ECLI:NL:GHAMS:2024:3355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
23-000944-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor witwassen met betrekking tot inbeslaggenomen geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1953, was beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 42.345,00 in de periode van 1 januari 2016 tot en met 2 juli 2018. De verdachte had verklaard dat een bedrag van € 30.000,00 haar toebehoorde, maar het hof oordeelde dat deze verklaring ongeloofwaardig was. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 19 november 2024 werd vastgesteld dat in de woning van de verdachte een totaalbedrag van € 97.250,00 was aangetroffen, verdeeld over elf enveloppen. De advocaat-generaal had gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, maar de verdediging stelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet als juist kon worden aangenomen en sprak haar vrij van het tenlastegelegde feit. Daarnaast werd besloten dat de inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan de rechthebbende niet kon worden vastgesteld, bewaard zouden blijven ten behoeve van de rechthebbende. Het vonnis waarvan beroep werd vernietigd en het hof deed opnieuw recht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000944-24
Datum uitspraak: 3 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 april 2024 in de strafzaak onder parketnummer
81-043932-22 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1953 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode 01 januari 2016 tot en met 02 juli 2018, te Amsterdam, althans in Nederland een geldbedrag van (ongeveer) € 42.345,00, althans een of meer geldbedrag(en), althans (van) een of meer voorwerp(en) heeft overgedragen en/of voorhanden gehad en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die geldbedrag(en), althans voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit, in die zin dat de verdachte een bedrag van € 30.000,00 heeft witgewassen. Van het resterende bedrag dient de verdachte te worden vrijgesproken. De advocaat-generaal heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) beiden hebben verklaard dat van het in de woning van de verdachte aangetroffen bedrag van in totaal € 97.250,00 een bedrag van € 30.000,00 aan de verdachte toebehoort. Gelet op de contante inkomsten en uitgaven van de verdachte in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 2 juli 2018 aan de hand van een eenvoudige kasopstelling, kan het bedrag van € 30.000,00 geen legale herkomst hebben.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het bedrag van € 30.000,00 het spaargeld van de verdachte betrof. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat dat bedrag van de verdachte is.
Oordeel van het hof
Op 20 november 2018 is in de woning van de verdachte – waar de medeverdachte [medeverdachte] op dat moment verbleef – een bedrag van in totaal € 97.250,00 aangetroffen. Het geld lag op verschillende plaatsen in de slaapkamer en was verdeeld over elf enveloppen. De verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat van dat bedrag € 30.000,00 van de verdachte is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij dit bedrag heeft gespaard. Van 2002 tot en met 2018 haalde zij iedere maand gemiddeld € 250,00 tot € 350,00 van de bank. Dit geld was afkomstig van haar werk. Daarnaast verdiende zij nog geld met naaien en schoonmaken. Zij heeft van het gespaarde geld geen geld uitgegeven en ze heeft in de genoemde periode geen enkele maand overgeslagen.
Het hof acht de verklaring van de verdachte – dat het bedrag van € 30.000,00 aan haar toebehoort – ongeloofwaardig. De verklaring van de verdachte ten aanzien van de vindplaats en de hoogte van de bedragen komen niet overeen met hetgeen door de politie is aangetroffen. De verdachte heeft namelijk verklaard dat haar geld in drie enveloppen zat, te weten € 10.000,00 in een envelop in een schoenendoos onderin de kledingkast aan de rechterzijde van de slaapkamer en twee enveloppen met € 10.000,00 in de tweede lade van een ladekastje. Ter zitting heeft zij naar aanleiding van de voorgehouden vindplaatsen van de elf aangetroffen enveloppen verklaard dat slechts twee enveloppen van haar zijn, te weten de enveloppen die zijn aangetroffen in de tweede lade van een smal ladekastje. Uit processen-verbaal van de politie volgt dat in de tweede lade van een ladekastje twee enveloppen met ieder € 5.000,00 zijn aangetroffen. In de kledingkast aan de rechterzijde van de slaapkamer is geen geld in enveloppen in een schoenendoos aangetroffen. Ten aanzien van de twee enveloppen die in een opbergbox op de kledingkast zijn aangetroffen, heeft de verdachte ter zitting nadrukkelijk verklaard dat die niet van haar zijn.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat het geldbedrag van € 30.000,00 haar toebehoort niet als juist kan worden aangenomen. Daarmee kan onvoldoende wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.

Beslag

Artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering kent een limitatieve opsomming van drie mogelijk te nemen beslissingen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- teruggave van een voorwerp aan de beslagene;
- teruggave van een voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt;
- bewaring van het voorwerp van de rechthebbende indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Nu niet vaststaat aan wie de inbeslaggenomen drie enveloppen (envelop 1, 2 en 3) toebehoren, zal het hof beslissen dat deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende zullen worden bewaard.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- voorwerpnummer: E.02.01.001/MDRBA17006_496851, envelop 1 met inhoud van € 10.000,00;
- voorwerpnummer: E.02.01.002/MDRBA17006_496852, envelop 2 met inhoud van € 10.000,00;
- voorwerpnummer: E.02.01.003/MDRBA17006_496853, envelop 3 met inhoud van € 10.000,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P. Greve en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 december 2024.
Mr. Greve, mr. De Munnik en mr. Gielen zijn verhinderd dit arrest te ondertekenen.