ECLI:NL:GHAMS:2024:1168

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
200.318.088/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake whiplashletsel en schadevergoeding na verkeersongeval

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die stelt dat hij als gevolg van een verkeersongeval in 2008 whiplashletsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade, met name verlies aan verdienvermogen. De verzekeraar, Euro Insurances, heeft de aansprakelijkheid erkend, maar betwist de omvang van de schade. De rechtbank heeft de verzekeraar gevolgd op basis van deskundigenonderzoeken, maar het hof oordeelt dat deze onderzoeken mogelijk niet volledig zijn geweest. Het hof heeft daarom nader onderzoek naar de mogelijkheden van de appellant aangewezen. De appellant heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof de eerdere vonnissen zal vernietigen en Euro Insurances zal veroordelen tot betaling van een aanzienlijk schadebedrag. De zaak is complex, met meerdere deskundigenrapporten en een lange voorgeschiedenis van juridische procedures. Het hof heeft besloten om aanvullend deskundigenonderzoek te gelasten, waarbij de eerdere rapporten als uitgangspunt kunnen dienen. De beslissing van het hof is voorlopig en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde onderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.318.088/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/156079 / HA ZA 14-264
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 april 2024
inzake
[appellant]
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.M. Comans-Diesfeldt te Alkmaar,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
EURO INSURANCES LTD,
gevestigd te Dublin, Ierland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg.
Partijen worden hierna [appellant] en Euro Insurances genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] stelt dat hij ten gevolge van een verkeersongeval in 2008 whiplashletsel heeft opgelopen waardoor hij zeer aanzienlijke schade, met name schade wegens verlies aan verdienvermogen, lijdt. Euro Insurances heeft de aansprakelijkheid (van haar verzekerde) voor het ongeval erkend, maar betwist de omvang van de door [appellant] gestelde schade: volgens Euro Insurances zijn er voldoende functies die als passende arbeid voor [appellant] in aanmerking komen en is er daarom geen sprake van schade wegens verlies aan arbeidsvermogen. De rechtbank heeft Euro Insurances hierin op grond van de uitkomsten van diverse deskundigenonderzoeken gevolgd. In hoger beroep oordeelt het hof dat de verrichte onderzoeken mogelijk niet volledig zijn geweest en dat nader onderzoek naar de mogelijkheden van [appellant] is aangewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 17 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 3 augustus 2022 van de rechtbank Noord-Holland, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Euro Insurances als gedaagde. [appellant] stelt daarnaast in zijn memorie van grieven tevens op te komen tegen het in dezelfde zaak door de rechtbank Noord-Holland gewezen tussenvonnis van 9 maart 2022.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 15 januari 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Comans-Diesfeldt voornoemd, die een deel van haar spreekaantekeningen heeft voorgedragen, Euro Insurances door mr. Gruben voornoemd, laatstgenoemde aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd (samengevat) dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog voor recht zal verklaren dat Euro Insurances aansprakelijk is en gehouden is alle door [appellant] geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade ten gevolge van het hem op 6 maart 2008 overkomen verkeersongeval te vergoeden en Euro Insurances te veroordelen tot betaling van € 2.556.448 met rente, verminderd met het reeds toegekende bedrag van € 52.831,70, met veroordeling van Euro Insurances in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente over de nakosten.
Euro Insurances heeft geconcludeerd (samengevat) tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn hoger beroep, althans afwijzing van zijn vorderingen en bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 1 juli 2015 onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen deze feiten neer op het volgende.
3.2.
Op 6 maart 2008 heeft een aanrijding plaatsgevonden, waarbij [appellant] , die in een stilstaande auto zat, van achteren werd aangereden door een bij Euro Insurances op grond van de Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen (hierna: WAM) verzekerde bestelbus.
3.3.
Namens Euro Insurances heeft Accident Management Services B.V (hierna: AMS) de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
3.4.
Ten tijde van dit ongeval was [appellant] werkzaam als fysiotherapeut.
3.5.
Op 16 september 2008 is [appellant] een tweede ongeval overkomen. Hij is met zijn motor gevallen als gevolg van olie op de weg.
3.6.
Aanvankelijk heeft [appellant] getracht te re-integreren in zijn oude functie. Eind 2008 is [appellant] door zijn toenmalig werkgever medegedeeld dat zijn contract, dat op 1 januari 2009 afliep, niet zou worden verlengd. [appellant] is daarna niet meer naar zijn werk gegaan. Hij heeft kortdurend psychologische hulp gezocht. Per 4 maart 2010 is [appellant] door het UWV volledig arbeidsongeschikt verklaard.
3.7.
In oktober 2012 heeft op gezamenlijk verzoek van [appellant] en AMS een neurologische expertise plaatsgevonden door dr. [naam 1] (hierna: dr. [naam 1] ). Zijn rapport houdt, voor zover hier van belang, in:
“(…)
Anamnese
(…) Op 6-3-2008 is betrokkene stilstaand met zijn auto in een file van achteren aangereden door een bestelbus. (…) Ongeveer een half jaar na het ongeval, op 16-9-2008, is betrokkene een tweede ongeval overkomen. Hij is met zijn motor onderuit gegaan op een rotonde als gevolg van olie op de weg. Daarbij heeft hij zijn rechter elleboog en linker heup bezeerd. Hij was ook overal stijf en had spierpijn. (…) De klachten tengevolge van dit motorongeval zijn spontaan verdwenen. (…) In december 2009 is betrokkene wakker geworden met draaiduizeligheid (…). In verband met deze klachten is hij verwezen naar de neuroloog [naam 2] , die een MRI van zijn hoofd heeft laten maken, waarop een (…) cyste is aangetoond. Hij is vervolgens gezien door neurochirurg [naam 8] , die van mening was dat er geen verband bestond tussen de klachten van betrokkene en deze cyste en die operatieve behandeling niet noodzakelijk achtte.
(…)
Huidige klachten
Nekpijn (…)
Hoofdpijn (…)
Betrokkene ziet continu vlekken voor de ogen.
Betrokkene klaagt over vermoeidheid. (…)
De concentratie is verminderd. (…)
Samenvatting anamnese en onderzoek
Het betreft een 29-jarige man, die in 2008 van achteren is aangereden met sindsdien klachten over pijn in de nek , hoofdpijn, visusklachten, klachten over vermoeidheid, verminderde concentratie en verminderd geheugen. (…) Bij neurologisch onderzoek zijn er geen afwijkingen. (…)
Beantwoording van de vragen
(…)
Vraag 1c
Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
Antwoord
(…) De beperkingen die betrokkene ervaart lijken het gevolg van de vermoeidheid en de pijnklachten.
Vraag 1d
Is er naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang (…)? (…)
Antwoord
(…) Er lijkt verder soms een discrepantie te bestaan tussen de klachten van betrokkene en de bevindingen bij onderzoek, waarbij betrokkene zijn mogelijkheden lijkt te onderschatten. (…)
Vraag 1f
Wat is de diagnose op uw vakgebied? (…)
Antwoord
Whiplash Associated Disorder (WAD) type II, (…)
Vraag 1g
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan er (…)?
Antwoord
Er bestaat een matige beperking bij gebruik van de nek bij werkzaamheden of activiteiten waarbij rotatie naar links regelmatig wordt vereist of waarbij eindstandige rotatie naar rechts en/of lateroflexie in beide richtingen wordt vereist. Tevens een matige beperking bij activiteiten of werkzaamheden, waarbij het hoofd gedurende langere tijd in gefixeerde stand dient te worden gehouden. Als gevolg van de nekklachten bestaat er een lichte beperking bij met de handen boven schouderhoogte werken, gebogen werken, regelmatig bukken, knielen, kruipen en hurken, klimmen en klauteren en zwaar tillen. Het is aannemelijk dat betrokkene als gevolg van slecht slapen door de nekklachten en door de hoofdpijn vermoeid is en daardoor verminderd belastbaar bij belastende taken. (…)
Vraag 2a
Bestonden voor het ongeval bij de onderzochte reeds klachten en afwijkingen op uw vakgebied die onderzochte thans nog steeds heeft?
Antwoord
Blijkens de anamnese bestonden er voor het ongeval geen klachten of afwijkingen op neurologisch vakgebied, met uitzondering van de migraine, (…)
Vraag 2c
Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval onderzochte niet was overkomen?
Antwoord
Het is niet onmogelijk dat betrokkene zonder ongeval ook nekklachten of hoofdpijnklachten in de vorm van spanningshoofdpijn zou hebben gekregen indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen (…).
(…)”
3.8.
AMS noch [appellant] hebben naar aanleiding van zijn rapport nadere vragen gesteld aan dr. [naam 1] .
3.9.
In een deelgeschilprocedure tussen [appellant] en AMS heeft de rechtbank Amsterdam bij beschikking van 22 augustus 2013 onder meer beslist dat AMS ten opzichte van [appellant] gehouden is de door [appellant] als gevolg van het hem op 6 maart 2008 overkomen verkeersongeval geleden schade volledig te vergoeden. Daarnaast heeft de rechtbank Amsterdam voor recht verklaard dat de na het verkeersongeval opgetreden gezondheidsklachten en beperkingen, zoals door dr. [naam 1] in zijn deskundigenrapport beschreven, een rechtstreeks gevolg zijn van het [appellant] op 6 maart 2008 overkomen ongeval.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg (samengevat) gevorderd dat de rechtbank - bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - voor recht zal verklaren dat Euro Insurances aansprakelijk is voor alle schade die [appellant] lijdt ten gevolge van het hem op 6 maart 2008 overkomen verkeersongeval en Euro Insurances daartoe zal veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 2.556.448 met rente mits de huidige WIA-uitkering blijft voortbestaan en met veroordeling van Euro Insurances in de kosten van de procedure met nakosten en rente.
4.2.
De rechtbank heeft diverse tussenvonnissen gewezen waarin zij, zeer kort samengevat, het rapport van dr. [naam 1] als uitgangspunt heeft genomen en vervolgens expertises heeft gelast door, achtereenvolgens, een verzekeringsarts (drs. [naam 3] ), een psychiater (dr. [naam 4] ) en een arbeidskundige ( [naam 5] ). Op basis van de voornoemde rapporten heeft de rechtbank uiteindelijk geoordeeld dat de schade van [appellant] bestaande uit het verlies aan verdienvermogen conform de bevindingen van de arbeidskundige [naam 5] op nihil moet worden begroot en partijen opgedragen zich nader uit te laten over enkele andere schadeposten.
4.3.
In het eindvonnis van 3 augustus 2022 heeft de rechtbank (samengevat) voor recht verklaard dat Euro Insurances aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden als gevolg van het verkeersongeval, en Euro Insurances veroordeeld - na aftrek van het bedrag van € 50.000 dat eerder al als voorschot was uitgekeerd - tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 52.831,70 vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in het hoger beroep twaalf grieven aangevoerd en daarin geconcludeerd tot het alsnog integraal toewijzen van zijn vorderingen, zoals vermeld onder rov. 4.1 hiervoor, onder aftrek van het door de rechtbank aan [appellant] toegekende bedrag van € 52.831,70, een en ander met veroordeling van Euro Insurances in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en rente daarover.
5.2.
Het hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag tegen welke beslissingen van de rechtbank door [appellant] grieven zijn aangevoerd en in aansluiting daarop - mede gelet op hetgeen daaromtrent door Euro Insurances in hoger beroep is aangevoerd - de vraag of deze grieven tijdig zijn opgeworpen.
5.3.
Hoewel [appellant] slechts expliciet grieven heeft gericht tegen het eindvonnis van 3 augustus 2022 en het tussenvonnis van 9 maart 2022, maken zijn grieven en de toelichtingen daarop voldoende duidelijk dat hij het niet eens is met de beslissingen van de rechtbank in het tussenvonnis van 12 februari 2020, waarin de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding is om de verzekeringsarts drs. [naam 3] te vragen om een aanvullende rapportage uit te brengen naar aanleiding van de bevindingen van psychiater dr. [naam 4] en de daarop volgende beslissing dat arbeidsdeskundige [naam 5] zijn onderzoek dus ook dient te baseren op de oorspronkelijke rapportage (FML) van drs. [naam 3] (behalve dan op hetgeen door drs. [naam 3] is opgemerkt over het (mogelijk) catastroferen, somatiseren, hospitaliseren en aggraveren door [appellant] ). Dat ook Euro Insurances dit zo heeft kunnen begrijpen en begrepen, blijkt uit het feit dat Euro Insurances bij de bespreking van grief I van [appellant] ook ‘subsidiair’ is ingegaan op de stelling van [appellant] dat de door drs. [naam 3] niet meegewogen klachten alsnog in de FML zouden moeten worden opgenomen. Het hof ziet aanleiding deze grief als eerste te bespreken.
5.4.
Het hof komt allereerst tot de conclusie dat, anders dan door Euro Insurances is gesteld, het vonnis van 12 februari 2020 op deze punten geen gezag van gewijsde toekomt. De betreffende overwegingen van de rechtbank zijn vormgegeven als bindende eindbeslissingen die niet in het dictum zijn opgenomen. Tegen dergelijke bindende eindbeslissingen kan steeds tegelijk met het eindvonnis worden gegriefd. Dat in het dictum van het tussenvonnis van 12 februari 2020 is bepaald dat arbeidsdeskundige [naam 5] zijn onderzoek moet baseren op de door drs. [naam 3] genoemde beperkingen en de daarop gebaseerde FML brengt niet mee dat daarom sprake zou zijn van een (deel)eindvonnis waartegen binnen drie maanden na 12 februari 2020 hoger beroep had moeten worden ingesteld in de zin van artikel 337 Rv. Het betreffen immers niet beslissingen waarin een definitief einde is gemaakt aan enig deel van het gevorderde, maar beslissingen die zien op de voortgang c.q. instructie van de zaak.
Hetzelfde heeft te gelden voor de tussenvonnissen van 30 september 2015 en 17 februari 2016: ook deze hebben, anders dan Euro Insurances stelt, op dezelfde gronden geen gezag van gewijsde.
5.5.
Het hof leest in de grieven van [appellant] - die onderling samenhangen en in essentie steunen op de bezwaren van [appellant] tegen de door drs. [naam 3] opgestelde FML zoals die hiervoor in rov. 5.3. zijn samengevat - dat hij stelt dat de door drs. [naam 3] opgestelde FML, mede in het licht van de bevindingen van dr. [naam 4] , niet (meer) kan worden gevolgd en dat daarom ook de daarop gebaseerde bevindingen van arbeidsdeskundige [naam 5] , waarop de rechtbank zich uiteindelijk op haar beurt in het eindvonnis heeft gebaseerd, de toets der kritiek niet kunnen doorstaan.
5.6.
Het hof zal in dit stadium van het geding nog geen oordeel vellen over de gegrondheid van de door [appellant] opgeworpen grieven. Het hof acht, gelet op hetgeen door partijen is gesteld, hetgeen ter zitting door [appellant] en zijn echtgenote naar voren is gebracht over de aard en omvang van de ervaren beperkingen en met name ook hetgeen in de diverse deskundigenrapporten naar voren is gekomen, nadere deskundige voorlichting noodzakelijk. Als gevolg van de psychiatrische rapportage is de analyse van de verzekeringsarts achterhaald en kan niet zonder meer uitgegaan worden van de daarop gebaseerde FML.
5.7.
In het licht van dit alles zal het hof gebruik maken van de in artikel 194 Rv geboden (discretionaire) bevoegdheid om ambtshalve een nader deskundigenonderzoek te gelasten. Het onderzoek van dr. [naam 1] kan daarbij nog steeds als uitgangspunt worden gebruikt. De deskundigheid van dr. [naam 1] staat niet ter discussie en evenmin dat zijn onderzoek aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dr. [naam 1] beschikte reeds over de informatie aangaande de nystagmus en de cyste en hij heeft beeldvormend onderzoek verricht. Anders dan [appellant] kennelijk inmiddels meent is er, tegen die achtergrond, onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat er als gevolg van het ongeval in 2008 sprake is van diffuus hersenletsel.
Welke rol toekomt aan de door [appellant] gerapporteerde klachten en beperkingen hangt sterk af van de vraag in hoeverre deze als voldoende consistent, vanuit het ongeval verklaarbaar en niet overdreven of voorgewend kunnen worden aangemerkt. Gelet op het rapport van de psychiater moet worden aangenomen dat geen sprake is van een psychiatrische stoornis, maar daarmee is het antwoord op die vragen nog niet gegeven.
Gelet op de aard van de problematiek van [appellant] acht het hof eerst aanvullende rapportage in de vorm van neuropsychologisch onderzoek met de inzet van symptoomvaliditeitstesten het meest voor de hand liggen. Uit het rapport van dr. [naam 1] blijkt dat het onderzoek in 2010 niet door een neuropsycholoog is verricht en dat toen geen symptoomvalidititeitstesten zijn afgenomen. Dat laatste is kennelijk ook door [naam 6] en [naam 7] niet gedaan. Daarbij acht het hof tevens van belang dat deze onderzoeken reeds geruime tijd geleden zijn verricht (in 2010 en 2012) en de vraag rijst in hoeverre deze onderzoeken nog actueel zijn, mede omdat het hof de indruk heeft dat de klachten van [appellant] in de loop der tijd om tot dusver onduidelijke redenen zijn toegenomen. Vervolgens zou dan een verzekeringsarts benoemd kunnen worden die, aan de hand van de nadere onderzoeken, een onderzoek kan doen en een nieuwe FML opstellen.
5.8.
Vorenstaande zal in deze zaak tot nog verdere vertraging leiden. Een alternatief zou kunnen zijn om drs. [naam 3] , wanneer hij nog beschikbaar is, te vragen om een aanvullende rapportage aan de hand van de bevindingen van dr. [naam 4] en het aan hem te laten in dat kader al dan niet nader (neuropsychologisch) onderzoek in de hiervoor aangeduide zin te laten verrichten. Als partijen daaraan de voorkeur geven verneemt het hof dat gaarne.
5.9.
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het overwogene in 5.7 en 5.8 en, zo de voorkeur wordt gegeven aan de onder 5.7 bedoelde route, over de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en de te stellen vragen. Het hof geeft partijen in overweging te beproeven of een gezamenlijke voordracht mogelijk is.

6.Beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om zich - tegelijk - bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen in rov. 5.7 en 5.8 van dit arrest;
verwijst de zaak daartoe naar de rol van 28 mei 2024;
houdt voor het overige elke beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van Eekeren, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.