ECLI:NL:GHAMS:2024:3283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.318.088/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake neuropsychologisch onderzoek in letselschadezaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een hoger beroep, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 een tussenarrest gewezen. Dit arrest volgt op een eerder tussenarrest van 30 april 2024, waarin het hof oordeelde dat er aanvullende rapportage in de vorm van neuropsychologisch onderzoek nodig is. De appellant, die betrokken is bij een letselschadezaak, heeft klachten gerapporteerd die mogelijk verband houden met een ongeval dat meer dan 16 jaar geleden heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de vraagstelling voor de neuropsycholoog geformuleerd in lijn met de standaard IWMD-vraagstelling, maar toegespitst op de specifieke expertise van de neuropsycholoog. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid dat er geen neurocognitieve stoornis met een anatomisch substraat aanwezig is. De deskundige zal onder andere gevraagd worden om twee symptoom- en prestatievaliditeitstesten af te nemen en in te gaan op het effect van het lange tijdsverloop op de onderzoeksmogelijkheden. De partijen, de appellant en de vennootschap Euro Insurances Ltd, hebben zich uitgelaten over de noodzaak van dit onderzoek en de formulering van de vragen aan de deskundige. Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige en de vraagstelling. De beslissing over de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige is aangehouden, en het hof heeft beide partijen aangemoedigd om een minnelijke regeling te overwegen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.088/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/14/156079/HA ZA 14-264
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 november 2024
in de zaak van
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.M. Comans-Diesfeldt te Alkmaar,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
EURO INSURANCES LTD,
gevestigd te Dublin, Ierland
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg.
Partijen worden hierna [appellant] en Euro Insurances genoemd.

1.De zaak in het kort

Betreft een tussenarrest in vervolg op het eerste tussenarrest van 30 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1168) waarna partijen zich ieder bij akte hebben uitgelaten over het overwogene in r.o. 5.7 en 5.8. daarvan. Het hof acht aanvullende rapportage in de vorm van een neuropsychologisch onderzoek nodig. Het hof formuleert de vraagstelling aan de te benoemen neuropsychologische deskundige in de lijn van de standaard IWMD vraagstelling, maar dan toegespitst op de specifieke expertise van de neuropsycholoog en rekening houdend met de mogelijkheid dat geen sprake is van een neurocognitieve stoornis met een anatomisch substraat, gegeven de door het hof te beoordelen vraag in hoeverre de klachten als voldoende consistent, vanuit het ongeval verklaarbaar en niet overdreven of voorgewend kunnen worden aangemerkt. Onder meer zal aan de deskundige wordt verzocht om twee symptoom- en prestatievaliditeitstesten af te nemen. Ook zal worden gevraagd in te gaan op het mogelijke effect op de onderzoeksmogelijkheden van een tijdsverloop van ruim 16 jaar na het desbetreffende ongeval.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
-het tussenarrest van dit hof van 30 april 2024 (hierna: het eerste tussenarrest);
-de akte uitlating deskundige van [appellant] van 25 juni 2024;
-de akte uitlaten na tussenarrest van Euro Insurances van 25 juni 2024.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Beide partijen hebben zich uitgelaten over het overwogene in r.o. 5.7 en 5.8 van het eerste tussenarrest. Het hof overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
Aanvullend neuropsychologisch onderzoek nodig?
3.2.
Het hof heeft in het eerste tussenarrest in r.o. 5.7, tweede alinea, overwogen:
“Welke rol toekomt aan de door [appellant] gerapporteerde klachten en beperkingen hangt sterk af van de vraag in hoeverre deze als voldoende consistent, vanuit het ongeval verklaarbaar en niet overdreven of voorgewend kunnen worden aangemerkt. Gelet op het rapport van de psychiater moet worden aangenomen dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis, maar daarmee is het antwoord op die vragen nog niet gegeven. Gelet op de aard van de problematiek van [appellant] acht het hof eerst aanvullende rapportage in de vorm van neuropsychologisch onderzoek met de inzet van symptoomvaliditeitstesten het meest voor de hand liggen. Uit het rapport van dr. Verlooy blijkt dat het onderzoek in 2010 niet door een neuropsycholoog is verricht en dat toen geen symptoomvalidititeitstesten zijn afgenomen. Dat laatste is kennelijk ook door [X] en Koene niet gedaan. Daarbij acht het hof tevens van belang dat deze onderzoeken reeds geruime tijd geleden zijn verricht (in 2010 en 2012) en de vraag rijst in hoeverre deze onderzoeken nog actueel zijn, mede omdat het hof de indruk heeft dat de klachten van [appellant] in de loop der tijd om tot dusver onduidelijke redenen zijn toegenomen. (..)”
3.3.
Het enkele feit dat [appellant] het oneens is met de passage “
Gelet op het rapport van de psychiater moet worden aangenomen dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis, maar daarmee is het antwoord op die vragen nog niet gegeven”, is voor het hof geen aanleiding daarvan terug te komen. Verwezen wordt naar de daartoe gegeven motivering in het eerste tussenarrest.
3.4.
Euro Insurances is het oneens met de passage “(…)
Dat laatste (het afnemen van symptoomvaliditeitstesten, hof
) is kennelijk ook door (…) Koene niet gedaan.”Het hof overweegt als volgt.
3.5.
Neuroloog Verlooy is destijds buiten rechte door beide partijen gemeenschappelijk ingeschakeld en heeft op zijn beurt neuropsycholoog drs. T. Koene (hierna: Koene) ingeschakeld. Koene heeft, dus eveneens buiten rechte, op 10 december 2012 op basis van vragen van Verlooy gerapporteerd (hierna: het rapport van Koene).
3.6.
In het rapport van Koene staat onder meer (pagina 5-6):
“(…)
Testresultaten
Aandacht en concentratie
(…)
Geheugen
(…)
*Op de Korte Termijn Geheugentest, een “symptoom validiteit taak” wordt een grensscore behaald. Er worden 84 van de 90 punten behaald. Deze score kan betekenen dat de testresultaten zowel een betrouwbare als een onbetrouwbare weergave kunnen vormen van het cognitief functioneren. Hier kunnen vermoeidheid, pijn en psychische factoren een rol bij spelen.
*De TOMM, ook een symptoom validiteit test, is vanwege vermoeidheid niet meer voorgelegd. Deze test is minder belastend en daardoor minder gevoelig voor dementie en andere ernstige cognitieve stoornissen.”
(…)”
3.7.
Verlooy verwijst in zijn neurologisch deskundigenrapport naar het rapport van Koene en merkt terzake onder meer op, onder het kopje ‘Neurologisch onderzoek’ (pagina 12):
“Op een symptoomvaliditeittest wordt een grenswaarde gescoord.”
3.8.
In zoverre heeft Euro Insurances terecht een kanttekening bij het eerste tussenarrest geplaatst. Dat neemt niet weg dat het hof blijft bij het oordeel dat met oog op de beoordeling die thans voorligt, in het bijzonder terzake van het bestaan en de aard van de klachten en de causaliteitsvraag, aanvullend neuropsychologisch onderzoek noodzakelijk is. Anders dan Euro Insurances meent, doet daaraan in de gegeven situatie niet af dat de bevindingen van Koene tussen partijen in deze procedure niet in geschil zijn. Koene heeft immers slechts één test afgenomen, waarvan het resultaat niet concludent was. Het hof, dat behoefte heeft aan nadere duidelijkheid en dus deskundige voorlichting op onder meer het punt van de betrouwbaarheid van de weergave van het cognitief functioneren van [appellant] , dient - na overleg met partijen - de nu relevante vragen aan de deskundige te formuleren. Daartoe behoort nog steeds het verzoek aan de deskundige om meerdere symptoomvaliditeittesten af te nemen.
3.9.
Zoals reeds overwogen, klemt deze noodzaak temeer gezien het lange tijdsverloop sinds het onderzoek van Verlooy en Koene. Daaraan is immers inherent dat de uitkomsten van dat onderzoek mogelijkerwijs niet langer actueel zijn. De indruk van het hof dat de klachten van [appellant] in de loop der tijd om tot dusver onduidelijke redenen zijn toegenomen, is - zoals Euro Insurances terecht naar voren heeft gebracht - mede gebaseerd op de waarnemingen van het hof tijdens de mondelinge behandeling, en daarmee reden temeer voor een nader deskundigenonderzoek. Zoals aangevoerd door Euro Insurances, heeft Verlooy in zijn rapport, gerapporteerd in antwoord op vraag 1-h:
“Er lijkt thans ruim 4 ½ jaar na het ongeval mogelijk de blijvende gevolgen van het ongeval te beoordelen. Het is echter niet uitgesloten dat de nekklachten van betrokkene in de toekomst kunnen verminderen.”
Dit is naar het oordeel van het hof evenwel een dusdanig onbepaald antwoord dat daaraan in de gegeven omstandigheden niet zonder meer de conclusie kan worden ontleend dat destijds een eindtoestand was bereikt, terwijl P zich op het standpunt stelt dat dat niet het geval was.
De persoon van de te benoemen deskundige
3.10.
Euro Insurances kan zich vinden in de in r.o. 5.8 van het eerste tussenarrest door het hof verwoorde (alternatieve) suggestie om meteen verzekeringsgeneeskundige [Y] in te schakelen. [appellant] heeft zich hiertegen evenwel gemotiveerd verzet. Nu niet allebei de partijen hiermee instemmen, zal het hof van deze optie afzien.
3.11.
Daarmee wordt toegekomen aan het verzoek van het hof aan partijen om zich uit te laten over de persoon van een te benoemen
neuropsychologischdeskundige (r.o. 5.7 en 5.9 eerste tussenarrest). [appellant] heeft Dr. J.F.M. de Jonghe, klinisch neuropsycholoog, verbonden aan Expertise Centrum MediLibra voorgesteld. Euro Insurances heeft voorgesteld om wederom Koene te benaderen, die volgens Euro Insurances nog steeds werkzaam is als neuropsycholoog, verbonden aan het VUmc te Amsterdam.
3.12.
Uit navraag van het hof blijkt dat noch De Jonghe noch Koene beschikbaar is als deskundige. Bij die stand van zaken wordt aan partijen verzocht zich – bij voorkeur eenparig – bij akte uit te laten over de persoon van de neuropsychologisch deskundige en indien mogelijk daarbij vast aan te geven of deze deskundige daadwerkelijk beschikbaar is en vrij staat in geval van benoeming.
Beschikking deskundige over het medisch dossier
3.13.
Euro Insurances heeft het belang benadrukt dat de deskundige de beschikking krijgt over het volledige medische dossier, inclusief het huisartsendossier, zodat de deskundige kan beoordelen of een eventueel gewijzigd beeld vanuit dat dossier kan worden verklaard. Het hof erkent het belang hiervan. Het hof gaat er voorlopig vanuit dat [appellant] , die tot dusver steeds bereid is geweest om het volledige dossier (dat wil zeggen vanaf vijf jaar voor het ongeval tot heden) aan de deskundigen te verstrekken, daartegen ook nu geen bezwaar heeft, maar hij zal in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte daarover nader uit te laten. Indien de deskundige tijdens het onderzoek vaststelt dat behoefte bestaat aan een nog niet verstrekt stuk kan die zich tot partijen richten.
De te stellen vragen aan de neuropsychologisch deskundige
3.14.
Het hof heeft partijen ook gevraagd zich uit te laten over de formulering van de vraagstelling aan de te benoemen neuropsychologisch deskundige (r.o. 5.9 eerste tussenarrest).
3.15.
[appellant] heeft een voorstel gedaan voor een meer uitvoerige vraagstelling.
[appellant] heeft toegelicht hiermee te beogen de vraagstelling aan de neuropsychologisch deskundige in het kader van deze letselschadezaak meer toe te spitsen op de mogelijkheid dat het niet gaat om stoornissen in de zin van een meetbare afwijking op anatomisch niveau, maar om niet-objectiveerbare neurocognitieve klachten, in relatie tot de door het hof te beoordelen vraag in hoeverre deze klachten als voldoende consistent, vanuit het ongeval verklaarbaar en niet overdreven of voorgewend kunnen worden aangemerkt (vgl. r.o. 5.7 eerste tussenarrest).
Het hof ziet de door voorgestelde vraagstelling van [appellant] inderdaad als een toespitsing van de standaard IWMD-vraagstelling en onderkent het belang van het door [appellant] beoogde doel daarvan. De vraagstelling sluit aan bij ontwikkelingen in dit veld. Het hof ziet dan ook aanleiding de door [appellant] voorgestelde vraagstelling grotendeels over te nemen.
3.16.
Euro Insurances stelt voor dezelfde vraagstelling te hanteren als destijds door Verlooy aan Koene is voorgelegd. Euro Insurances stelt aanvullend voor om als aanvullende vraag aan de deskundige op te nemen wat de te benoemen neuropsycholoog ruim 16 jaar na ongeval nog kan onderzoeken en welke conclusies omtrent het causaal verband met het ongeval nu nog getrokken kunnen worden. Het hof ziet aanleiding om dit voorstel van Euro Insurances op de hierna volgende wijze over te nemen in de vraagstelling aan de deskundige.
3.17.
Op grond van het voorgaande is het hof voornemens de volgende vraagstelling voor te leggen aan de te benoemen neuropsychologisch deskundige:
Vragen die zien op het te verrichten test-onderzoek in het algemeen
1. Zou u tijdens uw onderzoek specifiek willen testen op
a. een eventuele verhoogde afleidbaarheid;
b. de eventuele beperkingen in de (mentale) duurbelastbaarheid;
c. de eventuele verhoogde prikkelgevoeligheid. Wilt u in uw rapport beschrijven hoe u welke prikkels bij welke testen heeft toegevoegd?
2. Wilt u ook tenminste twee symptoom- en prestatievaliditeitstesten afnemen? Wilt u vermelden
a. welke testen dat zijn geweest,
b. wat de resultaten daarvan zijn,
c. wat die resultaten betekenen voor de uitkomst van het onderzoek?
3. Als er tijdens het onderzoek sprake was van factoren die van invloed waren op de resultaten, wilt u dan vermelden:
a. welke factoren dat zijn geweest;
b. welke invloed die op de resultaten hebben gehad;
c. hoe u dat hebt kunnen meten?
Situatie met ongeval
4. Welke neurocognitieve klachten rapporteert betrokkene bij uw onderzoek, op neurocognitief gebied, zoals bijvoorbeeld (maar niet limitatief bedoeld) met betrekking tot:
a. de helderheid van bewustzijn;
b. de sociale cognitie;
c. gedrag en emoties;
d. het cognitief functioneren;
e. het toepassen van de cognitieve functies?
5. Worden de door betrokkene verwoorde neurocognitieve klachten ook gezien bij de testen die u bij betrokkene heeft afgenomen? Zo ja, welke? Worden bij de testen ook nog andere afwijkingen gezien? Zo ja, welke?
6. Als de door u uitgevoerde neuropsychologische testen neurocognitieve klachten aantonen, welke beperkingen verwacht u dan dat betrokkene zal ondervinden in
a. het algemeen dagelijks functioneren;
b. het functioneren in arbeid (of studie)?
c. Komen deze beperkingen overeen met de door betrokkene genoemde beperkingen? Gaarne toelichten.
7. Welke gevolgen hebben die vastgestelde neurocognitieve klachten voor de afleidbaarheid van betrokkene?
8. Welke gevolgen hebben die vastgestelde neurocognitieve klachten voor
a. het functioneren in duurbelasting van betrokkene;
b. voor de recuperatiebehoefte?
Fictieve situatie zonder ongeval
9. Bestonden bij betrokkene voor het ongeval reeds neurocognitieve klachten die de betrokkene thans nog steeds heeft?
10. Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze neurocognitieve klachten voortvloeiden en thans nog steeds uit die klachten voortvloeien?
11. Zijn er daarnaast op uw vakgebied neurocognitieve klachten die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval de betrokkene niet was overkomen?
12. Zo ja (dus zonder ongeval ook neurocognitieve klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten dan hadden kunnen ontstaan?
13. Kunt u aangeven welke beperkingen uit die neurocognitieve klachten dan zouden zijn voortgevloeid?
Huidige situatie
14. Is naar uw deskundig oordeel sprake van een stabiele situatie? Of anders geformuleerd: acht u de huidige toestand van de betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de ongevalsgerelateerde neurocognitieve klachten mogelijk is of verwacht u in de toekomst nog belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
14. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u dan nog?
14. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
14. Kunt u aangeven welke gevolgen die verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen?
14. Hebt u in het kader van eventuele mogelijke en wenselijke behandelingen eventueel nog suggesties? Zo ja, welke en door wie / bij welke discipline?
Vragen over consistentie
19. Is naar uw deskundig oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de betrokkene zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek ? Kunt u daarbij de resultaten uit de symptoomvaliditeitstesten betrekken en uw antwoord toelichten?
19. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van betrokkene op de door u geconstateerde inconsequenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Aanvullende vraag
21. Kunt u toelichten wat de impact van het tijdsverloop van inmiddels ruim 16 jaar na ongeval is op uw onderzoeksmogelijkheden, de uitkomsten daarvan, en op de beantwoording van de vraag welke conclusies omtrent het causaal verband met het ongeval nu nog getrokken kunnen worden? Heeft u in uw onderzoek constateringen gedaan die wijzen op na het ongeval opgekomen alternatieve oorzaken van de thans aangegeven klachten?
Slotvraag
22. Hebt u naar aanleiding van uw onderzoek – of anderszins – nog opmerkingen waarvan u meent dat die voor partijen nog van belang zouden kunnen zijn?
De verzekeringsgeneeskundig deskundige
3.18.
Het hof heeft partijen tot slot gevraagd zich reeds uit te laten over de persoon van en vraagstelling aan de - na de neuropsychologische rapportage - mogelijk te benoemen verzekeringsgeneeskundig deskundige en de aan diegene te stellen vragen (r.o. 5.7 slot en 5.9 eerste tussenarrest).
3.19.
Uit het overwogene in 3.10 volgt dat het hof in ieder geval niet [Y] zal benoemen als deskundige. [appellant] stelt ten aanzien van de vraagstelling voor dat de te benoemen verzekeringsgeneeskundige een nieuwe Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opstelt. Euro Insurances stelt voor dezelfde vraagstelling te hanteren als destijds is voorgelegd aan [Y] , met inbegrip van de hiervoor verwoorde voorstellen omtrent tijdsverloop en huisartsendossier ook voor deze deskundige.
3.20.
Indien het hof te zijner tijd aanleiding ziet tot benoeming van een verzekeringsgeneeskundige, zullen partijen ieder de gelegenheid krijgen zich (nader) uit te laten over de persoon van de door hen gewenste en vrijstaande deskundige en de te stellen vragen.
3.21.
Het hof houdt voor het overige elke beslissing aan.
3.22.
Aan partijen wordt in overweging gegeven om in dit stadium van de procedure ter voorkoming van verdere procesrisico’s en kosten een minnelijke regeling te beproeven.

4.Beslissing

Het hof:
stelt beide partijen in de gelegenheid om zich gelijktijdig – bij voorkeur eenparig –
bij akte uit te laten inzake het overwogene in dit arrest in r.o.
3.12;
stelt [appellant] in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten inzake het overwogene in dit arrest in r.o.
3.13;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van
7 januari 2025;
houdt voor het overige elke beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. P.J. van Eekeren, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.