Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Iin het principale hoger beroep komt [appellant] onder meer op tegen een onderdeel van het feit onder 2.5. Het hof zal met het ter zake door [appellant] gestelde rekening houden. Voor het overige zijn de vastgestelde feiten niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten, gaat het om het volgende.
“een geschakelde eengezinskoopwoning”. Met betrekking tot het mandelig terrein is onder meer bepaald dat het bestemd zal zijn voor een toegangsweg naar de vier aangrenzende kavels (waaronder het perceel van [appellant] ) en voor acht parkeerplaatsen, zijnde twee parkeerplaatsen per aangrenzend perceel (Bijzondere Bepalingen onder 10b) alsmede dat de erfpachter verplicht is het parkeren op te lossen op dit terrein (Bijzondere Bepalingen onder 3c). In de toelichting op laatstgenoemde bepaling staat het volgende:
“met de rechten van de erfpachter op de op die grond te stichten opstal, zijnde een geschakelde eengezinskoopwoning cum annexis”(artikel 1 erfpachtakte). In artikel 2 (onder II, 3a) van de erfpachtakte staat (onder meer):
“het perceel en de opstallen zijn bestemd tot één geschakelde eengezinskoopwoning”.
15 april 2019 (hierna: de erfpachtakte mandelig binnenterrein) is eerdergenoemd mandelig binnenterrein, waaraan (dus) vier van de acht zelfbouwkavels grenzen, in voortdurende erfpacht uitgegeven aan de erfpachters van deze vier percelen (onder wie [appellant] ). In de erfpachtakte mandelig binnenterrein is onder meer bepaald dat het binnenterrein
“is bestemd tot gemeenschappelijk parkeerterrein voor acht parkeerplaatsen (twee parkeerplaatsen per aangrenzend terrein)”.
“het perceel zal zijn bestemd tot gemeenschappelijk nut van de aangrenzende percelen (…), namelijk tot mandelige toegangsweg naar de kavels, 8 parkeerplaatsen zijnde twee parkeerplaatsen per aangrenzende perceel”(onder II, 10b).
Het toevoegen van twee woningen aan de voorraad heeft geen invloed op de sociale samenhang in de buurt. Voldoende menging van woon-, werk- en recreatieve functies en veiligheid voor de bewoners wordt gehandhaafd. Het is de bedoeling dat de nieuwe woonruimten volgens een vast patroon door één huishouden voor langere tijd wordt bewoond;
Oppervlakte
100 meter verderop gebruik kan worden gemaakt van openbare parkeerplaatsen.
3.Eerste aanleg
[ingetrokken tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, hof];
4.Beoordeling
[zoals hiervoor onder 3.1 weergegeven, hof];
per aangrenzend perceelmoeten worden gerealiseerd, en
niettwee parkeerplaatsen
per woning. Het splitsen van de woning heeft dan ook geen effect op het aantal verplicht te realiseren parkeerplaatsen. [appellant] voldoet aan de afspraak van twee parkeerplaatsen per aangrenzend perceel. De discrepantie tussen de regels in het kavelpaspoort (twee parkeerplekken per woning) en de erfpachtakte is een bewuste keuze van de Gemeente geweest, die voor haar rekening komt. De kavelregels maken geen onderdeel uit van de erfpachtakte en zijn dus geen onderdeel van de rechtsverhouding. De Gemeente had de gevraagde privaatrechtelijke toestemming dan ook niet mogen weigeren, aldus nog steeds [appellant] .
de (ongenummerde) klacht onder 6 memorie van grieven in verbinding met grief Iaf.
grieven II tot en met Vzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de publiekrechtelijke toestemming – in de vorm van de aan [appellant] verleende woningvormings- en omgevingsvergunning – in dit geval niet meebrengt dat de Gemeente de privaatrechtelijke toestemming tot wijziging van de erfpachtbestemming niet mocht weigeren, zodat van een onaanvaardbare doorkruising met het publiekrecht geen sprake is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH7845) onjuist uitgelegd en toegepast. Ook heeft de rechtbank ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen ‘gewoon gebruik’ en ‘bijzonder gebruik’, waarbij geldt dat de eigenaar (de Gemeente) ‘gewoon gebruik’ zoals hier aan de orde (wonen en parkeren) niet mag beperken. Verder stelt [appellant] dat het vasthouden aan de privaatrechtelijke eis van twee parkeerplaatsen per woning een onaanvaardbare doorkruising oplevert omdat er door de verleende omgevingsvergunning respectievelijk woningvormingsvergunning reeds een publiekrechtelijke bestemming bestaat en vanwege de ruimtelijke toets (het ruimtelijk belang van parkeren) respectievelijk leefbaarheidstoets (waaronder begrepen parkeren) die daaraan is vooraf gegaan of had kunnen gaan.
nietom openbare zaken. Het gaat immers om een aan [appellant] in erfpacht uitgegeven perceel met bestemming wonen en om een aan de erfpachters van de vier aangrenzende percelen (onder wie [appellant] ) in erfpacht uitgegeven mandelig binnenterrein dat bestemd is tot gemeenschappelijk nut van die vier aangrenzende percelen. [appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog gesteld dat in ieder geval het mandelige binnenterrein openbaar is, omdat parkeren van openbaar belang is. Die stelling is onjuist. Niet kan worden gezegd dat het mandelige binnenterrein een algemene verkeersfunctie vervult ten behoeve van de afwikkeling van het openbaar verkeer en naar zijn aard en functie een grote onbepaalde publieksgroep dient. De omstandigheid dat het mandelige binnenterrein kennelijk feitelijk voor een ieder toegankelijk is, namelijk ook voor andere personen dan de gezamenlijke erfpachters (zoals bezoekers en eventuele klanten van de bewoners) omdat dit binnenterrein niet is afgesloten (bijvoorbeeld met een slagboom of een parkeerpaal), maakt dit niet anders. Bepalend is de functie van het mandelig binnenterrein en die functie bestaat er niet in dat het mandelig binnenterrein het openbaar verkeer dient.
grieven VI(misbruik van bevoegdheid),
VII(strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur) en (het hof begrijpt:)
VIII(onrechtmatig handelen/strijd met de redelijkheid en billijkheid) telkens dezelfde argumenten aangevoerd als hierboven reeds besproken en verworpen. Uit het bovenstaande oordeel dat de Gemeente haar privaatrechtelijke toestemming mocht weigeren, vloeit daarom voort dat ook deze grieven falen. Omdat de Gemeente (dus) niet onrechtmatig heeft gehandeld, vloeit hieruit tevens voort dat het hof de in hoger beroep ingestelde vorderingen onder II tot en met IV zal afwijzen.