ECLI:NL:GHAMS:2024:3029
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van schadevergoeding op gronden van billijkheid in strafzaak met onschuldpresumptie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verzoekschrift op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek werd ingediend door de appellant, die in een strafzaak was betrokken met parketnummer 15-279443-20. De appellant had verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, die hij had gemaakt in verband met de strafzaak en de verzoekschriftprocedure. De advocaat-generaal had het standpunt ingenomen dat het verzoek moest worden afgewezen, verwijzend naar de eerdere beslissing van de rechtbank die oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor de opsporingsprocedure die volgde op een vermeende diefstal of verduistering. Het hof heeft echter vastgesteld dat de zaak tegen de appellant is geëindigd met een sepot en dat hij steeds heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan een strafbaar feit. Het hof heeft de onschuldpresumptie in acht genomen en geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de appellant een vergoeding van € 2.230,00 toegekend voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken tijdens de openbare zitting van het hof.