ECLI:NL:GHAMS:2024:3324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
23-003361-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor invoer van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het in vereniging invoeren van ruim 11,5 kg cocaïne op 23 mei 2023 te Schiphol. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 november 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. De verdediging stelde dat er sprake was van vormverzuimen, omdat de verdachte niet was gewezen op zijn recht op rechtsbijstand en de cautie niet was gegeven bij het overhandigen van mobiele telefoons aan de politie. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de invoer van de cocaïne. Het hof concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte verantwoordelijk was voor de invoer van de drugs, en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Het hof achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en handhaafde de eerder opgelegde straf van 48 maanden gevangenisstraf. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof geen aanleiding zag om de straf te matigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003361-23
datum uitspraak: 21 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 december 2023 in de strafzaak onder parketnummer
15-130334-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na een wijziging van de tenlastelegging in eerste aanleg, tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
Ten aanzien van de vormverzuimen
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim, aangezien de verdachte de politie twee mobiele telefoons heeft overhandigd en daarvan de toegangscodes heeft gegeven, terwijl hem tevoren niet de cautie is gegeven en hij niet is gewezen op het recht op rechtsbijstand van een advocaat. Dit is volgens de verdediging een onherstelbaar vormverzuim, waardoor het eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden. Dit dient er volgens de raadsman toe te leiden dat alle stukken verkregen uit de mobiele telefoons worden uitgesloten van het bewijs.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim bij het onderzoek aan de locker van de verdachte, aangezien de verdachte, zonder dat hem tevoren de cautie was gegeven of hem het recht op bijstand van een advocaat was medegedeeld, deze doorzoeking desgevraagd heeft toegestaan. Volgens de verdediging kan worden volstaan met de enkele vaststelling van dit vormverzuim.
4.1.2.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het vragen naar de codes van de telefoons geen vormverzuim oplevert, nu de enkele vraag naar de toegangscodes geen verhoorsituatie betreft, maar is te beschouwen als een opsporingshandeling. De advocaat-generaal heeft betoogd dat de doorzoeking van de locker evenmin een vormverzuim oplevert.
4.1.3.
Overwegingen van het hof
Op grond van het bepaalde in artikel 359a Sv kan het hof, in het geval dat in het voorbereidend onderzoek een onherstelbaar vormverzuim is begaan, overgaan tot het toepassen van één van drie rechtgevolgen, te weten strafvermindering, bewijsuitsluiting en de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Daarnaast is er de mogelijkheid om het vormverzuim enkel te constateren en daaraan geen rechtsgevolg te verbinden. Bij de toepassing van een van de rechtsgevolgen bij een onherstelbaar vormverzuim dient het hof rekening te houden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daarmee wordt veroorzaakt.
Het hof overweegt dat hetgeen door de verdediging met betrekking tot de gestelde verzuimen – en in het geval van de telefooncodes het daaraan gekoppelde rechtsgevolg van bewijsuitsluiting – naar voren is gebracht, niet voldoet aan de eisen die volgens vaste rechtspraak aan de inrichting van dergelijke verweren worden gesteld. Daarbij is in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdediging heeft nagelaten de beide op vormverzuimen gerichte verweren te voeren aan de hand van
allein artikel 359a, tweede lid, Sv omschreven factoren (zoals hiervoor reeds genoemd), waaronder het nadeel dat de verdachte als gevolg van de veronderstelde vormverzuimen zou hebben gehad. Beide verweren worden dan ook verworpen.
4.2.
Ten aanzien van het tenlastegelegde
4.2.1.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het primair tenlastegelegde wordt bewezenverklaard.
4.2.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat bij de verdachte – mede blijkens de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] tegenover de raadsheer-commissaris heeft afgelegd – het opzet op de tenlastegelegde gedragingen ontbrak nu hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen en het invoeren daarvan, en hij evenmin een aandeel heeft geleverd van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
4.2.3.
Overwegingen van het hof
Op 23 mei 2023 rond 18.30 uur zag een beveiliger (getuige [getuige 1] ), die toezicht hield in het gebouw van [bedrijf] (verder ook: [bedrijf] ), dat twee medewerkers in de kelder met een zwarte container in de weer waren. Deze medewerkers betroffen een man met een groene werkjas en een man in een witte werkjas, met haarnet. Niet ter discussie staat dat de verdachte de man in de witte jas was die door [getuige 1] was gezien bij de container, nu de verdachte dat heeft erkend. De man met de groene werkjas was de medeverdachte [medeverdachte] (verder: de medeverdachte). Nadat de mannen de kelder hadden verlaten, controleerde [getuige 1] de container; zij zag daarin een cateringtrolley liggen, waarvan een zijplaat volledig open was getrokken. Zij rook een intense chemische geur. Vervolgens is met behulp van een drugshond onderzoek gedaan. De drugshond sloeg aan bij de cateringtrolley en sloeg vervolgens in de kleedkamer aan bij een locker met nummer [nummer ], die niet aan een werknemer toebehoorde. In de locker zijn een zwarte rugzak – met daarin een rode tas – en een blauwwitte Albert Heijntas aangetroffen, waaruit volgens [getuige 1] dezelfde geur kwam als uit de container. In de voornoemde rode en blauwwitte tassen zijn pakketten cocaïne aangetroffen met een nettogewicht van in totaal 11.558 gram. De medeverdachte heeft tegenover de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van voornoemde cocaïne, die uit Colombia afkomstig was. De medeverdachte heeft verklaard dat hij de cateringtrolley heeft opengeknipt, de cocaïne uit de dubbele wand heeft gehaald, de cocaïne in een rugzak en een Albert Heijntas heeft gedaan en die in een locker heeft gezet. Het hof heeft geen reden om aan deze onderdelen van de verklaring van de medeverdachte te twijfelen.
Het hof ziet zich ten aanzien van het primair tenlastegelegde voor de vraag gesteld of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de opzettelijke invoer van de aangetroffen cocaïne. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het dossier bevat beeldopnamen d.d. 23 mei 2023 van verschillende locaties in en rond het [bedrijf] -gebouw. De inhoud van deze opnamen is (bovendien) door de politie beschreven. Op deze camerabeelden zijn de verdachte en de medeverdachte meermalen samen te zien. Uit de beelden en de beschrijving volgt dat de verdachte een witte werkjas en een haarnet droeg. Ook is hij te zien met een blauwwitte tas. De medeverdachte droeg een groene werkjas en is te zien met een zwarte rugtas. Rond 17.30 uur waren zij samen in de kelder. De verdachte liep daar met een cateringtrolley. Vervolgens verlieten zij de kelder, om korte tijd (ongeveer een uur) later weer naar beneden te gaan en daarbij [getuige 1] tegen te komen. De verdachte en de medeverdachte zijn dus samen in de kelder geweest op twee verschillende tijdstippen, eenmaal met een cateringtrolley en eenmaal als zij in de weer zijn met een container. Kort daarna heeft [getuige 1] de opengebroken cateringtrolley (waarin de cocaïne had gezeten) ontdekt.
Het korte tijdsbestek tussen de beide hiervoor genoemde keren dat de verdachte zich samen met de medeverdachte naar de kelder begaf en aldaar verbleef, duidt er naar het oordeel van het hof op dat de verdachte samen met de medeverdachte verantwoordelijk is voor de invoer van cocaïne met behulp van de (opengebroken) cateringtrolley. Het hof betrekt hierbij dat het de verdachte was die in de kelder kwam met de betreffende cateringtrolley en bovendien dat de verklaring van de verdachte dat hij de betreffende cateringtrolley op verzoek van de medeverdachte naar de kelder heeft gebracht omdat die trolley kapot was naar het oordeel van het hof niet geloofwaardig is. Getuige [getuige 2] , manager operations bij [bedrijf] , heeft namelijk verklaard dat kapotte trolleys niet naar de kelder, maar naar een apart opstelvak in een elders gelegen ruimte worden gebracht en dan ter reparatie naar een magazijn worden gebracht. Ook de verklaring van de verdachte– kennelijk doelende op het tweede moment in de kelder – dat hij de medeverdachte hielp met het zoeken van een container om maaltijden in te dumpen omdat de schroef van de stortkoker kapot was, acht het hof niet geloofwaardig nu getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zeker weet dat die schroef op 23 mei 2023 niet kapot was. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven voor het in de weer zijn bij een container waarin de opengebroken cateringtrolley is aangetroffen.
De betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van de cocaïne in de cateringtrolley wordt nader ingekleurd door de gegevens die op zijn mobiele telefoons zijn aangetroffen. Zo is op zijn telefoon een foto aangetroffen van een cateringtrolley. Het hof stelt vast dat de details van deze foto, zoals de positie van de trolley en de kleur van de vloer, muur en de achtergrond overeenkomen met een in de telefoon van de medeverdachte aangetroffen foto. Ook de positie van de trolley is dezelfde. Het hof ziet geen reden om eraan te twijfelen dat het in beide telefoons om dezelfde foto gaat. Het hof ziet zich in dit oordeel gesterkt door het feit dat in de telefoon van de verdachte een op 14 mei 2023 gevoerd WhatsAppgesprek met de medeverdachte is aangetroffen. Uit dit gesprek volgt dat de medeverdachte op die dag om 11.30 uur aan de verdachte een afbeelding van een cateringtrolley heeft verstuurd. Uit het uitleesrapport van de telefoon van de medeverdachte volgt dat de cateringtrolley op deze foto dezelfde beschadigingen en hetzelfde registratienummer ( [nummer 1] ) heeft als de op 23 mei 2023 in de container aangetroffen opengeknipte cateringtrolley.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden kan het hof slechts tot de slotsom komen dat de verdachte nauwe betrokkenheid heeft gehad bij het opzettelijk op geraffineerde wijze invoeren van verdovende middelen in Nederland. Daarbij is naar het oordeel van het hof naar objectieve maatstaven komen vast te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij de invoer van cocaïne, zowel in de planvorming en de voorbereiding als bij de daadwerkelijke uitvoering. In dit oordeel ligt tevens besloten dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne en dus opzet had op het invoeren daarvan.
Dat de medeverdachte heeft verklaard dat de verdachte aan de invoer geen bijdrage heeft geleverd maakt het voorgaande niet anders, nu het hof de verklaring van de medeverdachte over (het gebrek aan) de betrokkenheid van de verdachte gelet op de voorgaande feiten en omstandigheden ongeloofwaardig acht.
De verweren worden dan ook verworpen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
De verdediging heeft het hof verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, te weten dat hij
first offenderis, reeds meer dan 1 jaar en 5 maanden in detentie heeft doorgebracht en zijn baan bij Schiphol heeft verloren. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte een kleinere rol heeft gespeeld dan de medeverdachte en dat in den lande in andere strafzaken met grotere hoeveelheden cocaïne dan in deze zaak aan de orde, lagere straffen zijn opgelegd. De verdediging komt tot de conclusie dat de door de rechtbank opgelegde straf niet gepast is en dat de verdachte in het geval van een bewezenverklaring een straf moet worden opgelegd die niet hoger is dan een gevangenisstraf van 2 tot 3 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van ruim 11,5 kilogram cocaïne. Cocaïne is een voor de volksgezondheid schadelijke stof. Een dergelijke grote hoeveelheid cocaïne moet bedoeld zijn geweest voor verdere verspreiding en verhandeling. Met zijn handelen heeft de verdachte aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de internationale drugshandel, die gepaard gaat met vele andere vormen van (niet zelden gewelddadige) criminaliteit. Het hof neemt dit de verdachte des te meer kwalijk nu hij in zijn hoedanigheid van [bedrijf] -medewerker heeft gehandeld, zodat hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn werkgever en luchthaven Schiphol stelden in zijn integriteit.
Dergelijke feiten kunnen naar het oordeel van het hof niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf gelet op de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor de invoer van 10.000 tot 20.000 gram harddrugs een gevangenisstraf van 48 tot 60 maanden genoemd. Het hof neemt dit dan ook als uitgangspunt.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het overige dat door de verdediging naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen. Een gevangenisstraf van 2 tot 3 jaren, zoals de verdediging heeft betoogd, doet geen recht aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Beslag

Gedurende het onderzoek is onder de verdachte een voorwerp, te weten een blauwwitte plastic tas (omschrijving: [nummer 2] ) in beslag genomen. Dit voorwerp is nog niet teruggegeven. De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven dat de verdachte afstand doet van deze plastic tas, zodat het hof over dit in beslag genomen voorwerp geen beslissing zal nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de (tenuitvoerlegging van de) straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. A.M. Kengen en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 november 2024.