Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.AMSTELIMMO B.V.,
CHIDDA VASTGOED B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Letter of Intent(LOI) tot stand gekomen die ziet op de (ver)koop van het ADM-terrein in [plaats] . Het ADM-terrein is uiteindelijk aan een andere partij (Larendael Participaties B.V., hierna: Larendael) verkocht en geleverd. Tussen partijen is in geschil of met de LOI een koopovereenkomst is gesloten en, als dat niet het geval is, of NWB er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat die koopovereenkomst tot stand zou komen en recht heeft op schadevergoeding. Daartoe is NWB bij de rechtbank Amsterdam een procedure gestart (hierna: de bodemprocedure, zaak-/rolnummer C/13/713635 HA ZA 22/131).
3.Eerste aanleg
4.Beoordeling
grieven 1 en 2dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de motivering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het bodemvonnis ontbreekt. In dat vonnis heeft de rechtbank namelijk de vordering in het incident van NWB tot inzage in de bescheiden afgewezen, omdat NWB geen rechtmatig belang bij inzage had en in reconventie heeft de rechtbank de vordering tot opheffing van het bewijsbeslag toegewezen, omdat NWB bij het voortduren van het bewijsbeslag geen rechtmatig belang had. Daarmee heeft de rechtbank feitelijk dus tweemaal gemotiveerd beslist over het bewijsbeslag, waarin impliciet ook een motivering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dient te worden gelezen. Voor een heroverweging in kort geding op basis van dezelfde feiten en omstandigheden is dan geen plaats. De voorzieningenrechter had de vordering tot schorsing van NWB dan ook moeten afwijzen. NWB heeft geen feiten en omstandigheden aan haar vordering ten grondslag gelegd die bij de door de rechtbank gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de bodemrechter hebben voorgedaan, aldus nog steeds Amstelimmo c.s.
gemotiveerdebeslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad. Anders dan Amstelimmo c.s. betogen, impliceert de gemotiveerde beslissing in het kader van de vraag of de vorderingen over en weer kunnen worden toegewezen, niet de vereiste belangenafweging tussen enerzijds het belang van NWB bij het behoud van de bestaande toestand tijdens (een eventueel) hoger beroep en anderzijds het belang van Amstelimmo c.s. bij onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis. Over die uitvoerbaarheid bij voorraad en de afweging van belangen van partijen in dat verband heeft ook geen inhoudelijk debat plaatsgevonden, zoals NWB onweersproken en met stukken onderbouwd heeft aangevoerd. Daarom moet worden aangenomen dat nog geen afweging van de belangen van partijen heeft plaatsgevonden aan de hand van de daarvoor van belang zijnde feiten en omstandigheden (ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.4.3, eerste gedeelte). De voorzieningenrechter heeft deze belangen daarom terecht alsnog gewogen. De regel (maatstaf) waarop Amstelimmo c.s. zich beroepen (ECLI:NL:HR:2019:2026, rov. 5.4.3, tweede gedeelte) – te weten dat de rechter in vorige instantie wel een gemotiveerde beslissing heeft gegeven en genoemde afweging dus al heeft gemaakt – doet zich hier dan ook niet voor.
grief 3betogen Amstelimmo c.s. dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het belang van NWB bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van Amstelimmo c.s. bij onmiddellijke tenuitvoerlegging. Amstelimmo c.s. hebben belang bij opheffing van het bewijsbeslag, aangezien het uitgangspunt is dat een veroordeling hangende een hogere voorziening uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Amstelimmo c.s. wensen voorts zo spoedig mogelijk over te gaan tot het (laten) opheffen van het bewijsbeslag, omdat dit bewijsbeslag erg ingrijpend is geweest voor Amstelimmo c.s., hun bestuurder ( [naam] ) en zijn gezin.