ECLI:NL:GHAMS:2024:3471

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.328.791/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in kort geding over schorsing van uitvoerbaarheid bij voorraad van bewijsbeslag en vernietiging van inbeslaggenomen bescheiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Amstelimmo B.V. en Chidda Vastgoed B.V. (hierna: Amstelimmo c.s.) tegen NWB Assets B.V. (hierna: NWB). De zaak betreft een geschil over de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin een bewijsbeslag was opgeheven en de vernietiging van inbeslaggenomen bescheiden was bevolen. Amstelimmo c.s. hebben in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter gevorderd, terwijl NWB heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.

De voorzieningenrechter had in het bestreden vonnis geoordeeld dat de belangen van NWB bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad zwaarder wegen dan die van Amstelimmo c.s. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Amstelimmo c.s. aansprakelijk waren voor schade die voortvloeide uit de schending van een exclusiviteitsbepaling in een Letter of Intent (LOI) met NWB. In hoger beroep hebben Amstelimmo c.s. vier grieven aangevoerd, maar het hof heeft deze grieven verworpen. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de motivering van de uitvoerbaarheid bij voorraad in het bodemvonnis ontbrak en dat de belangenafweging in het kort geding correct was uitgevoerd.

Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en Amstelimmo c.s. veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten zijn vastgesteld op € 3.211,00, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen aan de kostenveroordeling is voldaan. Het arrest is uitgesproken op 17 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.328.791/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/733306 / KG ZA 23-381
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 december 2024
in de zaak van

1.AMSTELIMMO B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
CHIDDA VASTGOED B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
advocaat: mr. J.S. van Daal te Amsterdam,
tegen
NWB ASSETS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.G.K. Overkleeft te Amsterdam.
Partijen worden hierna Amstelimmo c.s. en NWB genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Amstelimmo c.s. zijn bij dagvaarding van 14 juni 2023 in hoger beroep gekomen van een in een proces-verbaal vervat mondeling vonnis van 17 mei 2023 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen NWB als eiseres en Amstelimmo c.s. als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis). De appeldagvaarding bevat de grieven en is voorzien van één productie.
Nadat Amstelimmo c.s. overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven hadden gediend en voormelde productie hadden overgelegd, heeft NWB een memorie van antwoord ingediend, met producties.
Op 7 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten nader doen toelichten, Amstelimmo c.s. door hun hiervoor genoemde advocaat, NWB door haar hiervoor genoemde advocaat en door mr. B.W. Wijnstekers, advocaat te Amsterdam, telkens aan de hand van aan het hof overgelegde spreekaantekeningen. NWB heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht. De zaak is tegelijkertijd behandeld met een door NWB ingesteld incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de bij het hof aanhangige bodemprocedure (zaaknummer 200.328.565/01) tussen partijen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Amstelimmo c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van NWB zal afwijzen, met veroordeling van NWB in de kosten van het geding in beide instanties.
NWB heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van Amstelimmo c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft onder 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
Tussen partijen is een
Letter of Intent(LOI) tot stand gekomen die ziet op de (ver)koop van het ADM-terrein in [plaats] . Het ADM-terrein is uiteindelijk aan een andere partij (Larendael Participaties B.V., hierna: Larendael) verkocht en geleverd. Tussen partijen is in geschil of met de LOI een koopovereenkomst is gesloten en, als dat niet het geval is, of NWB er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat die koopovereenkomst tot stand zou komen en recht heeft op schadevergoeding. Daartoe is NWB bij de rechtbank Amsterdam een procedure gestart (hierna: de bodemprocedure, zaak-/rolnummer C/13/713635 HA ZA 22/131).
2.2.
NWB heeft daarnaast, na op 2 december 2021 verkregen verlof, op 27 januari 2022 conservatoir bewijsbeslag laten leggen op bescheiden die – kort gezegd – betrekking hebben op tussen Amstelimmo c.s. en Larendael gevoerde communicatie in de periode juli 2021 tot en met 1 december 2021. De bescheiden waarop bewijsbeslag is gelegd zijn ter gerechtelijke bewaring afgegeven aan DigiJuris B.V. (hierna: DigiJuris).
2.3.
In de bodemprocedure heeft de rechtbank op 26 april 2023 een tussenvonnis gewezen (hierna ook: het bodemvonnis). In dat vonnis heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat Amstelimmo c.s. de exclusiviteitsbepaling in de LOI hebben geschonden en jegens NWB aansprakelijk zijn voor de daardoor veroorzaakte schade. De zaak is in conventie aangehouden voor uitlating aan de zijde van NWB over de door haar gemaakte kosten. Verder heeft de rechtbank de bij incident gevorderde afgifte van afschrift van dan wel inzage in de in beslag genomen bescheiden afgewezen.
Over het gelegde bewijsbeslag heeft de rechtbank in reconventie het volgende beslist:
“5.6. heft op de door NWB ten laste Amstelimmo c.s. gelegde bewijsbeslagen,
5.7.
gebiedt NWB om binnen tien werkdagen na betekening van dit vonnis de deurwaarder die de Bescheiden onder zich houdt te instrueren over te gaan tot onmiddellijke vernietiging van de Bescheiden die hij onder zich heeft genomen in verband met het bewijsbeslag uit kracht van de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam van 2 december 2021 en hem te verzoeken de uitvoering van die vernietiging aan de advocaat van Amstelimmo c.s. te bevestigen,
5.8.
bepaalt dat NWB voor iedere dag dat zij niet voldoet aan het onder 5.7 bepaalde een dwangsom verbeurt van € 5.000,-, met een maximum van € 50.000,-,
5.9.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.6 t/m 5.8 weergegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
(…)”
2.4.
NWB heeft hoger beroep ingesteld tegen het bodemvonnis bij dit hof (zaaknummer 200.328.565/01) en heeft daarbij opnieuw een incidentele vordering ex artikel 843a Rv ingesteld. Het hof doet op dezelfde dag uitspraak in het incident als in dit kort geding.

3.Eerste aanleg

3.1.
NWB heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om de uitvoerbaarheid bij voorraad van hetgeen in het bodemvonnis in reconventie is beslist te schorsen. NWB heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat als DigiJuris tot vernietiging van de bescheiden overgaat, NWB het risico loopt dat de bescheiden niet langer beschikbaar zullen zijn, terwijl zij de bescheiden nodig heeft in hoger beroep in de bodemprocedure. Volgens NWB hebben Amstelimmo c.s. geen enkel belang bij het thans laten vernietigen van de bescheiden.
3.2.
Na verweer van Amstelimmo c.s. heeft de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis geoordeeld dat de beslissing om het bodemvonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet is gemotiveerd, zodat van het uitgangspunt dat het vonnis direct ten uitvoer kan worden gelegd kan worden afgeweken als er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het hoger beroep is beslist zwaarder weegt dan het belang van degene die de verkregen veroordeling ten uitvoer kan leggen. Volgens de voorzieningenrechter weegt het belang van NWB bij schorsing zwaarder dan het belang van Amstelimmo c.s. bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. Vernietiging van de beslagen bescheiden zou een door NWB in te stellen hoger beroep tegen het vonnis mogelijk illusoir maken. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat Amstelimmo c.s. er voorshands geen enkele last van ondervinden dat de beslagen bescheiden (het gaat immers om kopieën) nog enige tijd bij DigiJuris blijven liggen. De voorzieningenrechter heeft daarom de vordering van NWB toegewezen en Amstelimmo c.s. verwezen in de proceskosten, met nakosten en rente.

4.Beoordeling

4.1.
Amstelimmo c.s. hebben in hoger beroep vier grieven aangevoerd.
4.2.
Amstelimmo c.s. betogen met de
grieven 1 en 2dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de motivering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het bodemvonnis ontbreekt. In dat vonnis heeft de rechtbank namelijk de vordering in het incident van NWB tot inzage in de bescheiden afgewezen, omdat NWB geen rechtmatig belang bij inzage had en in reconventie heeft de rechtbank de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag toegewezen, omdat NWB bij het voortduren van het bewijsbeslag geen rechtmatig belang had. Daarmee heeft de rechtbank feitelijk dus tweemaal gemotiveerd beslist over het bewijsbeslag, waarin impliciet ook een motivering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dient te worden gelezen. Voor een heroverweging in kort geding op basis van dezelfde feiten en omstandigheden is dan geen plaats. De voorzieningenrechter had de vordering tot schorsing van NWB dan ook moeten afwijzen. NWB heeft geen feiten en omstandigheden aan haar vordering ten grondslag gelegd die bij de door de rechtbank gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de bodemrechter hebben voorgedaan, aldus nog steeds Amstelimmo c.s.
4.3.
De grieven falen. De rechtbank heeft in het bodemvonnis geen
gemotiveerdebeslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Anders dan Amstelimmo c.s. betogen, impliceert de gemotiveerde beslissing in het kader van de vraag of de vorderingen over en weer kunnen worden toegewezen, niet de vereiste belangenafweging tussen enerzijds het belang van NWB bij het behoud van de bestaande toestand tijdens (een eventueel) hoger beroep en anderzijds het belang van Amstelimmo c.s. bij onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis. Over die uitvoerbaarheid bij voorraad en de afweging van belangen van partijen in dat verband heeft ook geen inhoudelijk debat plaatsgevonden, zoals NWB onweersproken en met stukken onderbouwd heeft aangevoerd. Daarom moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden (ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.4.3, eerste gedeelte). De voorzieningenrechter heeft deze belangen daarom terecht alsnog gewogen. De regel (maatstaf) waarop Amstelimmo c.s. zich beroepen (ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.4.3, tweede gedeelte) – te weten dat de rechter in vorige instantie wel een gemotiveerde beslissing heeft gegeven en genoemde afweging dus al heeft gemaakt – doet zich hier dan ook niet voor.
4.4.
Het betoog van Amstelimmo c.s. dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat NWB een rechtmatig belang heeft bij het voortduren van het bewijsbeslag en daarmee het andersluidende oordeel van de bodemrechter doorkruist, faalt. De voorzieningenrechter heeft zich slechts uitgelaten over de vraag of de tenuitvoerlegging van de veroordeling om de beslagleggend deurwaarder te instrueren over te gaan tot onmiddellijke vernietiging van de inbeslaggenomen bescheiden, moet worden geschorst. Anders dan Amstelimmo c.s. stellen, is de voorzieningenrechter met de beantwoording van die vraag niet op de stoel van de bodemrechter gaan zitten.
4.5.
Met
grief 3betogen Amstelimmo c.s. dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het belang van NWB bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van Amstelimmo c.s. bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. Amstelimmo c.s. hebben belang bij opheffing van het bewijsbeslag, aangezien het uitgangspunt is dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Amstelimmo c.s. wensen voorts zo spoedig mogelijk over te gaan tot het (laten) opheffen van het bewijsbeslag, omdat dit bewijsbeslag erg ingrijpend is geweest voor Amstelimmo c.s., hun bestuurder ( [naam] ) en zijn gezin.
4.6.
Deze grief heeft evenmin succes. Hoewel op zichzelf juist is dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd, brengt dat uitgangspunt niet met zich dat het belang van Amstelimmo c.s. bij onmiddellijke tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van NWB bij schorsing daarvan. Afwijking van dit uitgangspunt kan immers worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde (NWB) bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist ook gegeven dit uitgangspunt zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan (ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.4.2). In dat verband heeft NWB (onder meer) erop gewezen dat vernietiging van de beslagen bescheiden het risico met zich brengt dat de bescheiden niet langer beschikbaar zijn, terwijl zij die bescheiden nodig heeft in het door haar ingestelde hoger beroep en een eventueel nog in te stellen cassatieberoep. Anders dan Amstelimmo c.s. stellen, valt dit belang – het handhaven van de bestaande toestand – niet op één lijn te stellen met de kans van slagen van het door NWB ingestelde hoger beroep. Nog daargelaten dat zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien hoe de belangen van derden (de bestuurder van Amstelimmo c.s. en zijn gezin) een rol zouden kunnen spelen bij de belangenafweging die in dit kort geding moet worden gemaakt, geldt verder dat Amstelimmo c.s. ook desgevraagd op de mondelinge behandeling in hoger beroep niet duidelijk hebben gemaakt welke hinder zij momenteel nog ervaren van het bewijsbeslag, omdat het immers (slechts) gaat om kopieën van bescheiden die bij DigiJuris worden bewaard. Het hof is gelet op het bovenstaande – met de voorzieningenrechter – van oordeel dat het belang van NWB bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van Amstelimmo c.s. bij onverwijlde tenuitvoerlegging.
4.7.
Grief 4, die ziet op de proceskostenveroordeling, faalt. Gelet op de uitkomst van de procedure in eerste aanleg en ook in hoger beroep, heeft de voorzieningenrechter Amstelimmo c.s. terecht in de proceskosten veroordeeld.
4.8.
De slotsom is dat de grieven geen doel treffen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Amstelimmo c.s. zijn in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zullen daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783,00
- salaris advocaat € 2.428,00 (tarief € 1.214,00 x twee punten)
Totaal € 3.211,00.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt Amstelimmo c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van NWB vastgesteld op € 3.211,00 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. Bellaart, J.C.W. Rang en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024.