ECLI:NL:GHAMS:2024:3360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23-002277-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel, gewoontewitwassen en mishandeling met betrekking tot de verdachte en de benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2019. De verdachte, geboren in 1990, is beschuldigd van mensenhandel, gewoontewitwassen en mishandeling. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde straf, de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, maar de overige vorderingen zijn niet-ontvankelijk verklaard.

De zaak is onderzocht tijdens de terechtzitting in hoger beroep op 22 november 2024. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof bespreekt verschillende verweren van de verdediging, waaronder de vrijspraak van de mensenhandel, maar verwerpt deze. De verklaringen van getuigen worden als bewijs gebruikt, en het hof concludeert dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De verdachte heeft zich gedurende drie jaar schuldig gemaakt aan mensenhandel van de aangeefster, zijn toenmalige vriendin, en gewoontewitwassen. Hij heeft de aangeefster onder druk gezet om escortwerkzaamheden te verrichten en heeft haar bedreigd met het verspreiden van seksueel getinte beelden. Het hof oordeelt dat de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster heeft geschonden en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft gehad voor haar. De strafmaat is mede bepaald door de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de onvoorwaardelijke straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002277-19
datum uitspraak: 6 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-728043-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met dien verstande dat het hof:
- een aantal van de door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren bespreekt;
- opmerkt dat het hof geen grond ziet om over het beslag anders te beslissen dan de rechtbank;
- de datum ’12 april 2013’ in de zesde regel op pagina 5 van het vonnis verbeterd leest als ’12 april 2014’;
- het zevende bewijsmiddel in het vonnis, te weten de verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 21 mei 2019 in eerste aanleg heeft afgelegd, schrapt en de bewijsmiddelen aanvult zoals hieronder weergegeven, en
- het bevel voorlopige hechtenis van de verdachte, dat thans nog is geschorst, opheft.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel bepleit. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verklaringen van de ex-vriendinnen van de verdachte niet als steunbewijs kunnen dienen, omdat deze ex-vriendinnen niet door de verdachte zijn gedwongen om in de prostitutie te werken.
Het hof verwerpt dit verweer en bezigt de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , zoals weergegeven in het vonnis, voor het bewijs. Deze verklaringen geven immers steun aan de verklaringen van de aangeefster waar het gaat om de dwingende en dreigende aard van het gedrag van de verdachte. Dat zij zelf niet door de verdachte zijn gedwongen om in de prostitutie te werken, maakt dit niet anders.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat (het dreigen met) het sturen van een seksueel getint(e) foto of filmpje naar de zus van de aangeefster niet te maken had met de escortwerkzaamheden, maar met het xtc-gebruik van de aangeefster.
Ook dit verweer verwerpt het hof. Uit de bewijsmiddelen zoals weergegeven in het vonnis - in het bijzonder het zestiende bewijsmiddel - blijkt voldoende dat de verdachte heeft gedreigd met het sturen van seksueel getinte foto’s en filmpjes van de aangeefster en dat dit dreigen verband hield met de escortwerkzaamheden van de aangeefster.
Tot slot overweegt het hof naar aanleiding van hetgeen de raadsman daarover heeft aangevoerd, dat uit de brief die als bijlage 2 bij de vordering benadeelde partij is gevoegd niet iets valt af te leiden over het wel of niet bestaan van een Autisme Spectrum-stoornis (ASS) bij de aangeefster, omdat die brief enkel ziet op de behandeling van de specifieke klachten waarmee de aangeefster kampte en dus niet op een diagnose, laat staan behandeling, van ASS. Deze brief doet dus ook geen afbreuk aan de betekenis van hetgeen over ASS bij de aangeefster is geschreven in het document dat als bijlage 1 bij de vordering benadeelde partij is gevoegd en hier aanvullend als bewijsmiddel is gebezigd.
De overige in hoger beroep door de verdediging gevoerde bewijsverweren worden (ook) weerlegd door de bewijsmiddelen, zodat deze verweren geen bespreking behoeven.

Aanvulling bewijsmiddelen

Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
-
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 mei 2019.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik voel schaamte, teleurstelling in mezelf en spijtgevoelens ten aanzien van [benadeelde] (
griffier: [benadeelde] , de aangeefster) omdat ik bepaalde uitingen in haar richting nooit had mogen doen. U vraagt mij welke uitingen? Ik ging verbaal agressief te keer en dreigde met het sturen van filmpjes naar de zus van [benadeelde] . Ik was verblind door geld. U vraagt mij waardoor ik het meest was gechoqueerd. Door bepaalde uitingen van mij die agressief waren. Het dreigen met het sturen van een seksueel getinte foto naar het zusje van [benadeelde] . Ik heb inderdaad een afbeelding van een filmpje naar de zus van [benadeelde] gezonden.
[benadeelde] had PDD-NOS. Ik ben me gaan inlezen en toen kwamen bepaalde dingen naar voren. Als mensen met PDD-NOS te veel prikkels krijgen dan worden ze moe en hebben ze even rust nodig. Op mijn verjaardag, waar veel familie bij was, moest [benadeelde] dan even naar boven om te rusten.
Ik bracht [benadeelde] wel eens naar boekingen (het hof begrijpt: boekingen als escort). Ik bleef wel eens ter plaatse wachten. Ik was op de hoogte van haar boekingen.
Ik heb boodschappen gedaan en ik heb een deel van het geld dat ik van [benadeelde] kreeg aan mooie spullen uitgegeven. Ik gaf het geld ook aan anabolen uit.
Volgens mij werden de reiskosten (voor benzine en openbaar vervoer) en de kosten voor
lingerie en condooms van haar 55% betaald.
De voorzitter houdt aan verdachte voor wat hij tegen [benadeelde] heeft gezegd, pagina’s Z1 14 31 (onderaan) en 32, 15:05:2016 17:05:41 ev.:
“Ik heb nooit echt goed gezeten sinds jij dat werk deed
Ik zou ’t goed hebben gehad als ik [naam ] erbij had
Of een andere
Maar voor JOU heb ik dat niet gedaan
Om JOU is [naam ] er nu niet”
De verdachte verklaart:
Dat was grootspraak van mij. Ik had aan [benadeelde] gezegd dat dit de reden was om met [naam ] af te spreken, maar het ging alleen om seks.
De jongste rechter houdt aan verdachte voor het app-gesprek met [benadeelde] op pagina Z1 14 011, op 7 mei 2016, 12:44:55, dat over het escortwerk van [benadeelde] gaat.
De jongste rechter vraagt aan verdachte of hij het over het geld heeft dat [benadeelde] met haar escortwerkzaamheden inbrengt, geld dat hij kwijt is als de relatie uitgaat.
De verdachte verklaart:
Ik vind het heel erg dat ik dat heb gezegd. Ik ben op dat moment heel egoïstisch en ik kijk of luister weinig of niet naar de gevoelens van [benadeelde] . Ik kijk alleen naar mezelf.
Het klopt dat er tussen [benadeelde] en mij ruzie over geld was, waarop ik bij nader inzien helemaal geen recht had. Ik was te bezitterig. Ik had een dure smaak. Het is helemaal doorgeschoten en ik ben egoïstisch geweest.
Ik kan veel overtuigingskracht hebben. Ik kan verbaal agressief zijn. Bijvoorbeeld: ik heb kennis over fitness en dat zien de meeste mensen aan mijn postuur. Daarom luisteren mensen naar mij, ook door mijn woorden en de toon waarop ik het zeg.
De voorzitter houdt aan verdachte voor dat [benadeelde] zei dat als zij walnoten at, hij boos werd en haar blokkeerde op WhatsApp.
De verdachte verklaart:
Als het uit was dan had ik even rust nodig en dan blokkeerde ik haar soms.
Het klopt dat [benadeelde] moest afvallen om aantrekkelijk voor mij te zijn.
De voorzitter houdt aan verdachte voor dat [benadeelde] heeft verklaard dat hij haar heeft gedreigd met het verzenden van filmpje(s) waarin zij voorkwam. Er is een lijst van Facebook-contacten aangetroffen op de Blackberry die door verdachte werd gebruikt. De voorzitter vraagt of dat contacten van [benadeelde] waren.
De verdachte verklaart:
Dat zou kunnen.
Ten aanzien van die contactenlijst: als ik zou hebben gedreigd met het verzenden van filmpjes dan zou die lijst wat extra kracht aan het dreigen bijzetten.
De voorzitter houdt aan verdachte voor dat [benadeelde] ook heeft verklaard dat hij haar dreigde met haar foto’s voor [naam 1] . Was dat ook om wat kracht bij te zetten?
De verdachte verklaart:
Dat zou best kunnen.
Als ik boos was dan kon het heel extreem veranderen in de vorm van onmenselijk gedrag. Ik ben extreem egoïstisch geweest. Ik heb geen rekening met [benadeelde] gehouden en dacht puur aan mezelf. U vraagt mij of ik over haar heen ben gewalst? Eigenlijk wel.
De voorzitter houdt het eind van het app-gesprek van 22 december 2016 (21:30:24 ev) aan verdachte voor:

[benadeelde] : Je moeder mag zien wat je met me wil doen, afpersen enzo
[verdachte] : Luister, m’n moeder laatje hier buiten
[verdachte] : Anders betrek ik jou moeder ook
[verdachte] : Met links van [naam 1]
[verdachte] : Foto’s ervan
[verdachte] : En nog veel meer
[verdachte] : Je moeder krijgt een hartaanval
[benadeelde] : Hou nou eens een x op met chanteren
[verdachte] : Die stresst al enorm snel
[verdachte] : Wat denke je dat er dan gebeurt als ze dat ziet?
[benadeelde] : Ja ze zou t erg vinden
[benadeelde] : Maar ik ben haar dochter
[benadeelde] : Ze houdt van me
[verdachte] : Ja, maar iedereen in Amsterdam zal er anders over denken
[verdachte] : Ik begin bij m’n vrienden
[verdachte] : Daarna in de sportschool
[verdachte] : Vervolgens ga ik verder
[verdachte] : Kga je vriendenlijst af
[verdachte] : M’n familie”
De verdachte verklaart:
Ik vind het vreselijk dat ik zulke dreigementen heb geuit.
De voorzitter houdt de verklaring van [naam 2] , de zus van [benadeelde] , aan verdachte voor (Z1 03 30 en verder). Zij verklaart dat zij beelden waarop [benadeelde] te zien was van verdachte heeft gekregen.
De verdachte verklaart:
Ik had dat nooit mogen doen en had haar privacy niet mogen schaden.
-
Een intake- en indicatiestellingsverslag, inclusief behandelplan, opgesteld door [naam 3] en [naam 4] , als productie 1 gevoegd bij de vordering van de benadeelde partij.
Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum intake: 21 september 2017
Naam: [benadeelde]
Huisarts: (..)
Toestemming informatie: ja
Diagnose:
As 1: ASS
Eerdere hulpverlening:
[benadeelde] is eerder voor praktische hulp bij werk en school bij een hulpverlener geweest. Ze is toen ze 5 jaar was gediagnosticeerd met ASS en daar herkent ze zichzelf wel in.
Beschrijvende diagnose, samenvatting en conclusie:
Cliënte was en is mogelijk kwetsbaar door (op jonge leeftijd gestelde) ASS stoornis, weinig positief voorbeeld van mannen in haar jeugd, en een gebrek aan zelfvertrouwen. Ze vindt het lastig om grenzen te stellen en te weten wie ze kan vertrouwen.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangeefster.
De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo is zijn mentale gesteldheid achteruit gegaan, zijn bij hem het afgelopen jaar levertumoren ontdekt, is hij desondanks doorgegaan met zijn studie aan de universiteit en heeft hij sinds een aantal jaar een serieuze relatie. Gelet op deze omstandigheden, de ouderdom van de feiten, de overschrijding van de redelijke termijn en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd (waarbij de raadsman heeft opgemerkt dat de zaak niet te vergelijken is met veel zaken waarin buitenlandse slachtoffers dagelijks en met bedreiging en/of geweld worden geprostitueerd), heeft de raadsman verzocht geen straf op te leggen die vrijheidsbeneming met zich brengt. De verdachte is in staat om een taakstraf te verrichten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ongeveer drie jaar schuldig gemaakt aan mensenhandel van de aangeefster, zijn toenmalige vriendin, en gewoontewitwassen. De verdachte wist dat de aangeefster kwetsbaar was en het lastig vond om grenzen te stellen. Uit liefde voor de verdachte en om hem te helpen met zijn schulden is zij escortwerkzaamheden gaan verrichten. Van haar inkomsten gaf zij 45% aan de verdachte. Door deze inkomsten kon de verdachte zijn (luxe) levensstijl financieren. Zo gaf hij het geld onder andere uit aan dure kleding en injecties met anabolen. Van het deel dat de aangeefster zelf hield, gingen nog kosten af zoals uitgaven voor de escortwerkzaamheden, gezamenlijke boodschappen en benzine. Als de aangeefster te weinig boekingen kreeg en daardoor minder inkomen had, zette de verdachte haar onder druk om meer te werken. Daarnaast dreigde hij in dit verband seksueel getinte foto’s en filmpjes, waarop de aangeefster te zien was, te sturen naar haar familie, vrienden en kennissen. Uiteindelijk heeft de verdachte zijn dreigement daadwerkelijk uitgevoerd door het sturen van een screenshot van een dergelijk filmpje naar de zus van de aangeefster.
Jaren na het begin van hun relatie heeft de verdachte de aangeefster ook mishandeld door haar keel dicht te knijpen en op haar hoofd te slaan. Dit was voor de aangeefster de spreekwoordelijke druppel en betekende het definitieve einde van de relatie. Het was voor de aangeefster uiteindelijk de aanleiding om aangifte tegen de verdachte te doen.
De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de aangeefster. Hij is op een autoritaire en dwingende wijze te werk gegaan en heeft de grenzen van de aangeefster op grove wijze geschonden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep kunnen ondervinden. Zo blijkt ook uit de spreekrechtverklaring van de aangeefster, die haar advocaat namens haar ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, wat voor invloed het handelen van de verdachte op haar leven heeft gehad en nog steeds heeft. Hoewel het steeds beter gaat, ervaart zij nog steeds veel onrust. Verliefdheid voelt niet meer veilig en sinds het bewezenverklaarde heeft zij geen serieuze of langdurige relatie meer gehad.
Door zich daarnaast schuldig te maken aan gewoontewitwassen, heeft de verdachte de opbrengsten van criminele uitbuitingsactiviteiten aan het zicht van justitie onttrokken. Ook dit is laakbaar.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte verder kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van 21 september 2017, opgesteld door de psycholoog drs. R.S. Turk, waarin de psycholoog adviseert de verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof neemt dit advies over.
Gelet op de ernst van de feiten - in het bijzonder de langdurige pleegperiode - is het hof van oordeel dat enkel een vrijheidsbenemende straf op zijn plaats is. Ook hetgeen over de persoonlijke omstandigheden is aangevoerd en aan stukken daarover is overgelegd maakt niet dat kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich zou brengen. Gelet op die persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zal het hof wel een deel van die straf voorwaardelijk opleggen. Verder acht het hof het in dit verband (met de verdediging) van belang dat de zaak niet op één lijn is te stellen met zaken waarin vrouwen op dagelijkse basis worden geprostitueerd. Het hof acht in beginsel dan ook een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden passend en geboden. Vanwege de zeer aanzienlijke ouderdom van de bewezenverklaarde feiten zal het hof dit uitgangspunt echter matigen tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Het hof stelt daarnaast vast dat sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De verdachte is op 23 december 2016 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 4 juni 2019. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg overschreden met vijf maanden. De verdachte heeft vervolgens hoger beroep ingesteld op 14 juni 2019, terwijl het hof thans arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is daarom overschreden met 3 jaar en 5 maanden. Overigens hangt een belangrijk deel van deze overschrijding samen met de consequenties die zijn voortgevloeid uit het meebrengen van getuigen naar de zitting door de verdediging, die eerder waren verzocht maar door het hof waren afgewezen. Het hof zal de overschrijdingen verdisconteren in de strafmaat, door het onvoorwaardelijk deel van de straf te verminderen met nog eens 2 maanden.
Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van een contactverbod te verbinden. Het hof acht dit, gelet op het tijdsverloop, het feit dat de rechtbank een contactverbod heeft opgelegd en dit dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard, en het feit dat niet is gebleken dat zich sindsdien tussen de verdachte en de aangeefster nieuwe incidenten hebben voorgedaan, niet langer noodzakelijk.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.100,22, bestaande uit € 25.100,22 materiële schade en
€ 15.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 31.763,39, bestaande uit € 16.763,39 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissingen neemt als de rechtbank.
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van de kosten met betrekking tot de studiefinanciering en de immateriële schade te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal €16.763,39 toewijzen. Dit bedrag bestaat uit het deel van de verdiensten uit de escortwerkzaamheden die de benadeelde partij aan de verdachte heeft afgestaan, de reiskosten en de eigen bijdrage in haar ziektekosten.
Het hof kent de gemaakte kosten voor terugbetaling van de studiefinanciering en het Michael Kors horloge niet toe, omdat onvoldoende is gebleken dat deze schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. In zoverre zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het hof ziet evenmin aanleiding om, zoals door de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep voorgesteld, de kosten met betrekking tot de studiefinanciering te vergoeden door middel van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ook voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel is vereist dat sprake is van
rechtstreekseschade die voldoende verband houdt met het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, hetgeen niet het geval is omdat het bewezenverklaarde ziet op seksuele uitbuiting.
Daarnaast staat naar het oordeel van het hof vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen, te weten in de vorm van een posttraumatische stressstoornis, hetgeen genoegzaam is onderbouwd met de stukken die als bijlagen 1 en 2 zijn gevoegd bij de vordering. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op € 15.000,00.
Het hof zal de toegewezen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 273f, 300 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 31.763,39 (eenendertigduizend zevenhonderddrieënzestig euro en negenendertig cent) bestaande uit € 16.763,39 (zestienduizend zevenhonderddrieënzestig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 31.763,39 (eenendertigduizend zevenhonderddrieënzestig euro en negenendertig cent) bestaande uit € 16.763,39 (zestienduizend zevenhonderddrieënzestig euro en negenendertig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 193 (honderddrieënnegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2016.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.J.A. Duker en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 december 2024.
=========================================================================
[…]