijke gronden. Bovendien blijkt uit niets dat de man over voldoende inkomen beschikt om de woning over te nemen. De vrouw ziet zich geconfronteerd met hoge kosten als gevolg van twee procedures (het hof begrijpt: het hiervoor onder 3.5 vermelde kort geding en het onderhavige incident). De man heeft met dit alles onrechtmatig jegens de vrouw gehandeld en de vrouw heeft hierdoor schade geleden (advocaatkosten in de kortgedingprocedure en de kosten van de onderhavige procedure), aldus de vrouw.
6.2
De man is van mening dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Het gaat in de eerste plaats om een familierechtelijk geschil en daarbij is een proceskostenveroordeling niet gebruikelijk. Daarbij komt dat de vrouw in de kortgedingprocedure ook al heeft verzocht de man te veroordelen in de werkelijke proceskosten en daarbij dezelfde nota van haar advocaat heeft overgelegd. Die vordering is afgewezen omdat die te laat was ingediend door de vrouw.
6.3
Het hof zal de beslissing over de proceskosten aanhouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. De behandeling van de hoofdzaak zal plaatsvinden op een nog nader te bepalen tijdstip, waarvoor partijen afzonderlijk een oproep zullen ontvangen.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de verzoeken van de man;
houdt de beslissing met betrekking tot de proceskosten aan tot de eindbeslissing in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. A.N. van de Beek en mr. A.E. Oderkerk, bijgestaan door mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 17 december 2024 uitgesproken in het openbaar door de voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier.