ECLI:NL:GHAMS:2024:3431

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
23-001441-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor weerspannigheid bij afname vingerafdrukken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van weerspannigheid bij het afnemen van vingerafdrukken op 18 mei 2022 te Schiphol. De verdachte weigerde zijn identiteit te tonen en verzette zich tegen de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, die hem probeerden te identificeren. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de verbalisanten niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Het hof oordeelde dat de verbalisanten wel degelijk in hun recht stonden om de identiteit van de verdachte vast te stellen en dat de verdachte zich met geweld verzette. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van twee weken op, met aftrek van het voorarrest. De verdachte werd schuldig bevonden aan wederspannigheid, meermalen gepleegd, en het hof achtte de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De verdachte had eerder al veroordelingen voor vergelijkbare delicten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001441-22
Datum uitspraak: 13 december 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer
15-124668-22 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1982,
adres: [adres] (volgens opgave raadsman).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 november 2022 en 29 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 18 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtena(a)r(en), [slachtoffer 1], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee en/of [slachtoffer 2], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en/of hun bediening, te weten ter vaststelling van de identiteit van verdachte door
- zijn armen los te trekken en/of
- vuisten te maken van zijn handen en/of
- te trappen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- te spugen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De raadsman heeft het hof verzocht het onderzoek in eerste aanleg nietig te verklaren en de zaak terug te wijzen. De politierechter heeft naast de aantekening mondeling vonnis enkel een proces-verbaal van de zitting vastgesteld. De motivering van het vonnis van de politierechter is daarmee niet kenbaar.
Het hof volgt de raadsman niet en overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge art. 423, eerste lid, Sv behoort het hof, indien de hoofdzaak door de rechtbank (of zoals in dit geval: de politierechter) is beslist en sprake is van een ter gelegenheid van de behandeling en beslissing van de zaak in eerste aanleg tot nietigheid leidend verzuim, na een geheel nieuwe behandeling van de zaak in hoger beroep, de uitspraak van de eerste rechter te vernietigen, maar niet, vervolgens, de zaak terug te wijzen naar de eerste rechter op de grond dat de verdachte een aanleg heeft ontbeerd. In de rechtspraak zijn op deze hoofdregel enkele uitzonderingen geformuleerd, maar die zien op andere situaties dan de onderhavige (vgl. HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3021).
Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg niet is uitgewerkt conform artikel 378, tweede lid onder c Sv nu weliswaar een proces-verbaal van de terechtzitting is opgemaakt, maar het vonnis van de politierechter daarin niet is opgenomen. Dit gebrek is niet een van de in de wet genoemde gronden voor terugwijzing, noch volgt uit rechtspraak dat in een geval als dit terugwijzing is aangewezen, terwijl ook niet valt in te zien dat het gebrek niet door een nieuwe behandeling in hoger beroep zou kunnen worden hersteld.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).

Het standpunt van de raadsman

De raadsman heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat in dit geval geen twijfel bestond over de identiteit van de verdachte, omdat hij direct, naar het hof begrijpt: in de trein dan wel op het perron, stukken heeft laten zien waaruit die zou kunnen blijken. Ook was er geen sprake van een bevel van de officier van justitie om vingerafdrukken van de verdachte te nemen. Nu aan de vereisten van artikel 55c lid 3 Sv niet is voldaan, kan niet worden bewezenverklaard dat de verbalisanten ‘werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening’ bij de vaststelling van de identiteit van verdachte.
De raadsman heeft het hof voorwaardelijk verzocht, mocht bij het hof de neiging bestaan tot een bewezenverklaring te komen, de zes getuigen als genoemd in zijn pleitaantekeningen te doen horen door de raadsheer-commissaris.

Bewijsoverwegingen

Redengevende feiten en omstandigheden
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de verdachte op 18 mei 2022 op het NS station van Schiphol, door vier verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], allen wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee, op aanwijzing van NS-personeel werd aangetroffen in een trein. De verdachte zou niet reageren en weigeren de trein te verlaten. Vastgesteld werd dat de verdachte met dubbele tong sprak en onvast ter been was. Eenmaal op het perron hebben verbalisanten hem gevraagd zich te identificeren. Verdachte weigerde een identiteitsbewijs te tonen en schold de verbalisanten uit. Verdachte is daarop aangehouden en naar de arrestantenwacht op Schiphol gebracht en aldaar kennelijk overgedragen. [1]
Op de arrestantenwacht hebben de verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geprobeerd om bij de aan hen overgedragen en voor hen onbekende verdachte op grond van artikel 55c lid 3 Sv diens identiteit te achterhalen. [slachtoffer 1] heeft de verdachte aangegeven dat hij mee mocht lopen om zijn identiteit te achterhalen bij de progiszuil. Hij hoorde de verdachte schelden. Hierop hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de verdachte licht vast gepakt bij de handen en begeleid (naar het hof begrijpt: richting de progiszuil). Bij het zien van de progiszuil werd de verdachte helemaal gek en verzette zich hevig door zijn handen in te trekken en tot vuisten te maken, door om zich heen te trappen en door om zich heen te spugen. Aangezien de verdachte zoveel weerstand bood hebben de verbalisanten er voor gekozen om de verdachte terug te brengen naar zijn cel en het later nog eens te proberen. [2] Het hof begrijpt dat de vaststelling van de identiteit van de verdachte aan de hand van diens vingerafdrukken door gebruik te maken van de progiszuil, niet is gelukt.
Het hof begrijpt dat nadat de verdachte naar zijn cel is teruggebracht, onderzoek in de tas van de verdachte
‘iets van een mogelijke naam naar voren’heeft gebracht. Tijdens bevraging van de naam kennelijk vermeld op een schriftelijk stuk: [verdachte] geboren [geboortedag]-1982 te [geboorteplaats], bleek dat er een foto in de strafketendatabank beschikbaar was. [slachtoffer 1] zag dat de foto in de strafketendatabank overeen kwam met de hierboven genoemde verdachte.
Uit het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kan niet worden afgeleid dat de verdachte in de trein of op het perron een (geldige) legitimatie heeft getoond en dat om die reden verbalisanten vervolgens, om zijn identiteit vast te kunnen stellen, hebben geprobeerd zijn vingerafdrukken af te nemen. Pas bij later onderzoek aan de hand van hetgeen in de tas van de verdachte is aangetroffen, is in de strafketendatabank een foto gevonden die overeenkwam met het uiterlijk van de verdachte.
Het hof acht de processen-verbaal duidelijk en ziet geen reden tot twijfel aan de inhoud daarvan. Ten overvloede overweegt het hof dat, in geval de verdachte direct op het perron stukken met daarop zijn naam zou hebben getoond (zoals overgelegd in eerste aanleg: een winkelverbod en een pagina van een beslissing van de raadkamer van een rechtbank), deze stukken niet dezelfde waarde hebben als een deugdelijk identiteitsbewijs voorzien van een goed gelijkende foto. Bovendien wijzen die stukken niet zonder meer uit dat deze betrekking hebben op de verdachte.
In dit licht is het hof van oordeel dat, nu de identiteit van de verdachte niet bekend was, de verbalisanten werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, bij de vaststelling van zijn identiteit.
Hetgeen de verdachte is verweten, wederspannigheid bij die vaststelling van zijn identiteit, is niet betwist door de verdediging. Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bevel ex artikel 55c lid 3 Sv
Naar aanleiding van de regiezitting in hoger beroep op 8 november 2022, is op verzoek van de verdediging door verbalisant [slachtoffer 1] op 24 november 2022 een nader proces-verbaal opgemaakt. Daarin heeft hij gerelateerd dat de hulpofficier van justitie toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de progiszuil.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de voorwaarde dat twijfel bestond over de identiteit van de verdachte. De verbalisanten hebben vooraf toestemming gevraagd aan de daartoe bevoegde persoon om vingerafdrukken te nemen. Het hof is zal deze toestemming aanmerken als een bevel als bedoeld in artikel 55c, lid 3 Sv.
Voorwaardelijk verzoek
Het hof zal komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om een zestal getuigen te horen. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman af. Het hof acht niet noodzakelijk deze verbalisanten, die met instemming van de raadsman, in hoger beroep een aanvullend proces-verbaal hebben opgesteld over de aanhouding van de verdachte en het afnemen van de vingerafdrukken, nader te doen horen. Het hof acht de inhoud van het dossier alsmede de aanvullende processen-verbaal voldoende duidelijk en ziet daarin een bevestiging van de gang van zaken zoals eerder gerelateerd en acht zich voldoende voorgelicht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 18 mei 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren [slachtoffer 1], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee en [slachtoffer 2], wachtmeester der Koninklijke Marechaussee, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter vaststelling van de identiteit van verdachte door
- zijn armen los te trekken en
- vuisten te maken van zijn handen en
- te trappen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- te spugen in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Wederspannigheid, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) weken met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte, kennelijk onder invloed en niet aanspreekbaar, hield zich op in een trein en wilde deze niet verlaten. Hij kon zich desgevraagd niet legitimeren en heeft zich tegenover verbalisanten met geweld verzet tegen het afnemen van zijn vingerafdrukken ter vaststelling van zijn identiteit. Het hof neemt de verdachte zijn overlast gevend en gewelddadig gedrag kwalijk en is van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr, zoals voorgesteld door de raadsman, in dit geval niet passend is. Het hof neemt bij dat oordeel mede in aanmerking de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2024, eerder ter zake van delicten die betrekking hebben op verstoring van de openbare orde, onherroepelijk is veroordeeld. Toepassing van artikel 9a Sr is gelet hierop niet aan de orde. Het hof legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op omdat dit recht doet aan de ernst van de strafbare gedraging.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 180 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. J.W.H.G. Loyson en mr. I.A. Groenendijk, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 december 2024.
Mr. I.A. Groenendijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aanhouding van 18 mei 2022 met mutatienummer PL27RP 22-041977, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
2.Een proces-verbaal van 18 mei 2022 met mutatienummer PL27RP 22-041977, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].